ECLI:NL:GHARL:2024:2129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
200.325.373
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een beding in de koopovereenkomst over de verkoop van een paard met voorkeursrecht van koop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een verkoopster en een koopster van een paard. De verkoopster had een voorkeursrecht van koop bedongen in de koopovereenkomst met de koopster, die een merrie had gekocht. De kern van het geschil was de uitleg van dit beding, dat de verkoopster het recht gaf om een veulen van de merrie te kopen voor een prijs van € 7.000,-. De verkoopster vorderde dat de koopster haar dit veulen zou aanbieden, maar de koopster weigerde dit, met als argument dat zij de merrie had verkocht aan een derde partij. Het hof oordeelde dat de koopster tekort was geschoten in de nakoming van het beding, omdat zij de verkoopster niet in de gelegenheid had gesteld om het veulen te kopen. Het hof concludeerde dat de nakoming van het beding blijvend onmogelijk was geworden, omdat de koopster het veulen aan een derde had verkocht. De verkoopster werd in het gelijk gesteld en de koopster werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 7.000,-. Daarnaast werd de koopster veroordeeld tot betaling van de proceskosten in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.325.373
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 9975359)
arrest van 26 maart 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1] (Duitsland)
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij
hierna: [de verkoopster]
advocaat: mr. A. Broek
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
hierna: [de koopster]
advocaat: mr. T.A.M. Drubbel

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 31 oktober 2023 heeft op 9 januari 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Ter zitting heeft [de verkoopster] haar eis gewijzigd, welke eiswijziging zij (op verzoek van [de koopster] ) bij akte van 23 januari 2024 schriftelijk bij het hof heeft ingediend. [de koopster] heeft op die akte gereageerd bij akte van 6 februari 2024.
1.2.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[de koopster] heeft van [de verkoopster] een paard met de roepnaam [het paard1] gekocht. In de koopovereenkomst hebben partijen de volgende bepaling opgenomen: “
Der Verkäufer hat das Recht ein Fohlen aus der Stute zum Preis von 7.000 Euro zu erwerben”. Tussen partijen is in geschil welke uitleg aan die bepaling moet worden gegeven en in hoeverre [de verkoopster] hieraan rechten kan ontlenen als het gaat om veulens die na de verkoop uit [het paard1] zijn of worden geboren.
2.2.
[de verkoopster] heeft bij de kantonrechter onder meer gevorderd (primair) dat [de koopster] wordt veroordeeld tot afgifte van het veulen (genaamd [het veulen1] ) dat is geboren uit [het paard1] aan [de verkoopster] en daarbij te bepalen dat [de verkoopster] de koopprijs van € 7.000,- pas hoeft te betalen na afgifte van [het veulen1] en onder voorbehoud dat [het veulen1] in goede gezondheid verkeert. Subsidiair heeft [de verkoopster] een schadevergoeding van € 13.000,- gevorderd.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Volgens de kantonrechter betreft de in de koopovereenkomst opgenomen bepaling geen onherroepelijk aanbod dat bij aanvaarding door [de verkoopster] tot een overeenkomst zou leiden, zodat partijen geen koopoptie zijn overeengekomen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen zoals die gelden na de eiswijzigingen van [de verkoopster] alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal oordelen dat [de verkoopster] en [de koopster] een voorkeursrecht van koop zijn overeengekomen op basis waarvan [de verkoopster] het recht toekwam een veulen van [de koopster] te kopen voor € 7.000,-. [de koopster] is tekortgekomen in de nakoming van die afspraak en zal worden veroordeeld tot betaling van de door [de verkoopster] gevorderde schadevergoeding. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel is gekomen.
De feiten en de vordering in hoger beroep
3.2.
[de verkoopster] en [de koopster] hebben in december 2019 met elkaar onderhandeld over de koop van de merrie ` [het paard1] ', roepnaam [het paard1] (hierna: [het paard1] ).
3.3.
Op 3 januari 2020 heeft [de verkoopster] [het paard1] verkocht aan [de koopster] voor een bedrag van € 10.000,-. In het contract is de volgende tekst vermeld:
"Der Verkäufer hat das Recht ein Fohlen aus der Stute zum Preis von 7.000 Euro zu erwerben.”
3.4.
Op 12 maart 2022 is [het paard1] bevallen van een merrieveulen genaamd ` [het veulen1]
', roepnaam [het veulen1] (hierna: [het veulen1] ).
3.5.
Op 20 maart 2022 heeft [de verkoopster] aan [de koopster] geschreven:
"hereby I make use of my contractual right of first refusal to buy the 2022 foal of [het veulen1]
."Later die dag reageert [de koopster] daarop:
“Sorry to let you know but i don’t have this foal for sale. [het paard1] was sold infoal this winter. Im no longer owner. She is only at my barn (boarding).”
3.6.
Op 3 mei 2023 is [het paard1] bevallen van een tweede merrieveulen genaamd ‘ [het veulen2] ’, roepnaam [het veulen2] (hierna: [het veulen2] ). [de koopster] heeft [het veulen2] op haar website te koop aangeboden.
3.7.
[de verkoopster] heeft op 5 mei 2023 (bij monde van haar advocaat) aan [de koopster] aangegeven dat zij wilde overleggen over de koop van [het veulen2] . [de koopster] heeft dat geweigerd. Inmiddels is [het veulen2] door [de koopster] aan een derde verkocht voor een koopprijs van € 15.000,-.
3.8.
[de verkoopster] heeft bij de kantonrechter onder meer gevorderd dat [de koopster] zou worden veroordeeld tot afgifte van [het veulen1] . In hoger beroep heeft [de verkoopster] haar eis (tweemaal) gewijzigd. [de verkoopster] heeft haar eerste eiswijziging verklaard door aan te geven dat [het veulen1] geen veulen meer is, terwijl zij op grond van de overeenkomst aanspraak maakt op een veulen. Daarnaast stelt [de verkoopster] in het kader van haar tweede eiswijziging dat [het veulen2] niet aan haar is aangeboden, zodat zij geen vertrouwen meer heeft in de nakoming van het beding door [de koopster] in de toekomst. Het hof stelt vast dat [de verkoopster] in de akte wijziging eis van 23 januari 2024 ook inhoudelijk op de zaak is ingegaan, waar [de koopster] in haar akte van 6 februari 2024 bezwaar tegen heeft gemaakt. Het inhoudelijke gedeelte van de akte van [de verkoopster] wordt buiten beschouwing gelaten, nu de akte wijziging eis daarvoor niet is bedoeld en het inhoudelijke debat al was afgesloten. Bovendien heeft [de verkoopster] in de akte wijziging eis haar vordering (hierna onder II) verdergaand gewijzigd dan enkel de eisvermindering zoals die tijdens de zitting is besproken, in die zin dat ook de woorden “dan wel blijvend geen veulen meer kan leveren” daaruit weggelaten zijn. Het hof gaat daarin niet mee, omdat het weglaten van die woorden geen vermindering maar een verandering van eis betreft en dat met het oog op de goede procesorde in dit geval (gelet op hetgeen is besproken ter zitting) niet toelaatbaar is. Het hof zal recht doen op de eis zoals die ter zitting is besproken.
3.9.
Het hof gaat dus uit van de volgende vorderingen van [de verkoopster] in hoger beroep:
I. een verklaring voor recht over de uitleg van het beding;
II. indien [de koopster] blijvend geen veulen meer kan leveren [de koopster] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 7.000,-;
III. [de koopster] te veroordelen tot betaling van de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, te vermeerderen met de (na)kosten en de wettelijke rente over de (na)kosten;
IV. [de koopster] te veroordelen tot terugbetaling van de proceskostenveroordeling die [de verkoopster] heeft voldaan naar aanleiding van het vonnis in eerste aanleg.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.10.
Vanwege de woonplaats van [de verkoopster] in Duitsland, zal het hof ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Op dezelfde gronden als in het vonnis van de kantonrechter wordt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aangenomen, waarbij het hof verwijst naar rechtsoverweging 4.1.1. van het vonnis van de kantonrechter.
[de verkoopster] heeft geen grief aangevoerd tegen het oordeel van de kantonrechter dat Nederlands recht van toepassing is. Gelet daarop zal het hof bij de beoordeling van de grieven uitgaan van Nederlands recht.
De uitleg van het beding: een voorkeursrecht van koop
3.11.
Partijen zijn verdeeld over de uitleg van het volgende beding uit de koopovereenkomst:
"Der Verkäufer hat das Recht ein Fohlen aus der Stute zum Preis von 7.000 Euro zu erwerben.”Vrij vertaald komt dat beding volgens [de verkoopster] op het volgende neer: “
De verkoper heeft het recht om een veulen van de merrie te kopen voor een prijs
van 7.000,- Euro”.[de koopster] vertaalt het beding als volgt: “
De verkoper heeft het recht een veulen uit de merrie tegen de prijs van 7.000 euro te verwerven”. [de verkoopster] stelt zich in hoger beroep, anders dan in de procedure bij de kantonrechter waar [de verkoopster] nog uitging van een koopoptie, op het standpunt dat sprake is van een eerste voorkeursrecht van koop. Dat voorkeursrecht komt volgens [de verkoopster] op het volgende neer:
“dat [de koopster] , als zij beslist om tot de verkoop van een veulen van [het paard1] over te gaan, dit veulen eerst aan [de verkoopster] tegen een koopprijs van EUR 7.000,- moet aanbieden en [de verkoopster] in de gelegenheid moet stellen om het veulen te (laten) keuren alvorens te beslissen of zij het aanbod aanvaard, en dat [de koopster] , indien [de verkoopster] besluit om het veulen niet te kopen, verplicht is om ieder volgend veulen van [het paard1] als eerste te koop aan te bieden aan [de verkoopster] tegen een koopprijs van EUR 7.000,-, net zo lang tot er een aanbod door [de verkoopster] is aanvaard.”[de koopster] stelt zich op het standpunt dat het beding anders moet worden uitgelegd:
“dat [de verkoopster] , die immers zelf gezegd had “1 just would like to get the chance. Don 't know, if I would ever do it.", zou aangeven wanneer zij weer aan een paard of veulen toe was. Vervolgens zouden partijen in overleg treden hoe daaraan inhoud te geven. Denk aan:
welke hengst, verdeling kosten, tijdplanning etc.”.
Ook betoogt [de koopster] daarover:
“ [de koopster] is met [de verkoopster] niet meer en niet minder overeengekomen dat [de verkoopster] een veulen mag kopen uit [het paard1] voor € 7.000. Dat is het enige dat duidelijk is. De verdere invulling van deze clausule vereist nadere onderhandelingen tussen partijen.”
3.12.
Het hof gaat bij de uitleg van het beding uit van de zogenoemde Haviltex-maatstaf, waarbij het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] Daarbij zijn alle feiten en omstandigheden van belang. Ook feiten en omstandigheden die zich na het sluiten van de overeenkomst hebben voorgedaan.
3.13.
De tekst van het beding is summier en dat geldt ook voor de communicatie over dit onderwerp voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Partijen hebben over het beding op 30 december 2019 de volgende berichten met elkaar gewisseld:
[de koopster] :
“If you still have a good feeling with me And of im able to pay you the money 10.000 End of may at the last Then i really would love her to be a part of our horse family.”
[de verkoopster] : “
Of cause, I still have a super good feeling. Would it be ok for you, if I get the opportunity to buy a foal out of her for 7000,- once. I just would like to get the chance.
Don't know, if I would ever do it.”
[de koopster] :
“Sure as I told you that is no problem. I hope she produce some good ones.”
Niet is komen vast te staan dat voor of bij het sluiten van de overeenkomst nog andere communicatie over het beding heeft plaatsgevonden. Volgens [de verkoopster] hebben partijen nog over het beding gesproken toen [de koopster] [het paard1] kwam ophalen, maar dat spreekt [de koopster] tegen.
3.14.
Wel heeft [de koopster] [de verkoopster] geïnformeerd over de dekking en de dracht van [het paard1] . Acht dagen na de geboorte van [het veulen1] , op 20 maart 2022, heeft [de verkoopster] aan [de koopster] laten weten:
“hereby I make use of my contractual right of first refusal to buy the 2022 foal of [het paard1] . Please let us know how we do it.”
Daarop reageert [de koopster] :
“Sorry to let you know but i don’t have this foal for sale. [het paard1] was sold infoal this winter. Im no longer owner. She is only at my barn (boarding).”
3.15.
Het feit dat [de koopster] de dekking en de dracht van [het paard1] heeft gemeld aan [de verkoopster] is een aanwijzing dat ook [de koopster] ervan uitging dat [de verkoopster] aanspraak kon maken op het veulen dat later geboren zou worden. Ook haar reactie nadat [de verkoopster] op 20 maart 2022 daadwerkelijk aanspraak maakt op [het veulen1] wijst in die richting. [de koopster] spreekt immers niet tegen dat [de verkoopster] een ‘
contractual right of first refusal’ heeft, maar zij laat slechts weten [het veulen1] niet te kunnen verkopen omdat zij [het paard1] al had verkocht toen [het paard1] nog drachtig was.
3.16.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft [de koopster] daarover verklaard dat zij de drachtige [het paard1] op 1 maart 2022 heeft verkocht aan de heer [naam1] (hierna: [naam1] ). Later is gebleken dat [naam1] de ex-echtgenoot van [de koopster] is. Ter zitting bij het hof verklaarde [de koopster] voor het eerst dat zij bij de verkoop van [het paard1] een leaseconstructie is overeengekomen met [naam1] , op basis waarvan [de koopster] [het paard1] mag gebruiken en bovendien een veulen van [het paard1] aan een ander mag verkopen en kan leveren. Dat zou ook de relatief lage verkoopprijs verklaren. [de koopster] heeft [het paard1] namelijk voor slechts € 2.500,- aan [naam1] verkocht, terwijl zij amper twee jaar eerder € 10.000,- had betaald voor [het paard1] en terwijl [het paard1] op het punt stond om te bevallen van een (potentieel waardevol) veulen. Het door [de koopster] gestelde leasecontract is niet overgelegd en daarnaar wordt in de koopovereenkomst tussen [de koopster] en [naam1] ook niet verwezen. De verklaring dat zij vanwege het leasecontract wel kon beschikken over [het veulen1] is tegenstrijdig met de eerdere mededeling aan [de verkoopster] na de geboorte van [het veulen1] dat zij niet in staat was om [het veulen1] te leveren, omdat de drachtige [het paard1] eerder die winter was verkocht. Ter zitting verklaarde [de koopster] daarnaast dat zij [het veulen1] alsnog aan [de verkoopster] kon leveren. Dat [de koopster] over [het veulen1] kan beschikken blijkt ook uit de verkoopadvertentie waarin zij [het veulen1] te koop aanbiedt.
3.17.
Ook toen [het paard1] eind 2022 wederom drachtig bleek te zijn (van [het veulen2] ) heeft [de koopster] [de verkoopster] daarover geïnformeerd.
3.18.
Het hof oordeelt dat het beding, met het oog op de tekst daarvan en voormelde berichten en gedragingen over en weer, moet worden uitgelegd in die zin dat [de koopster] een veulen van [het paard1] eerst aan [de verkoopster] moet aanbieden en waarbij [de verkoopster] het recht heeft het veulen te kopen voor de prijs van € 7.000,-.
3.19.
Dat [de verkoopster] haar interesse in het veulen (op verval van rechten) eerder had moeten melden, zoals [de koopster] betoogt, namelijk al voor de geboorte van [het veulen1] dan wel [het veulen2] , blijkt niet uit het beding, uit gedragingen of verklaringen van partijen of uit andere omstandigheden. Dat geldt ook voor de overige door [de koopster] gestelde voorwaarden van het beding, zoals dat het beding nadere onderhandelingen tussen partijen vergde of dat [de verkoopster] de kosten van de dekking en de dracht voor haar rekening zou nemen. [de koopster] stelt bovendien dat met het beding niet is bedoeld dat [de verkoopster] keer op keer de mogelijkheid zou hebben een aangeboden veulen af te wijzen, zodat [de koopster] gedurende het gehele (vruchtbare) leven van [het paard1] verplicht zou zijn de veulens van [het paard1] aan [de verkoopster] aan te bieden. Het hof erkent de mogelijke bezwaren van [de koopster] (het beding is onduidelijk en bevat open eindjes), maar die bezwaren kunnen, zo nodig, door de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid worden weggenomen bij de uitleg van het beding. In deze situatie hebben die gevallen waartegen de bezwaren van [de koopster] zich richten zich niet voorgedaan. Dat er mogelijke bezwaren zijn tegen de formulering van het beding heeft bovendien niet tot gevolg dat het beding niet bestaat of dat [de verkoopster] daaraan geen rechten kan ontlenen.
Er is sprake van een tekortkoming in de nakoming van het voorkeursrecht van koop
3.20.
Hoewel [de verkoopster] gebruik wilde maken van haar voorkeursrecht van koop bij de geboorte van [het veulen1] , bestond die mogelijkheid volgens [de koopster] niet meer omdat de drachtige [het paard1] kort voor de geboorte van [het veulen1] zou zijn verkocht aan [naam1] . Later verklaarde [de koopster] dat zij [het veulen1] wel had kunnen verkopen omdat zij dat met [naam1] had afgesproken. [de koopster] heeft [de verkoopster] dus op het verkeerde been gezet door te zeggen dat zij [het veulen1] niet kon verkopen. Dat kon zij (kennelijk) wel. Toen [de verkoopster] haar voorkeursrecht van koop ten aanzien van [het veulen1] inriep, had [de koopster] daar dan ook gehoor aan moeten geven.
3.21.
Ook toen [de verkoopster] op 5 mei 2023 aan [de koopster] kenbaar maakte dat zij [het veulen2] wilde kopen, gaf [de koopster] aan het overeengekomen beding geen gevolg. Zij heeft (bij monde van haar advocaat) uitdrukkelijk geweigerd [het veulen2] te verkopen:
“Om het maar meteen concreet te maken: [het veulen2] zal niet aan uw cliënte worden aangeboden”.
Het bericht waaruit bovenstaande zin afkomstig is, is slechts gedeeltelijk door [de verkoopster] overgelegd (enkel de bovenstaande geciteerde zin is leesbaar). Volgens [de koopster] is daarmee selectief geciteerd uit het bericht. [de koopster] heeft echter niet betwist dat zij heeft geweigerd [het veulen2] aan [de verkoopster] aan te bieden en heeft ook zelf niet de rest van het bericht overgelegd of uitgelegd dat de geciteerde zin anders moet worden begrepen
.Ter zitting verklaarde [de koopster] dat zij [het veulen2] inmiddels aan een derde heeft verkocht voor een koopprijs van € 15.000,-. Niet valt in te zien waarom zij [de verkoopster] wederom niet in de gelegenheid heeft gesteld dit veulen te kopen op grond van het tussen partijen overeengekomen beding, zodat [de koopster] tekortgekomen is in de nakoming van dat beding.
Schadevergoedingsverplichting
3.22.
Voor de toewijzing van de schadevergoedingsvordering is in dit geval (gelet op de vordering van [de verkoopster] onder II) vereist dat vast komt te staan dat nakoming blijvend onmogelijk is. Vaststaat dat [de verkoopster] haar interesse in zowel [het veulen1] als [het veulen2] kenbaar heeft gemaakt. [de koopster] heeft verklaard dat zij vanwege het bestaan van de leaseovereenkomst in staat was [het veulen1] te leveren. Dat heeft zij niet gedaan. Vervolgens werd [het veulen2] geboren en heeft [de koopster] , nadat [de verkoopster] haar belangstelling voor [het veulen2] kenbaar heeft gemaakt, ook uitdrukkelijk geweigerd [het veulen2] aan te bieden. Aangezien [de koopster] tweemaal heeft geweigerd een veulen van [het paard1] aan te bieden aan [de verkoopster] , zij inmiddels in de blijvende onmogelijkheid verkeert [het veulen2] leveren ( [het veulen2] is al verkocht) en er bovendien geen nieuw veulen is dat geleverd kan worden, gaat het hof er bij deze omstandigheden vanuit dat nakoming van het beding blijvend onmogelijk is geworden. De enkele mogelijkheid dat er misschien nog een toekomstig veulen komt, brengt daarin in dit geval geen verandering. [de koopster] is daarom verplicht tot het vergoeden van de door [de verkoopster] geleden schade.
De bepaling van de omvang van de schade
3.23.
Voor de bepaling van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt als uitgangspunt dat de benadeelde – in dit geval [de verkoopster] – zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. [2]
3.24.
[de verkoopster] vordert een schadevergoeding van € 7.000,-. Het hof stelt vast dat de verkoop van [het veulen2] € 15.000,- heeft opgeleverd. [de verkoopster] had in de gelegenheid moeten worden gesteld [het veulen2] te kopen voor een kooprijs van € 7.000,-, zodat het verschil tussen de (kennelijke) waarde van [het veulen2] en het bedrag waarvoor [de verkoopster] [het veulen2] had kunnen kopen op grond van het voorkeursrecht € 8.000,- bedraagt. Het hof kan niet meer toewijzen dan is gevorderd. De gevorderde schadevergoeding van € 7.000,- zal dus worden toegewezen.
De conclusie
3.25.
Het hoger beroep slaagt. Omdat [de koopster] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [de koopster] tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
3.26.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 11 januari 2023 en beslist dat [de koopster] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.000,- aan [de verkoopster] ;
4.2.
verklaart voor recht dat het beding zo moet worden uitgelegd als in dit arrest is overwogen;
4.3.
veroordeelt [de koopster] tot terugbetaling van de proceskosten aan [de verkoopster] van € 746,- die [de koopster] naar aanleiding van het vonnis van 11 januari 2023 aan [de verkoopster] heeft betaald;
4.4.
veroordeelt [de koopster] tot betaling van de volgende proceskosten van [de verkoopster] tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
€ 244,- aan griffierecht
€ 127,42 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [de koopster]
€ 746,- aan salaris van de advocaat van [de verkoopster] (2 punten x € 373,-)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [de verkoopster] in hoger beroep:
€ 783,- aan griffierecht
€ 129,14 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [de koopster]
€ 1.716,- aan salaris van de advocaat van [de verkoopster] (2 procespunten x € 858,- (appeltarief I))
4.5.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, B.J. Engberts en J.A. Koorevaar, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex).
2.HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:208.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.