ECLI:NL:GHARL:2024:2262

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
21/1529
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardering van onroerende zaken en de toezendplicht van gegevens op grond van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, waarbij de heffingsambtenaar de waarde heeft vastgesteld op € 301.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal staat of de heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met de toezendplicht van gegevens zoals vastgelegd in artikel 40 van de Wet WOZ. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met deze verplichting, omdat de gevraagde gegevens tijdig zijn verstrekt en voldoende inzichtelijk zijn gemaakt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/1529
uitspraakdatum: 2 april 2024
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2021, nummer UTR 21/320, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 301.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord P.J.T. Loijen en mr. H. Vloet, als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] en [naam3] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een tussenwoning uit 1985 met een gebruikersoppervlakte van 94m2.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 april 2020, aangevuld bij brief van 22 juli 2020, bezwaar gemaakt tegen de onderhavige beschikking. In het bezwaarschrift en de aanvulling schrijft belanghebbende het volgende:
‘Om de WOZ-waarde en de opgelegde aanslag nader te controleren verzoek ik u ons uiterlijk binnen twee weken het taxatieverslag toe te sturen…’
en
‘Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.’
2.3.
In de uitspraak op bezwaar schrijft de heffingsambtenaar hierover:
‘Tijdens de hoorzitting bent u geïnformeerd over de wijze waarop BghU de door u zo genoemde KOUDV-factoren gebruikt en ontsluit: Op het taxatieverslag worden per 2020 de onderhoudstoestand (hieronder is ook de kwaliteit van de woning begrepen) en het voorzieningenniveau van het object en de referenties vermeld. De uitstraling van het object en de referenties kunt u waarnemen door middel van de foto’s op het verslag en is zoveel als mogelijk vergelijkbaar. Dit geldt eveneens voor de ligging, die verdisconteerd is in de ligging van de verkoopcijfers van de referenties.’
en
‘De grondstaffel is inmiddels op 26 augustus 2020 met een e-mailbericht aan u verstrekt.’
en
‘Gemiddeld hanteert BghU voor dit type woningen in dit marktsegment van deze gemeente 9,8% per jaar.’
2.4.
Belanghebbende is per brief van 15 januari 2021 in beroep gegaan tegen de uitspraak op bezwaar. In het beroepschrift schrijft belanghebbende het volgende:
‘In nadere aanvulling van het bezwaar is op basis van art. 40 Wet WOZ de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de door verweerder opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken. Door verweerder is niet ingegaan op dit verzoek noch voor de hoorzitting, noch in de uitspraak op bezwaar en heeft mij geen inzicht verschaft in de door haar gedane taxatie.’
2.5.
In het verweerschrift schrijft de heffingsambtenaar hierover:
‘’Daar ben ik het niet mee eens. Er is wel degelijk gereageerd op het verzoek gegevens te verstrekken … Ik ben van mening dat … juist alle mogelijke inspanningen zijn gedaan om gemachtigde volledig te informeren en tijdig te voorzien van alle informatie waarmee de vastgestelde waarde van het object voor haar inzichtelijk en controleerbaar is. Zo is op 26 augustus 2020, via e-mail, een compleet excelbestand beschikbaar gesteld waarin per bezwaarschrift/object de speciefieke grondstaffels zijn verstrekt. Het is gemachtigde bekend dat het taxatieverslag van de BghU een afschrift is van de in het elektronisch taxatiemodel vastgelegde gegevens van het object. Het taxatieverslag wordt aan de belanghebbende digitaal ontsloten vanaf het moment dat de aanslag/beschikking wordt opgelegd. … Op het taxatieverslag worden de waardebepalende factoren van het object vermeld, die door BghU gebruikt worden voor wat betreft onderhoud (daarbij inbegrepen kwaliteit van het object) en voorzieningenniveau. Uitstraling wordt niet apart vermeld, maar is controleerbaar en inzichtelijk door middel van de foto’s op het verslag. Doelmatigheid is in dit geval geen criterium dat gebruikt is in het model en ligging is verdisconteerd in de verkoopcijfers.’’
en
‘Het concrete indexeringspercentage voor dit object in dit marktsegment is ook in de uitspraak op het bezwaarschrift vermeld.’
2.6.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een waardematrix ingebracht.
2.7.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder met de taxatiematrix voldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen de woning van eiser en de referentieobjecten en dat daar bij de waardebepaling voldoende rekening mee is gehouden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2.8.
Belanghebbende is per brief van 14 oktober 2021 in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank. In het hogerberoepschrift schrijft belanghebbende het volgende:
‘Ook in onderhavig geval was de informatie waar al in een vroeg stadium van de procedure werd verzocht nodig om een inschatting te kunnen maken of het instellen avn beroep al dan niet nodig zou zijn.’
2.9.
In het verweerschrift schrijft de heffingsambtenaar hierover:
‘Aan gemachtigde zijn het taxatieverslag met daarop de kwalificaties voor Onderhoud en Voorzieningen van het onderhavige object en van de onderbouwende verkopen verstrekt, is de grondstaffel verstrekt en is het gehanteerde indexeringspercentage verstrekt. Een taxatiekaart kan in de bezwaarfase niet worden verstrekt, aangezien deze er dan nog niet is. Eerst in de beroepsfase wordt de taxatiematrix opgesteld die voldoende inzichtelijk maakt wat de overeenkomsten en verschillen zijn er dat daar bij de waardebepaling voldoende rekening mee is gehouden.’
en
‘De gehanteerde en aan gemachtigde verstrekt indexcijfers komen voort uit deze permanente marktanalyse. BghU koopt de openbare verkoopgegevens van het Kadaster en verzamelt openbare verkoopadvertenties (van websites zoals Funda via iWOZ), waarna de taxateurs deze gegevens analyseren, zoals gemachtigde dit zelf ook doet of kan laten doen, bijvoorbeeld via regelmatig ingeschakelde deskundige [naam4] . Gemachtigde beroept zich ook regelmatig op uitkomsten van [naam5] . Daardoor is er geen sprake van informatieachterstand bij gemachtigde.’

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40 Wet WOZ heeft gehandeld en of belanghebbende derhalve recht heeft op vergoeding van proceskosten voor de bezwaar, beroeps- en hogerberoepsprocedure.
3.2.
In geschil is of de secundaire objectkenmerken kwaliteit, doelmatigheid en ligging hadden moeten worden verstrekt evenals de onderbouwing van het indexeringspercentage
3.3.
In geschil is of het indexeringspercentage tijdig is verstrekt
3.4.
Ter zitting heeft belanghebbende ondubbelzinnig aangegeven dat de waardebepaling niet meer in geschil is.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In hoger beroep stelt belanghebbende dat er sprake is van een schending van de toezendverplichting van de heffingsambtenaar op grond van artikel 40 Wet WOZ. Belanghebbende stelt dat de in bezwaar verzochte stukken noodzakelijk waren om de beschikking te kunnen controleren en om over beroep te kunnen oordelen. Hierdoor is belanghebbende in zijn procesbelang geschaad.
4.2.
De heffingsambtenaar weerspreekt een schending van artikel 40 Wet WOZ.
4.3.
Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ moet aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052). De heffingsambtenaar moet – op specifiek verzoek van belanghebbende – ook inzicht geven in de gegevens, keuzes en aannames die zijn gebruikt bij een modelmatige berekening (HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316).
4.4.
Het uitgangspunt is dat de gevraagde gegevens aan de waarde ten grondslag liggen als dat niet door de heffingsambtenaar wordt weersproken.
4.5.
Met betrekking tot de KOUDVL-factoren wijst de heffingsambtenaar erop dat de waarde modelmatig wordt bepaald. In het taxatieverslag dat in deze fase is opgemaakt en verstrekt staan de factoren ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’. De overige factoren, waaronder ‘doelmatigheid’, zijn niet als zodanig gehanteerd bij de waardebepaling.
4.6.
Belanghebbende wijst erop dat de factor ‘kwaliteit’ in de beroepsfase wel in de taxatiematrix is opgenomen en hij stelt dat het derhalve ondenkbaar is dat deze factor bij de waardebepaling niet is gehanteerd.
4.7.
Het Hof oordeelt als volgt. In de beroepsfase wordt de waarde – in tegenstelling tot in de bezwaarfase – handmatig door een taxateur bepaald. Hierbij hanteert de taxateur de factor ‘kwaliteit’ wel. Het Hof acht het aannemelijk dat de factoren die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, ook niet als zodanig ten grondslag hebben gelegen aan de waardebepaling in die fase. Derhalve was de heffingsambtenaar niet verplicht deze gegevens te verstrekken.
4.8.
Met betrekking tot de indexering wijst belanghebbende erop dat het indexeringspercentage pas in de uitspraak op bezwaar is verstrekt. Hij stelt zich op het standpunt dat deze gegevens daarmee niet tijdig zijn verstrekt. Hierbij verwijst belanghebbende naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2023:5738). Met betrekking tot dit punt stelt de heffingsambtenaar dat belanghebbende dit zelf kan (laten) controleren aan de hand van software die voor de gemachtigde van belanghebbende toegankelijk is.
4.9.
Met betrekking tot de onderbouwing van het indexeringspercentage stelt belanghebbende dat deze niet (voldoende) verstrekt is.
4.10.
Met het indexeringspercentage wordt gedoeld op de correctie van een referentieverkoop van de verkoopdatum naar waardepeildatum met de in de tussentijd voor die woning opgetreden prijsontwikkeling. Voor zover belanghebbende erover klaagt dat deze prijscorrectie pas bij de uitspraak op bezwaar is verstrekt, is naar het oordeel van het Hof geen sprake van strijd met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. De voor een bepaalde referentiewoning gehanteerde prijscorrectie blijkt reeds uit de in het taxatieverslag opgenomen verkoopprijs en vastgestelde WOZ-waarde van die referentiewoning. Voorts is het Hof van oordeel dat de gegevens op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moeten worden verstrekt uiterlijk bij de uitspraak op bezwaar. Artikel 40 Wet WOZ strekt er immers toe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Daaruit volgt dat de heffingsambtenaar deze gegevens moet verstrekken uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar.
4.11.
Voor zover belanghebbende erover klaagt dat geen onderbouwing van het indexeringspercentage, ofwel prijscorrectie is verstrekt, geldt het volgende. Deze prijscorrecties worden door de taxatiesoftware per referentiewoning berekend en kunnen, indien uitgedrukt in een jaarpercentage, voor de betreffende referentieverkopen onderling verschillen, doordat de verkooptransacties op verschillende momenten tot stand komen en de prijsontwikkeling niet gelijkmatig hoeft te verlopen. Uit de verkooptransacties van alle referentiewoningen tezamen kan weliswaar een jaarlijkse (gemiddelde) prijsontwikkeling worden berekend, maar een dergelijk percentage wordt niet gebruikt voor de modelmatige waardebepaling van woningen. Dit betekent dat de indexeringspercentages rekenkundige uitkomsten zijn van de taxatiesoftware waaraan geen keuzes, aannames of gegevens ten grondslag liggen anders dan de in het kader van de permanente marktanalyse geselecteerde en geanalyseerde verkooptransacties van referentiewoningen. Er is dus geen onderbouwing die op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet worden verstrekt.
4.12.
Op grond van vorenstaande is het Hof van oordeel dat er geen sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. C.M.R. Bouwman als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024
De griffier, Het lid van de belastingkamer,
C.M.R. Bouwman J. van de Merwe
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 3 april 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.