ECLI:NL:GHARL:2024:154

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.323.200
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure met betrekking tot installatiewerkzaamheden

In deze zaak heeft verzoeker op 14 juli 2023 een verzoekschrift ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor op basis van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit verzoek is gedaan in het kader van een geschil met Biomontage B.V. over onbetaalde facturen voor installatiewerkzaamheden. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 december 2023, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Verzoeker stelt dat hij mondelinge afspraken heeft gemaakt met een medewerker van Biomontage, maar het hof oordeelt dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in strijd is met de goede procesorde. Het hof wijst het verzoek af, omdat het in een vergevorderd stadium van de hoofdzaak is ingediend en verzoeker niet heeft toegelicht waarom het verzoek zo laat is gedaan. Bovendien is er geen noodzaak aangetoond voor het horen van getuigen op dit moment. Het hof veroordeelt verzoeker tot betaling van de proceskosten van Biomontage, die zijn vastgesteld op € 2.366,-. De beschikking is gegeven op 9 januari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.323.200-02
beschikking van 9 januari 2024
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
verzoeker
hierna: [verzoeker]
advocaat: mr. M.W. Verhoeven
tegen:
Biomontage B.V.
die is gevestigd in Heerde
verweerster
hierna: Biomontage
advocaat: mr. D.F. Linnartz

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 14 juli 2023 een verzoekschrift met producties ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor op grond van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1.2.
Biomontage heeft op 28 september 2023 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft op 13 december 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De kern van de zaak

2.1.
[verzoeker] heeft op 11 februari 2019 een offerte ontvangen van Koller Hattem B.V. (hierna: Koller) voor het uitvoeren van installatiewerkzaamheden in de nieuwbouwwoning van [verzoeker] (hierna: de offerte). De offerte gaat uit van een totaalprijs van € 90.783,33 inclusief btw. [verzoeker] heeft de opdracht niet verstrekt aan Koller maar heeft op basis van de offerte mondeling afspraken gemaakt met de heer [naam1] (hierna: [naam1] ) over het uitvoeren van de werkzaamheden. [naam1] is verbonden aan Biomontage.
2.2.
Eind september 2019 is Biomontage gestart met de installatiewerkzaamheden voor [verzoeker] . Vanaf oktober 2019 heeft Biomontage facturen aan [verzoeker] verzonden in verband met deze werkzaamheden. [verzoeker] heeft de eerste vijf facturen volledig aan Biomontage voldaan. De opvolgende zesde factuur heeft [verzoeker] niet voldaan.
2.3.
Biomontage heeft bij de rechtbank veroordeling van [verzoeker] gevorderd tot betaling van de zesde factuur en het (aanvankelijk) nog niet gefactureerde restant, vermeerderd met rente en kosten.
2.4.
Voor zover aan de vordering tot betaling van de vergoeding voor de door Biomontage verrichte werkzaamheden een specificatie en factuur ten grondslag lag, heeft de rechtbank deze in haar vonnis van 30 november 2022 toegewezen vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
2.5.
[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Biomontage heeft incidenteel beroep ingesteld. De zaak (hierna: hoofdzaak) is bij dit hof bekend onder zaaknummer 200.323.200-01. Uit het roljournaal blijkt dat beide partijen hun memories hebben genomen en dat op 17 januari 2024 een mondelinge behandeling in de hoofdzaak zal plaatsvinden.
2.6.
Gelet op de mogelijkheid dat het hof [verzoeker] in de hoofdzaak belast met bewijs van de door hem gestelde afspraak dat [naam1] de werkzaamheden zou uitvoeren voor (ten hoogste) het bedrag van de offerte en om te voorkomen dat gelet op de tijdsduur die met de procedure in hoger beroep zal zijn gemoeid herinneringen vervagen, verzoekt [verzoeker] drie getuigen te laten horen. Het hof zal dat verzoek afwijzen en licht hierna toe hoe het tot dat oordeel komt.

3.De motivering van de beslissing

3.1.
Het voorlopig getuigenverhoor zal [verzoeker] , zo voert hij aan, in staat stellen bewijs te leveren van de afspraak dat [naam1] de werkzaamheden in het nieuwbouwhuis van [verzoeker] zou uitvoeren voor (ten hoogste) het bedrag van de offerte. [verzoeker] stelt dat [naam1] , [naam2] (ex-vriendin van [verzoeker] ) en [verzoeker] zelf als getuigen kunnen verklaren over de inhoud van deze afspraak tussen [verzoeker] en [naam1] .
3.2.
Volgens vaste rechtspraak kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (BW)), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW). [1]
3.3.
Het verzoekschrift voldoet naar het oordeel van het hof aan de eisen van artikel 187 lid 3 Rv. [verzoeker] heeft voldoende duidelijk omschreven op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking dient te hebben. Anders dan Biomontage aanvoert, is hiervoor niet noodzakelijk dat [verzoeker] aangeeft wanneer de gesprekken precies hebben plaatsgevonden, welke feiten hij precies met die gesprekken wil bewijzen en welke getuige over welke feiten kan verklaren [2] .
3.4.
Het hof stelt vast dat in de hoofdzaak die bij dit hof aanhangig is de memorie van grieven en de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel reeds waren genomen op het moment dat [verzoeker] het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft ingediend. Inmiddels is in de hoofdzaak ook de memorie van antwoord in incidenteel appel genomen. De hoofdzaak wordt al op 17 januari 2024 door de meervoudige kamer van dit hof mondeling behandeld. Dat valt vrijwel samen met het geven van deze beschikking. Het hof merkt daarbij nog op dat de mondelinge behandeling in deze verzoekschriftprocedure aanvankelijk was bepaald op 11 oktober 2023 maar op verzoek van [verzoeker] is uitgesteld. Het is alleen mogelijk [naam1] , [naam2] en [verzoeker] voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de hoofdzaak als getuigen te laten horen als de behandeling van de hoofdzaak wordt uitgesteld. [verzoeker] heeft niet toegelicht waarom hij pas in een zo vergevorderd stadium van de hoofdzaak een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft ingediend.
3.5.
In de procedure bij de rechtbank die op 18 mei 2022 is gestart en waarin de rechtbank op 30 november 2022 uitspraak heeft gedaan, heeft [verzoeker] al een beroep gedaan op de door hem gestelde mondelinge afspraken met [naam1] . Tussen het begin van de procedure bij de rechtbank en het indienen van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor op 14 juli 2023 ligt een periode van bijna 14 maanden. Tussen de datum van het vonnis en het indienen van het verzoek ligt ook nog een periode van 7,5 maanden. [verzoeker] heeft niet gesteld en ook is niet gebleken dat zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan het nu pas mogelijk of noodzakelijk is gebleken om [naam1] , [naam2] en [verzoeker] zelf als getuigen te doen horen.
3.6.
Gelet op de stand waarin de procedure in de hoofdzaak zich bevindt, de vertraging in de voortgang van de hoofzaak die een toewijzing van het verzoek mee zou brengen en de periode die is verstreken voordat het verzoek is gedaan zonder dat [verzoeker] daarvoor een nadere toelichting heeft gegeven, komt het hof tot het oordeel dat het in strijd is met de goede procesorde om het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor nu nog toe te wijzen.
3.7.
Nu het hof het verzoek van [verzoeker] zal afwijzen, zal het [verzoeker] veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
wijst het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af;
4.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de volgende proceskosten van Biomontage: € 2.366,- aan salaris van de advocaat van Biomontage (2 procespunten x appeltarief II).
Deze beschikking is gegeven door H.L. Wattel, D.M.I. de Waele en G.R. den Dekker en is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250.
2.HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR2017:3250 en HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433.