ECLI:NL:RBMNE:2022:2781

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
C/16/524173 / HA ZA 21-456
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid tussenpersoon bij brandverzekering en voorlopige dekking

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap Goudse Schadeverzekeringen N.V. (hierna: De Goudse) en de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. (hierna: [gedaagde]). De Goudse vorderde betaling van schadevergoeding van [gedaagde] naar aanleiding van een brand die op 21 januari 2020 had plaatsgevonden in panden die door [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming]) waren verzekerd. De rechtbank moest beoordelen of er een verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen tussen De Goudse en [onderneming] en of [gedaagde] als gevolmachtigde tekortgeschoten was in haar verplichtingen.

De rechtbank oordeelde dat er geen definitieve verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen vóór de brand, omdat [gedaagde] geen technische inspectie had uitgevoerd en geen polisblad had afgegeven. Wel was er sprake van een voorlopige dekking, maar deze was niet expliciet overeengekomen voor de periode van de brand. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] tekortgeschoten was in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst door na de brand een polisblad af te geven zonder het voorbehoud van inspectie te vermelden. Hierdoor was De Goudse gehouden om de schade te vergoeden, en [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan De Goudse, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft ook de vordering van De Goudse tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De proceskosten werden toegewezen aan De Goudse, en [gedaagde] werd veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van tussenpersonen in de verzekeringssector en de noodzaak van duidelijke communicatie en documentatie bij het aangaan van verzekeringsovereenkomsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/524173 / HA ZA 21-456
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Gouda,
eiseres,
advocaat mr. F. van Kersbergen te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.C. Banga te De Bilt.
Partijen zullen hierna De Goudse en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 juni 2021 met 12 producties;
  • het herstelexploot van 8 juli 2021;
  • de conclusie van antwoord met 10 producties;
  • de aanvullende productie 13 van De Goudse;
  • de mondelinge behandeling van 12 april 2022, waarvan aantekeningen zijn bijgehouden;
  • de spreekaantekeningen van De Goudse;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een samenwerkingsovereenkomst (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) gesloten, op basis waarvan [gedaagde] gevolmachtigd is om namens De Goudse overeenkomsten van schadeverzekering met derden aan te gaan.
2.2.
In de samenwerkingsovereenkomst is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:

18.2 Risico’s die boven de in bijlage 7 genoemde limieten uitgaan en/of die buiten de grenzen van de acceptatienormen vallen (Special limits), mogen uitsluitend door de Gevolmachtigde in volmacht worden getekend, indien De Goudse daarvoor vooraf goedkeuring heeft verleend.
(…)
20.1
Acceptatie van verzekeringen onder deze volmacht vindt uitsluitend plaats in overeenstemming met de in bijlage 8 bij deze overeenkomst vermelde acceptatie-instructies en de door De Goudse afgegeven richtlijnen. Instructies en richtlijnen kunnen tijdens de looptijd van deze overeenkomst eenzijdig door De Goudse worden gewijzigd door schriftelijke kennisgeving van de wijziging aan Gevolmachtigde.”
2.3.
Op 28 augustus 2019 heeft [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ), via haar tussenpersoon Univé, [gedaagde] verzocht om een offerte uit te brengen voor het in verzekering nemen van de panden aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] in [plaats] (hierna: de panden).
2.4.
Diezelfde dag heeft [gedaagde] het volgende e-mailbericht aan Univé gestuurd:

Goedemiddag [A (voornaam)] ,
Helaas kan ik de offerte nog niet definitief uitbrengen.
Gezien de hoogte van de herbouwwaarde moet ik deze eerst nog aan De Goudse voorleggen.
Nog wel gelijk even een aanvullende vraag.
Worden [straat 1] [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] als één restaurant gebruikt of heeft het verschillende bestemmingen?
Is het mogelijk de herbouwwaarde te splitsen per adres?
Op basis van de criteria zoals deze ook gelden voor [straat 2] [nummeraanduiding 3] kunnen wij wel voorlopige dekking bieden.Deze is vooralsnog twee weken geldig vanaf vandaag. Waarna de dekking dus automatisch eindigt. Maar ik neem aan dat we voor die tijd wel overeenstemming hebben.
Met vriendelijke groet,
[B]
[functie 1]
2.5.
[gedaagde] heeft diezelfde dag het volgende e-mailbericht aan De Goudse gestuurd:

Beste Goudse-collega,
Wij hebben onderstaand risico aangeboden gekregen.
Gezien de hoogte van de herbouwwaarde geeft de offerteomgeving aan dat deze eerst voorgelegd dient te worden.
[onderneming] B.V.
[straat 1] [nummeraanduiding 1] & [nummeraanduiding 2]
[postcode 1] [plaats]
Steen/hard
Herbouwwaarde € 1.250.000
Betreft een ( [.] ) Restaurant
Volgens opgave van de adviseur voldoen zij aan alle preventiecriteria
Indicatiepremie op jullie site € 2.687,52
Het buurpand hebben wij via dezelfde eigenaar (vastgoedbedrijf) al eerder verzekerd:
[straat 2] [nummeraanduiding 3]
[postcode 2] [plaats]
Steen/hard
Herbouwwaarde € 500.000
Betreft ook een ( [..] ) Restaurant
Premie € 1.075 per jaar excl.
Clausulering
Onderhoudscontract elektrisch installatie en apparatuur:
Uw bedrijf heeft een contract voor keuring en onderhoud van de elektrische installatie en apparatuur volgens de norm NEN 3140.
Onderhoudscontract brandblusmiddelen keuken:
In de keuken van uw bedrijf bevinden zich de noodzakelijke brandblusmiddelen. U heeft daarvoor een onderhoudscontract afgesloten.
Verplichting – Verval van uitkering:
Als bij schade blijkt dat u niet aan één of meer bijzondere voorwaarden heeft voldaan, vervalt het recht op uitkering. Dit geldt niet als u aantoont dat de schade ook zou zijn ontstaan, en even groot zou zijn geweest, als u wél aan de voorwaarden had voldaan.
Kunnen wij het nieuwe pand onder deze condities in dekking nemen?
Met vriendelijke groet,
[B]
[functie 1]
2.6.
Op 29 augustus 2019 heeft Univé een e-mailbericht aan [gedaagde] gestuurd, met onder meer de volgende inhoud:

Goedemorgen [B (voornaam)] ,
Dank voor je reactie.
De voorlopige dekking mag ingaan.
Ik ga [onderneming] benaderen voor aparte herbouwwaarden van nummer [nummeraanduiding 1] en nummer [nummeraanduiding 2] .
Ik hoop daar vandaag nog antwoordt op te krijgen. Vanaf morgen ben ik er 2 weken niet.”
2.7.
Diezelfde dag heeft De Goudse aan [gedaagde] het volgende e-mailbericht gestuurd:

Beste meneer [B (achternaam)] , beste [B (voornaam)] ,
Dank voor je mail. Het onderstaande voorstel is akkoord onder voorbehoud van inspectie (horeca > € 500.000,-).
Mocht je nog vragen hebben dan horen wij dat graag.
Met vriendelijke groet,
De Goudse
[C]
[functie 2]
2.8.
Op 30 augustus 2019 heeft [gedaagde] het volgende e-mailbericht aan Univé gestuurd:

Goedemorgen [A (voornaam)] en [D (voornaam)] ,
Inmiddels heeft de Goudse akkoord gegeven dus we kunnen het verder uitwerken.
Definitieve acceptatie is wel onder voorbehoud van inspectie dus deze zullen we aan de hand van de aanvraag uitzetten.
De offerte probeer ik vandaag te versturen.
Met vriendelijke groet,
[B]
2.9.
Diezelfde dag nog heeft [gedaagde] een maatwerkofferte aan [onderneming] gestuurd, waarin onder meer clausule ‘1001 de Goudse, Voorbehoud’ is opgenomen. Deze luidt als volgt:

Deze offerte geschiedt onder voorbehoud van een gunstig schadeverloop en een technische inspectie
2.10.
[onderneming] heeft de maatwerkofferte op 17 september 2019 voor akkoord getekend en [gedaagde] heeft de ondertekende maatwerkofferte op 18 september 2019 retour ontvangen.
2.11.
Na ontvangst van de getekende offerte is [gedaagde] vergeten om een technische inspectie in de panden uit te laten voeren. De polis met ingangsdatum 13 september 2019 is daarom als ‘wachtbestand’ in het interne systeem blijven staan. Als gevolg daarvan is aan [onderneming] geen polisblad afgegeven en is evenmin bij haar premie in rekening gebracht.
2.12.
Op 21 januari 2020 heeft er een brand plaatsgevonden in de panden, waardoor er schade aan de panden is ontstaan. [onderneming] heeft nog diezelfde dag een schademelding bij [gedaagde] gedaan. De technische inspectie was (ook) op dat moment nog niet uitgevoerd.
2.13.
Op diezelfde dag, nadat hij op de hoogte was gesteld van de brand, heeft een medewerker van [gedaagde] een polisblad voor de panden, met als ingangsdatum 13 september 2019, afgegeven. Het voorbehoud van inspectie is niet vermeld op het polisblad, wel staat er bij reden afgifte ‘voorlopige dekking’. Ook is de verzekering opgenomen in het al bestaande pakket van [onderneming] . Tot slot heeft [gedaagde] een factuur, met de vermelding “Nieuw contract Gebouw”, opgesteld voor de premie in de periode 13 september 2019 t/m 29 februari 2020. De factuur is door [onderneming] kort daarna betaald.
2.14.
De Goudse heeft, na de brand, beoordeeld of er conform de polis en toepasselijke voorwaarden voor [onderneming] dekking bestond voor de brandschade en dekking verleend voor de schade van [onderneming] .

3.Het geschil

3.1.
De Goudse vordert – samengevat – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] :
- te veroordelen tot betaling van:
i. € 11.180,14 met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
ii. € 52.500,00 met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020 tot de dag van volledige betaling;
iii. € 336.371,43 met de wettelijke rente vanaf 1 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
iv. € 11.788,43 met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
- te verbieden om over te gaan tot (verdere) verrekening met c.q. het in rekening brengen bij De Goudse van betalingen die zij doet (of heeft gedaan) in verband met de brandschade van 21 januari 2020;
- te veroordelen tot betaling van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke kosten;
- te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis, en in de nakosten.
3.2.
De Goudse legt aan haar vorderingen kort gezegd het volgende ten grondslag. Doordat [gedaagde] na de brand een polisblad heeft afgegeven aan [onderneming] , de verzekering heeft opgenomen in het al bestaande pakket van [onderneming] en een premienota heeft verstrekt aan [onderneming] , is er met terugwerkende kracht een verzekeringsovereenkomst ontstaan tussen De Goudse en [onderneming] met betrekking tot de panden. Hiermee werd een risico, dat reeds was ingetreden, verzekerd. Hierdoor is [gedaagde] als gevolmachtigde tekortgeschoten dan wel heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. Daarom moet [gedaagde] de hierdoor geleden schade vergoeden.
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen. Het standpunt van [gedaagde] komt er – kort gezegd – op neer dat er tussen De Goudse en [onderneming] wilsovereenstemming bestond over het in de maatwerkofferte bepaalde. Er was dus sprake van een overeenkomst van (voorlopige) dekking conform de goedkeuring van De Goudse van 29 augustus 2019. Dat [gedaagde] na de brand pas het polisblad voorlopige dekking heeft afgegeven doet hieraan, niet af. Tot slot ontbreekt het causale verband tussen de vermeende fout en de gestelde schade, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover nodig – nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de kern gaat het in deze zaak om de vraag of De Goudse als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst of een onrechtmatige daad van [gedaagde] gehouden was de brandschade van [onderneming] te vergoeden. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van een tekortkoming of een fout van [gedaagde] , is zij aansprakelijk voor de schade die De Goudse dientengevolge lijdt, tenzij De Goudse ook zonder die fout de brandschade moest vergoeden. Dat laatste is het geval als komt vast te staan dat al voor de brand een definitieve verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen of ten tijde van de brand voorlopige dekking bestond op grond waarvan [onderneming] recht had op vergoeding van haar schade.
Tekortkoming?
4.2.
Door na de brand met terugwerkende kracht een definitief polisblad af te geven met ingangsdatum 13 september 2019 zonder het door De Goudse gemaakte voorbehoud ten aanzien van inspectie en zonder dat een inspectie had plaatsgevonden, is [gedaagde] buiten haar volmacht getreden en heeft zij in strijd gehandeld met de artikelen 18.2 en 20.1 van de samenwerkingsovereenkomst. Aan de omstandigheid dat op het polisblad staat ‘voorlopige dekking’ hecht de rechtbank minder waarde dan [gedaagde] daaraan gehecht wil zien, omdat uit het polisblad zelf niet blijkt dat de dekking voorlopig is omdat daar geen voorbehouden in zijn opgenomen. Bovendien heeft De Goudse er op gewezen dat [gedaagde] zou hebben toegegeven dat dit een onjuistheid betreft en dat hier net als op het afgegeven nieuwe polisblad voor het pakket "Nieuw contract" had moeten staan. [gedaagde] heeft dit onvoldoende betwist. Tot slot heeft de rechtbank in haar overweging betrokken dat op de factuur die [gedaagde] kort na de brand heeft opgesteld voor de premie vanaf 13 september 2019 tot en met 29 februari 2020 staat vermeld: “Nieuw contract gebouw”.
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat aan de zijde van [gedaagde] sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst.
Al voor de brand een definitieve verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen?
4.3.
Een verzekeringsovereenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar betoog dat al voor de brand een definitieve overeenkomst tot stand is gekomen. Na de ontvangst van de getekende offerte, waarin het voorbehoud van een technische keuring was opgenomen, heeft [gedaagde] geen verdere acties ondernomen. [gedaagde] heeft geen technische keuring doen plaatsvinden, zij heeft geen polisblad afgegeven en zij heeft geen premie in rekening gebracht. Van een aanvaarding van het door [onderneming] gedane aanbod is daarom geen sprake geweest. Tot een definitieve overeenkomst is het voor het moment van de brand dus niet gekomen.
Voorlopige dekking?
4.4.
Al naar gelang de aard van het ter verzekering aangeboden risico kan een zogenaamde voorlopige dekking gedurende de periode die de verzekeraar nodig heeft voor een verantwoorde risicobeoordeling voorzien in de behoefte van de verzekeringnemer aan een onmiddellijk ingaande dekking. Aan de voorlopige dekking ligt een volwaardige verzekeringsovereenkomst ten grondslag die in beginsel eerst op het moment waarop de beslissing van de verzekeraar omtrent het al dan niet aanvaarden van de aanvraag tot verzekering de verzekeringnemer heeft bereikt, eindigt dan wel overgaat in de ‘definitieve’ overeenkomst van verzekering.
4.5.
De verzekeraar is gehouden om, ingeval zich in de periode tussen het verlenen van de voorlopige dekking en die van de beslissing omtrent de voortzetting van de overeenkomst een schade valt, deze te vergoeden.
4.6.
[gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat het gebruikelijk is om voorlopige dekking te verlenen in de periode dat de verzekeraar, hier: De Goudse, de risico’s aan het beoordelen is en dat het verrichten van een technische inspectie ook daaronder valt. De Goudse heeft dit in zijn algemeenheid niet betwist, maar heeft betoogd dat in dit geval van het verlenen van voorlopige dekking, behoudens voor de periode 29 augustus 2019 tot 13 september 2019, niet is gebleken. Uit de e-mail van [gedaagde] aan Univé van 28 augustus 2019, de e-mail van De Goudse aan [gedaagde] van 29 augustus 2019, de e-mail van [gedaagde] aan Univé en de (acceptatie van de) op maat gemaakte offerte van 30 augustus 2019 volgt in ieder geval niet dat in afwachting van de inspectie voorlopige dekking is verleend. Ook heeft De Goudse er op gewezen dat [gedaagde] geen ‘polisblad voorlopige dekking’ heeft afgegeven en geen premie in rekening heeft gebracht, althans niet voordat de brand plaatsvond.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat behalve in de e-mail van [gedaagde] aan Univé van 28 augustus 2019 in geen van de stukken het woord ‘voorlopige dekking’ wordt gebruikt. Dat er, behoudens voor de periode van 29 augustus tot 13 september 2019, expliciet voorlopige dekking is overeengekomen, is daarom niet gebleken. De rechtbank volgt [gedaagde] ook niet in haar redenering dat uit het e-mailbericht van 28 augustus 2019 van [gedaagde] aan Univé, in combinatie met de goedkeuring van De Goudse van 29 augustus 2019 en de e-mail van [gedaagde] aan Univé en de (acceptatie van de) op maat gemaakte offerte van 30 augustus 2019, volgt dat de initiële periode van voorlopige dekking van twee weken voor onbepaalde termijn is verlengd en dat de voorlopige dekking op het moment van de brand nog gold. Deze redenering is immers niet te rijmen met de omstandigheid dat eerst nadat de brand was gemeld premie in rekening is gebracht en de stelling van [gedaagde] zelf dat haar medewerker schrok nadat de brand bij [gedaagde] werd gemeld. Indien sprake was geweest van voorlopige dekking ten tijde van de brand was het immers niet nodig geweest om te schrikken, aangezien de brandschade gewoon verzekerd zou zijn geweest, en verder is als onweersproken komen vast te staan dat indien sprake is van voorlopige dekking premie moet worden betaald.
Causaal verband
4.8.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of causaal verband bestaat tussen de tekortkoming van [gedaagde] en de schade van De Goudse. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt als volgt.
Niet juist is de stelling van [gedaagde] dat na de brand geen definitieve, onvoorwaardelijke verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen, omdat De Goudse zich jegens [onderneming] had kunnen beroepen op het voorbehoud van inspectie. Op het na de brand afgegeven polisblad is immers het voorbehoud van inspectie juist niet gemaakt.
In deze procedure is komen vast te staan dat door toedoen van [gedaagde] pas na de brand een verzekeringsovereenkomst tussen [onderneming] en De Goudse tot stand is gekomen. De Goudse heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zonder dit handelen van [gedaagde] zij aan [onderneming] had kunnen tegenwerpen dat geen verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen en dat zij dus niet verplicht was geweest de brandschade te vergoeden.
Schade
4.9.
De Goudse heeft in de dagvaarding onderbouwd gesteld dat tot dat moment vier bedragen van in totaal € 411.840,00 als gevolg van de brandschade (door verrekening) voor haar rekening zijn gekomen. [gedaagde] heeft dit onvoldoende betwist. De rechtbank zal [gedaagde] daarom veroordelen dit bedrag – vermeerderd met de gevorderde en niet betwiste wettelijke rente over de vier bedragen – aan De Goudse te betalen.
4.10.
De Goudse heeft ook gevorderd om [gedaagde] te verbieden om over te gaan tot (verdere) verrekening met De Goudse van betalingen die [gedaagde] doet of na de datum dagvaarding heeft gedaan in verband met de brandschade van [onderneming] naar aanleiding van de brand van 21 januari 2020. Deze vordering zal de rechtbank bij gebrek aan betwisting eveneens toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
De Goudse maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport Voorwerk 2 en bijgesteld in het Rapport BGK-integraal. Voor toewijzing van de vordering is vereist dat De Goudse haar stelling dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt nader onderbouwt door te specificeren of te omschrijven welke buitengerechtelijke werkzaamheden zij heeft verricht. Daaraan heeft De Goudse, gelet ook op de betwisting door [gedaagde] , onvoldoende voldaan. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Kosten en wettelijke rente
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Goudse worden begroot op:
- dagvaarding € 109,71
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
€ 6.428,00 (2 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 10.737,71
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.14.
De nakosten worden begroot zoals in ‘De beslissing’ is weergegeven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan De Goudse van
€ 11.180,14, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2020 tot de datum van betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan De Goudse van
€ 52.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2020 tot de datum van betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan De Goudse van
€ 336.371,43, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2020 tot de datum van betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan De Goudse van
€ 11.788,43, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2021 tot de datum van betaling,
5.5.
verbiedt [gedaagde] om over te gaan tot (verdere) verrekening met De Goudse van betalingen die zij aan [onderneming] doet of heeft gedaan in verband met de brandschade van 21 januari 2020,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van De Goudse tot op heden begroot op € 10.737,71, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en explootkosten, als er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter en in het openbaar uitgesproken op
13 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: