ECLI:NL:GHARL:2024:1958

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.318.411
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding door gevolmachtigde aan verzekeraar na onterechte schade-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Nedasco B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat Nedasco, als gevolmachtigde van Goudse Schadeverzekeringen N.V., aansprakelijk was voor een onterechte schade-uitkering van meer dan € 370.000 aan een verzekeringsnemer. Nedasco had de schade-uitkering gedaan zonder dat er een definitieve verzekeringsovereenkomst was gesloten, omdat er geen technische inspectie had plaatsgevonden. In hoger beroep heeft Nedasco onderbouwd dat er wel degelijk sprake was van voorlopige dekking, wat door Goudse werd erkend. Goudse had echter een deel van de schadevergoeding terugbetaald, maar met inhouding van kosten die zij als 'nodeloos' beschouwde. Het hof oordeelt dat er geen grond is voor deze inhouding, omdat Nedasco al eerder had aangevoerd dat er voorlopige dekking was. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, omdat beide partijen nodeloos hebben geprocedeerd. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Goudse af, terwijl het Goudse veroordeelt tot terugbetaling aan Nedasco van de eerder betaalde schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.318.411
zaaknummer rechtbank 524173
arrest van 19 maart 2024
in de zaak van
NEDASCO B.V.
die is gevestigd in Amersfoort
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: Nedasco
advocaat: mr. S.C. Banga
tegen
GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V.
die is gevestigd in Gouda
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: Goudse
advocaat: mr. F. van Kersbergen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Nedasco heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 13 juli 2022 [1] tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel, tevens antwoordakte op eiswijziging.

2.De kern van de zaak

2.1.
Nedasco is gevolmachtigd om namens Goudse schadeverzekeringen met derden af te sluiten. Goudse heeft zich bij de rechtbank op het standpunt gesteld dat Nedasco haar verkeerd had geïnformeerd over een verzekeringspolis en dat Goudse daardoor ten onrechte ruim € 370.000 brandschade aan een verzekeringsnemer heeft uitgekeerd. De rechtbank heeft Nedasco veroordeeld tot vergoeding van de schade van Goudse, waaronder het door Goudse uitgekeerde schadebedrag. Nedasco heeft bij memorie van grieven een document ingebracht waaruit - ook naar de mening van Goudse - blijkt dat de schade-uitkering aan de verzekeringsnemer wel terecht was. Goudse heeft daarom het door Nedasco aan haar betaalde bedrag terugbetaald, met uitzondering van ruim € 44.000 die Goudse heeft aangemerkt als ‘nodeloos gemaakte kosten’. In dit hoger beroep gaat het alleen nog over de vraag of Nedasco tegenover Goudse aansprakelijk is voor de door Goudse gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten.
2.2.
De bedoeling van het hoger beroep van Nedasco was dat de door de rechtbank toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen en dat Goudse wordt veroordeeld in de proceskosten. Goudse heeft in hoger beroep haar oorspronkelijke vordering niet meer gehandhaafd en haar eis gewijzigd. In hoger beroep vordert Goudse - waarvoor zij ‘zekerheidshalve en voor zover nodig’ ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld - dat Nedasco wordt veroordeeld in de door Goudse daadwerkelijk gemaakte proceskosten van € 44.334,30.

3.De feiten en het procesverloop

De feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld in de onderdelen 2.1. tot en met 2.14. van het vonnis van 13 juli 2022. De volgende feiten zijn in hoger beroep van belang.
3.2.
Grachtenroos B.V. (hierna Grachtenroos) heeft op 28 augustus 2019, via haar tussenpersoon Univé, Nedasco gevraagd om een offerte uit te brengen voor het in verzekering nemen van de panden aan de Rozengracht 20 en 21 in Zaandam (hierna de panden). Nedasco heeft op diezelfde dag aan Univé een e-mail gestuurd, waarin onder andere staat:

Helaas kan ik de offerte nog niet definitief uitbrengen.
Gezien de hoogte van de herbouwwaarde moet ik deze eerst nog aan De Goudse voorleggen.(….).
Op basis van de criteria zoals deze ook gelden voor de Czarinastraat 6 kunnen wij wel voorlopige dekking bieden.
Deze is vooralsnog twee weken geldig vanaf vandaag. Waarna de dekking dus automatisch eindigt. Maar ik neem aan dat we voor die tijd wel overeenstemming hebben”.
3.3.
Nedasco heeft Univé op 30 augustus 2019 een e-mail gestuurd dat Goudse akkoord heeft gegeven op verzekering van de panden, met de toevoeging:

Definitieve acceptatie is wel onder voorbehoud van inspectie dus deze zullen we aan de hand van de aanvraag uitzetten”.
3.4.
Nedasco heeft dezelfde dag een offerte van Goudse aan Grachtenroos gestuurd, waarin op de laatste pagina bij de clausules die van toepassing zijn onder andere staat:

Deze offerte geschiedt onder voorbehoud van een gunstig schadeverloop en een technische inspectie”.
3.5.
Grachtenroos heeft de offerte op 17 september 2019 voor akkoord getekend en Nedasco heeft deze getekende versie op 18 september 2019 retour ontvangen. Nedasco is daarna vergeten om een technische inspectie in de panden te laten uitvoeren. Op 21 januari 2020 heeft een brand plaatsgevonden in de panden waardoor schade aan de panden is ontstaan. Grachtenroos heeft diezelfde dag een schademelding bij Nedasco gedaan. Op dat moment had nog geen technische inspectie plaatsgevonden. Op diezelfde dag heeft een medewerker van Nedasco een polisblad voor de panden afgegeven met als ingangsdatum 13 september 2019, waarbij als reden voor de afgifte staat vermeld ‘voorlopige dekking’, zonder vermelding van het voorbehoud van inspectie.
Het oordeel van de rechtbank en het verdere procesverloop
3.6.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voor de brand niet een definitieve verzekeringsovereenkomst tussen Grachtenroos en Goudse tot stand is gekomen, omdat Nedasco na ontvangst van de door Grachtenroos getekende offerte - waarin het voorbehoud van een technische keuring was opgenomen - geen verdere actie heeft ondernomen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat niet is gebleken van voorlopige verzekeringsdekking, behalve voor de periode van 29 augustus tot 13 september 2019 op basis van de hiervoor geciteerde e-mail van Nedasco van 28 augustus 2019. Naar het oordeel van de rechtbank is Nedasco buiten haar volmacht van Goudse getreden door na de brand met terugwerkende kracht een definitief polisblad af te geven met ingangsdatum 13 september 2019, zonder het door Goudse gemaakte voorbehoud van inspectie en zonder dat een inspectie had plaatsgevonden. De rechtbank heeft op deze gronden de vordering van Goudse tot vergoeding van haar schade toegewezen.
3.7.
Nedasco heeft in hoger beroep als productie bij memorie van grieven een e-mail van 18 september 2019 ingebracht. Deze e-mail is afkomstig van Nedasco en gericht aan de assurantietussenpersoon van Grachtenroos (Univé) en hierin staat onder andere het volgende:

Wij bieden u vanaf de gewenste ingangsdatum voorlopige dekking, tenzij er in de offerte anders wordt bepaald”.
3.8.
Goudse heeft bij memorie van antwoord van 18 april 2023 op grond van deze e-mail erkend dat zij de brandschade aan Grachtenroos moest vergoeden. Goudse heeft haar oorspronkelijke vordering tegenover Nedasco daarom niet gehandhaafd en heeft aan Nedasco het bedrag terugbetaald dat zij van Nedasco had ontvangen op grond van het vonnis, met uitzondering van € 44.334,30. Volgens Goudse bestaat dit bedrag uit ‘nodeloos gemaakte kosten’ die voor rekening van Nedasco moeten komen.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
Door de eiswijziging van Goudse ligt in hoger beroep in essentie louter de vraag voor of Nedasco de (daadwerkelijke) proceskosten van Goudse moet vergoeden. Goudse heeft daarvoor aangevoerd dat zij als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten dan wel onrechtmatig handelen van Nedasco gedurende drie jaar nodeloos (juridische) kosten heeft gemaakt, die zij vergoed wil zien.
4.2.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen en zal bepalen dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt. Het hof overweegt daarbij het volgende.
Voldoende belang Nedasco
4.3.
Naar het oordeel van het hof had Nedasco, anders dan Goudse aanvoert, belang bij de onderhavige procedure. Nedasco heeft zich terecht bij de rechtbank verweerd tegen de vorderingen van Goudse. Dat blijkt ook uit de uiteindelijke erkenning door Goudse bij memorie van antwoord dat zij de brandschade aan Grachtenroos moest vergoeden; daarmee is de grondslag aan de vorderingen die zij tegen Nedasco had ingesteld ontvallen.
4.4.
Nedasco had er om dezelfde reden belang bij om hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank in te stellen. Nedasco had evenzeer belang bij het handhaven van het hoger beroep nadat Goudse voorlopige dekking tegenover Grachtenroos had erkend, omdat Goudse een deel van het door Nedasco aan haar betaalde bedrag niet heeft terugbetaald.
Geen onrechtmatig handelen
4.5.
Goudse voert aan dat Nedasco artikel 21 Rv heeft geschonden en onrechtmatig jegens Goudse heeft gehandeld doordat zij niet eerder dan in haar memorie van grieven Goudse heeft geïnformeerd over de e-mail van 18 september 2019, waarin de voorlopige dekking werd bevestigd (zie onderdeel 3.7.).
4.6.
Procespartijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, aldus artikel 21 Rv. Het doel van deze wetsbepaling is om de bewuste leugen door een procespartij uit te bannen. [2]
4.7.
Naar het oordeel van het hof heeft Nedasco artikel 21 Rv niet geschonden en heeft zij niet onrechtmatig jegens Goudse gehandeld door (pas) in haar memorie van grieven Goudse te informeren over de e-mail van 18 september 2019, waarin voorlopige dekking wordt bevestigd.
4.8.
Nedasco heeft ook in de procedure voor de rechtbank al het standpunt ingenomen dat ten tijde van de brand sprake was van voorlopige dekking. Zij heeft in dat kader aangevoerd dat het gebruikelijk is om voorlopige dekking te verlenen in de periode dat de verzekeraar (in dit geval Goudse) de risico’s beoordeelt en dat het verrichten van een technische inspectie daaronder valt. Goudse heeft dit niet weersproken. [3] Dat Nedasco toen nog niet de e-mail van 18 september 2019 heeft overgelegd kan daarom niet worden beschouwd als een schending van de verplichting van artikel 21 Rv.
4.9.
Volgens Nedasco heeft zij pas op grond van het vonnis van de rechtbank noodzaak gezien om alsnog naar nadere onderbouwing van (de bevestiging van) voorlopige dekking te zoeken. In die omstandigheden kan het Nedasco niet worden aangerekend dat zij pas in hoger beroep de e-mail van 18 september 2019 heeft overgelegd. De herkansingsfunctie van het hoger beroep brengt mee dat het partijen vrij staat om andere (of aanvullende) feiten en omstandigheden naar voren te brengen dan in eerste aanleg zijn aangevoerd, [4] zoals Nedasco in dit geval heeft gedaan.
Geen toerekenbaar tekortschieten
4.10.
Goudse voert ook aan dat Nedasco toerekenbaar is tekortgeschoten in haar verplichtingen tegenover Goudse (waaronder haar administratieverplichtingen uit hoofde van haar samenwerkingsovereenkomst met Goudse) door de e-mail van 18 september 2019 niet eerder boven water te krijgen, terwijl deze gemakkelijk op te vragen was bij Univé.
4.11.
Naar het oordeel van het hof is Nedasco niet toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen tegenover Goudse door Goudse niet eerder dan in haar memorie van grieven te informeren over de betrokken e-mail. Goudse heeft onvoldoende onderbouwd dat Nedasco is tekortgeschoten in haar administratieverplichting op grond van de samenwerkingsovereenkomst. Volgens Goudse had Nedasco haar de e-mail moeten tonen, dan wel had zij haar moeten informeren dat het haar standaard werkwijze is om na ontvangst van de aanvraag aan de tussenpersoon voorlopige dekking af te geven. Waarom en hoe deze concrete verplichting onder de contractuele administratieplicht valt, is door Goudse niet nader toegelicht. Het hof acht het aannemelijk dat Goudse, zoals Nedasco aanvoert, bekend is met de werkwijze van Nedasco, omdat partijen al meer dan 16 jaar samenwerken in welke periode ook audits hebben plaatsgevonden bij Nedasco. Bovendien heeft Goudse niet gesteld dat zij Nedasco heeft gevraagd om bewijs te verstrekken van de bevestiging van de voorlopige dekking. Daarnaast ligt het voor de hand dat Goudse als verzekeraar ook zelf administreert of al dan niet (voorlopige) dekking is verleend.
4.12.
Mede gelet op de hiervoor in 4.8. genoemde omstandigheid dat Nedasco in de procedure voor de rechtbank onweersproken heeft aangevoerd dat het gebruikelijk is om voorlopige dekking te verlenen in de periode dat de verzekeraar (in dit geval Goudse) de risico’s aan het beoordelen is en dat het verrichten van een technische inspectie daaronder valt, hoefde het Nedasco ook niet bekend te zijn dat de e-mail met de bevestiging van de dekking zodanig cruciaal was voor Goudse dat zij deze spontaan en eerder aan Goudse had moeten verstrekken. Het hof zal de vordering van Nedasco tot terugbetaling van alles wat zij op grond van het vonnis heeft betaald daarom toewijzen en de vorderingen van Goudse afwijzen.
De conclusie
4.13.
Het hoger beroep van Nedasco slaagt grotendeels, het incidenteel hoger beroep van Goudse slaagt niet.
4.14.
Het hof zal Goudse als de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de proceskosten bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [5]
4.15.
Het hof ziet in de hiervoor beschreven feiten en het procesverloop aanleiding om de proceskosten in hoger beroep te compenseren, in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het hof neemt daarbij in overweging dat het op de weg van beide partijen had gelegen om dit hoger beroep geen doorgang te laten vinden en om een oplossing te vinden toen de e-mail van 18 september 2019 naar boven kwam respectievelijk toen bleek dat Goudse haar vordering tegenover Nedasco grotendeels introk, en dat deze kosten daarom wederzijds nodeloos zijn aangewend respectievelijk nodeloos zijn veroorzaakt in de zin van artikel 237 lid 1 Rv.

5.De beslissing

Het hof, in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
5.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 13 juli 2022;
5.2.
veroordeelt Goudse tot terugbetaling aan Nedasco binnen 14 dagen van alles wat Goudse op grond van het vonnis van 13 juli 2022 aan Nedasco heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door Nedasco tot aan de dag van terugbetaling;
5.3.
veroordeelt Goudse tot betaling van de volgende proceskosten van Nedasco tot aan de uitspraak van de rechtbank/kantonrechter:
€ 4.200,- aan griffierecht
€ 6.428,- aan salaris van de advocaat van Nedasco (2 procespunten x tarief VII);
5.4.
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.5.
wijst de vorderingen van Goudse af;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt, zowel in het principaal beroep als in het incidenteel hoger beroep;
5.7.
verklaart de veroordelingen in 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J. van der Korst, M.P.M. Hennekens en V. van der Kuil, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.

Voetnoten

2.TK 1999-2000 26 855, nr. 3 (MvT), p.52.
4.HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:284, ro. 3.3.
5.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.