In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen een naheffingsaanslag BPM van € 1.451, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag is het gevolg van een aangifte BPM voor een Volvo XC90, waarbij de Inspecteur een onderzoek heeft laten uitvoeren naar de waardebepaling van het voertuig. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 21 februari 2024 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij betoogde dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd en dat de verschuldigde BPM op basis van de herrekende bruto BPM van referentievoertuigen zou moeten worden vastgesteld. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de herleidingsmethode niet in overeenstemming is met de Wet BPM en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer BPM is geheven dan op soortgelijke voertuigen op de markt. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.