ECLI:NL:GHARL:2024:1531

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.333.374/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van filiaalleider van boekhandel wegens verstoorde verhoudingen en de gevolgen voor de billijke vergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een filiaalleider van boekhandel Van der Velde. De filiaalleider, [geïntimeerde], was sinds 1 april 2014 in dienst en werd op non-actief gesteld na klachten over haar leidinggeven. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding en een billijke vergoeding van € 50.000,- toegekend. Van der Velde ging in hoger beroep, betwistend dat de billijke vergoeding terecht was toegekend en dat zij ernstig verwijtbaar had gehandeld. Het hof oordeelde dat Van der Velde inderdaad ernstig verwijtbaar had gehandeld door onvoldoende onderzoek te doen naar de klachten en door [geïntimeerde] op non-actief te stellen zonder hoor en wederhoor. Het hof bevestigde de billijke vergoeding van € 50.000,- en oordeelde dat Van der Velde ook de proceskosten moest vergoeden. Daarnaast werd Van der Velde veroordeeld tot betaling van € 2.255,90 voor niet genoten vakantiedagen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers bij ontslagprocedures en de noodzaak van zorgvuldigheid in het omgaan met klachten van werknemers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.374/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, 10456490
beschikking van 29 februari 2024
in de zaak van
Boekhandel Van der Velde B.V.,
gevestigd in Leeuwarden,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster,
hierna:
Van der Velde,
advocaat: mr. E.W. Kingma die kantoor houdt in Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verweerster,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S. Scheltinga die kantoor houdt in Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Van der Velde heeft op 10 oktober 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 12 juli 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
1.2
Het verloop van de procedure daarna blijkt uit:
- het beroepschrift van Van der Velde, ter griffie ontvangen op 10 oktober 2023,
- het verweerschrift (met productie), tevens houdende een incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] ,
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep van Van der Velde,
- nagekomen stukken van [geïntimeerde] van 17 januari 2024,
- de op 24 januari 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarvan een verslag (proces-verbaal) is gemaakt.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor de beschikking bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1
Op 1 april 2014 is [geïntimeerde] in loondienst getreden bij Van der Velde. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding en het einde daarvan bepaald op 1 oktober 2023, met toekenning van een transitievergoeding (€ 14.577,- bruto) en een billijke vergoeding (€ 50.000,- bruto). Van der Velde is door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de nakosten. De door [geïntimeerde] verzochte vergoeding van de pre-processuele advocaatkosten is door de kantonrechter afgewezen.
2.2
De bedoeling van het hoger beroep van Van der Velde is dat het hof oordeelt dat de billijke vergoeding door de kantonrechter ten onrechte aan [geïntimeerde] is toegekend en dat [geïntimeerde] in beide instanties wordt veroordeeld in de proceskosten.
2.3
De bedoeling van het incidentele hoger beroep van [geïntimeerde] is dat het hof oordeelt dat aan [geïntimeerde] een hogere billijke vergoeding toekomt, dat Van der Velde moet worden veroordeeld tot betaling van de door [geïntimeerde] gemaakte advocaatkosten en dat Van der Velde moet worden veroordeeld tot betaling van een bedrag ter zake van opgebouwde, maar niet genoten verlofuren.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing in het kort
3.1
De beslissing van het hof op het belangrijkste geschilpunt is dat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid van Van der Velde, zodat [geïntimeerde] recht heeft op een billijke vergoeding. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd. Daarbij zal het hof eerst de relevante feiten vermelden. Daarna zullen de beroepsgronden van Van der Velde en [geïntimeerde] puntsgewijs worden besproken.
Eerst de vaststaande feiten
3.2
Van der Velde exploiteert een aantal (grote) boekhandels in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel. Daarnaast verkoopt Van der Velde boeken en aanverwante artikelen via haar website.
3.3
[geïntimeerde] , geboren [in] 1969, is sinds 1985 werkzaam in de boekhandelbranche, waarbij zij vanaf 1998 diverse leidinggevende functies heeft bekleed. Met ingang van 1 april 2014 is zij als filiaalleider van de twee filialen in de stad Groningen in dienst getreden bij Van der Velde, tegen een salaris van laatstelijk € 4.300,- bruto per maand (exclusief 8% vakantiegeld), op basis van een arbeidsomvang van 38 uur per week. [geïntimeerde] had daarnaast een leaseauto van de zaak.
3.4
[geïntimeerde] maakte onderdeel uit van het managementteam van Van der Velde. Dit managementteam bestond verder uit de heren [naam1] (aandeelhouder/directeur) en [naam2] (algemeen directeur), mevrouw [naam3] (CFO), mevrouw [naam4] (HR Functionaris), de heer [naam5] (operationeel manager) en de heer [naam6] (eindverantwoordelijke inkoop).
3.5
Met [geïntimeerde] zijn tijdens het dienstverband geen functionerings- of beoordelingsgesprekken gevoerd. Het was binnen de organisatie van Van der Velde tot eind 2022 ook niet gebruikelijk om dergelijke gesprekken te voeren met de personeelsleden.
3.6
Bij Van der Velde is er sinds enige tijd een klachtenregeling. Werknemers kunnen zich op grond van deze regeling beklagen, maar dit kan niet anoniem. Een dergelijke klachtenregeling was er tot eind 2022 niet.
3.7
Op 18 november 2022 ontving een deel van het managementteam een e-mailbericht van een voormalig werknemer, mevrouw [naam7] . [naam7] heeft jarenlang bij de vestiging van Van der Velde in Drachten gewerkt, maar heeft kort na de overstap naar de filialen in Groningen haar arbeidsovereenkomst opgezegd. Als bijlage bij haar e-mailbericht trof Van der Velde een brief van mevrouw [naam7] en een zevental brieven aan van werknemers en voormalige werknemers van Van der Velde. In het e-mailbericht van [naam7] en in de daarbij gevoegde brieven is geklaagd over de houding en het gedrag van [geïntimeerde] als leidinggevende.
3.8
Op 24 november 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen Van der Velde en [geïntimeerde] , waarbij [geïntimeerde] is geconfronteerd met de klachten die over haar waren binnengekomen. [geïntimeerde] is tijdens dit gesprek op non-actief gesteld. Deze maatregel is nog op dezelfde dag schriftelijk aan [geïntimeerde] bevestigd. Op 24 november 2022 is er voorts een vaststellingsovereenkomst aangeboden aan [geïntimeerde] , waarin een beëindiging met wederzijds goedvinden werd voorgesteld. Door Van der Velde is een extern onderzoek aangekondigd naar het gedrag en de wijze van leidinggeven van [geïntimeerde] , voor het geval partijen niet tot overeenstemming komen over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
3.9
Op 1 december 2022 ontving [geïntimeerde] , na een verzoek van haar advocaat daartoe, een afschrift van het e-mailbericht van [naam7] met de acht bijbehorende brieven.
3.1
Bij brief van 9 december 2022 heeft [geïntimeerde] aan Van der Velde kenbaar gemaakt dat zij geen reden ziet om in te stemmen met een ontslag en dat zij graag in gesprek zou gaan met Van der Velde om een hervatting van de werkzaamheden te bespreken.
3.11
Op 20 december 2022 heeft er op verzoek van [naam2] een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] , en de hiervoor genoemde algemeen directeur en HR-functionaris. In dit gesprek is door Van der Velde andermaal een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [geïntimeerde] is ook op dit voorstel niet ingegaan.
3.12
Van der Velde heeft vervolgens opdracht gegeven aan Beljon Westerterp tot het doen van een onderzoek naar de werksfeer in de vestigingen van Van der Velde in Groningen.
3.13
In het kader van dit onderzoek heeft Beljon Westerterp alle medewerkers van de filialen in Groningen, de voormalige medewerkers die hebben geklaagd, de leden van het MT, de directie en [geïntimeerde] uitgenodigd. Op één medewerker na, hebben alle genodigden meegewerkt aan het onderzoek.
3.14
In het kader van het onderzoek zijn de genodigden geïnterviewd door de onderzoekers en is er van ieder gesprek een gespreksverslag opgemaakt.
3.15
Op 17 maart 2023 heeft Beljon Westerterp een onderzoeksrapport uitgebracht, waarin de bevindingen naar aanleiding van de gesprekken met de medewerkers zijn opgenomen. Omdat aan alle deelnemers aan het onderzoek geheimhouding is beloofd, zijn de gespreksverslagen niet opgenomen in het onderzoeksrapport. [geïntimeerde] heeft zodoende niet kunnen inzien wat er door de verschillende (ex-)collega’s is verklaard.
3.16
Op 30 maart 2023 is door Van der Velde aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt dat zij – gelet op de resultaten van het onderzoek – tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wil komen. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen, waarna Van der Velde een ontbindingsverzoek heeft ingediend bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst vervolgens met ingang van 1 oktober 2023 ontbonden en een billijke vergoeding toegekend aan [geïntimeerde] , zij het lager dan het bedrag dat [geïntimeerde] had verzocht.
De bezwaren tegen de uitspraak van de kantonrechter
3.17
De bezwaren van Van der Velde tegen het oordeel van de kantonrechter richten zich – kort samengevat – tegen het oordeel dat Van der Velde ernstig verwijtbaar gehandeld zou hebben en om die reden een billijke vergoeding verschuldigd is. Van der Velde heeft de volgende zes beroepsgronden aangevoerd:
1. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat Van der Velde mede debet is aan de door haar gestelde negatieve werksfeer doordat zij signalen van haar medewerkers niet eerder heeft opgemerkt, geen functioneringsgesprekken heeft gevoerd en daarmee geen sturing heeft gegeven aan de wijze van leidinggeven en de houding van [geïntimeerde] .
2. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat Van der Velde naar een te zwaar middel heeft gegrepen (een extern onderzoek), toen zij werd geconfronteerd met het e-mailbericht van [naam7] .
3. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat het externe onderzoek feitelijk gericht was op het functioneren van [geïntimeerde] en niet op de werksfeer op de vestigingen in Groningen.
4. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat de vraag gerechtvaardigd is of het vanaf 24 november 2022 al niet steeds het doel van Van der Velde was om de arbeidsrelatie met [geïntimeerde] te beëindigen.
5. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat Van der Velde aldus in aanzienlijke mate heeft bijgedragen aan de onafwendbare ontbinding en dat dit handelen als ernstig verwijtbaar gekwalificeerd moet worden.
6. De kantonrechter heeft de billijke vergoeding ten onrechte vastgesteld op een bedrag van € 50.000,-.
3.18
De bezwaren van [geïntimeerde] richten zich tegen de hoogte van de toegekende billijke vergoeding. Zij stelt dat die begroot had moeten worden op € 183.072,40 bruto. Daarnaast maakt zij aanspraak op vergoeding van (een deel van de) door haar gemaakte daadwerkelijke advocaatkosten. Bij wege van – in dit stadium van de procedure toelaatbare – eisvermeerdering wil zij vergoeding voor niet uitbetaalde vakantieuren.
De billijke vergoeding - ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door Van der Velde
3.19
Op grond van artikel 7:671b lid 9 onder c BW kan de rechter aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Een ontbinding vanwege een verstoorde arbeidsverhouding in een situatie waarin de werkgever een verwijt kan worden gemaakt van de verstoring van de arbeidsverhouding, zal niet steeds leiden tot toekenning van een billijke vergoeding. Daarvoor is vereist dat de beëindiging van de arbeids-overeenkomst het gevolg is van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten. Bovendien is toekenning van een billijke vergoeding alleen mogelijk als er
causaal verbandbestaat tussen die gedragingen en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3.2
De stelplicht en bewijslast wat betreft feiten en omstandigheden die [geïntimeerde] ten grondslag heeft gelegd aan haar stelling dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Van der Velde, als gevolg waarvan zij aanspraak zou hebben op een billijke vergoeding, rusten op [geïntimeerde] .
3.21
Van der Velde keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De punten die volgens Van der Velde maken dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van haar jegens [geïntimeerde] , zal het hof hierna puntsgewijs bespreken.
Ad 1. Van der Velde is mede debet aan de negatieve werksfeer
3.22
Van der Velde betwist dat zij mede debet is geweest aan de negatieve werksfeer bij de vestigingen van Van der Velde in Groningen. Zij stelt dat zij niet op de hoogte was van de stijl van communicatie en de houding van [geïntimeerde] richting de medewerkers van de vestigingen in Groningen. Het hof is van oordeel dat dit gebrek aan wetenschap nu juist verwijtbaar is aan Van der Velde. Nu er geen functionerings- en beoordelingsgesprekken werden gevoerd met de medewerkers, er geen klachtenregeling was waar de medewerkers een beroep op konden doen en de medewerkers ook niet deugdelijk zijn geïnformeerd over de externe vertrouwenspersoon die door Van der Velde was aangesteld, heeft er een situatie kunnen ontstaan zoals die thans voorligt. Van der Velde had zich beter moeten vergewissen van de werksfeer op de diverse vestigingen en de wijze van leidinggeven van haar winkelmanagers. Door dit na te laten is zij medeverantwoordelijk voor het ontstaan van de negatieve werksfeer in de vestigingen in Groningen.
Ad 2. Van der Velde heeft naar een te zwaar middel gegrepen.
3.23
Van der Velde stelt in haar beroepschrift dat haar keuze om een extern onderzoek in te stellen, de (marginale) toets der kritiek kan doorstaan en dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat er naar een te zwaar middel is gegrepen. Een intern onderzoek of een groepsgesprek waren in de beleving van Van der Velde geen passende optie. Het hof oordeelt anders. Hoewel Van der Velde de signalen die zij op 18 november 2022 ontving serieus moest nemen - Van der Velde is op grond van de Arbowet immers verplicht om een veilige werkomgeving te bieden - kan haar handelen de toets der kritiek niet doorstaan.
3.24
Van der Velde heeft na ontvangst van het e-mailbericht met bijlagen van [naam7] , de keuze gemaakt om [geïntimeerde] op 24 november 2022 meteen op non-actief te stellen en voor te sorteren op beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder eerst hoor en wederhoor toe te passen. Van der Velde heeft ook niet eerst zelf onderzocht of de inhoud van de klachten juist was. Dit had wel van Van der Velde verwacht mogen worden.
3.25
Het standpunt van Van der Velde dat een intern onderzoek geen optie was, omdat [geïntimeerde] bepaalde personen binnen de directie als onprofessioneel ervoer en een dergelijk onderzoek dus geen draagkracht zou hebben bij haar, treft geen doel. [geïntimeerde] was op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam voor Van der Velde en stond dus onder het gezag van de directie van Van der Velde. [geïntimeerde] had zich dus moeten schikken in een beslissing van Van der Velde om een intern onderzoek te doen. Een intern onderzoek was een minder ingrijpende manier geweest om te onderzoeken wat er nu aan de hand was in de vestigingen in Groningen.
Ad 3. Het onderzoek was gericht op het functioneren van [geïntimeerde] en niet op de werksfeer.
3.26
Van der Velde stelt in haar beroepschrift dat het onderzoek dat is uitgevoerd door Beljon Westerterp, niet enkel gericht was op het functioneren van [geïntimeerde] . Het onderzoek had in de beleving van Van der Velde een bredere reikwijdte. Van der Velde verwijst in dit kader naar de vragenlijsten die door Beljon Westerterp zijn gebruikt. Het hof oordeelt dat het onderzoek wel degelijk moet worden opgevat als een persoonsgericht onderzoek. De aanleiding van het onderzoek betreft immers de klachten die zijn geuit over het functioneren en het gedrag van [geïntimeerde] en is ingesteld nadat en omdat [geïntimeerde] weigerde in te stemmen met de haar gepresenteerde vaststellingsovereenkomst. Daarnaast volgt ook uit het feit dat de bevindingen van Beljon Westerterp enkel betrekking hebben op het handelen en functioneren van [geïntimeerde] , dat er sprake is geweest van een persoonsgericht onderzoek.
3.27
Een dergelijk persoonsgericht onderzoek kan in bepaalde gevallen een noodzakelijk middel zijn, maar dat was in de onderhavige situatie niet het geval. Indien noodzakelijk, moet een dergelijk onderzoek wel aan een aantal eisen voldoen. Uit de rechtspraak [1] volgt bijvoorbeeld dat een dergelijk onderzoek zorgvuldig moet worden uitgevoerd en dat er hoor en wederhoor moet worden toegepast. Het onderzoek van Beljon Westerterp voldoet niet aan deze eisen. Omdat de gespreksverslagen niet met [geïntimeerde] zijn gedeeld en in de bevindingen met name in algemene bewoordingen is geschreven over het functioneren van [geïntimeerde] (er worden nauwelijks concrete situaties beschreven), is het voor [geïntimeerde] onmogelijk geweest om zich te verweren en wordt ook voor het hof niet goed duidelijk wat er nu precies is gebeurd. Het onderzoek kan om die reden de toets der kritiek niet doorstaan.
Ad 4. Van der Velde is te snel en te veel gericht geweest op het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] .
3.28
Van der Velde betwist dat zij ten onrechte heeft aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Zij stelt dat er een alternatief is geboden voor de beëindiging met wederzijds goedvinden, namelijk het externe onderzoek. Daarnaast stelt Van der Velde dat de aard van de klachten ernstig was en dat de algemeen directeur bij zijn bezoek aan de filialen in Groningen (op 24 november 2022, voorafgaand aan het gesprek met [geïntimeerde] ) nog meer signalen ontving dat het personeel zich niet veilig voelde. Voor de algemeen directeur was op dat moment duidelijk dat een terugkeer van [geïntimeerde] niet voor de hand lag. Dat de algemeen directeur op 24 november 2022 voorafgaand aan het gesprek met [geïntimeerde] bij de filialen in Groningen is geweest, wordt betwist door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt dat zij op die dag al om 9:00 uur in de ochtend een gesprek met hem had en dat het om die reden onmogelijk is dat er voordien al met het personeel in Groningen gesproken is. Vanwege deze betwisting staat onvoldoende vast dat het gesprek met de werknemers heeft plaatsgevonden en kan het gestelde hieromtrent geen rol spelen in de beoordeling van het hof.
3.29
Het hof komt – alles overziende – tot het oordeel dat Van der Velde zich te snel heeft gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] . Op 24 november 2022 heeft Van der Velde [geïntimeerde] geconfronteerd met de klachten, heeft zij [geïntimeerde] op non-actief gesteld en heeft zij nog diezelfde dag een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedaan. Er had op dat moment nog geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Toen [geïntimeerde] het voorstel van Van der Velde afwees, heeft Van der Velde nog twee pogingen ondernomen om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, te weten op 20 december 2022 en 30 maart 2023. Van der Velde heeft niet onderzocht of in haar ogen gebrekkige handelen van [geïntimeerde] als leidinggevende bijgestuurd kon worden, bijvoorbeeld met coaching.
3.3
Het hof acht het ook verwijtbaar dat Van der Velde de positie van [geïntimeerde] als winkelmanager van de beide vestigingen in Groningen al in november 2022 heeft vergeven aan twee andere medewerkers van Van der Velde. Hiermee heeft Van der Velde een duidelijk signaal afgegeven dat een terugkeer van [geïntimeerde] als winkelmanager in de filialen in Groningen geen optie was. Het externe onderzoek was op dat moment nog niet eens gestart.
Ad 5. Het handelen van Van der Velde moet worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar.
3.31
Van der Velde stelt dat zij niet in aanzienlijke mate heeft bijgedragen aan de onafwendbare ontbinding en stelt verder dat haar handelen niet kan worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar. Het hof is van oordeel dat dit wel het geval. Van der Velde heeft, zoals hiervoor ook al opgemerkt, het e-mailbericht met bijlagen van 18 november 2022 terecht serieus genomen, maar heeft in dit kader niet de juiste stappen ondernomen.
3.32
Op grond van de volgende omstandigheden komt het Hof dan ook tot het oordeel dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van Van der Velde:
a. De inhoud van het e-mailbericht met bijlagen van 18 november 2022 is door Van der Velde niet gecontroleerd op juistheid. Er heeft na ontvangst van het bericht geen feitenonderzoek plaatsgevonden.
b. [geïntimeerde] is in plaats hiervan op 24 november 2022 meteen op non-actief gesteld, zonder dat hoor en wederhoor is toegepast.
c. Er is op diezelfde dag een voorstel gedaan aan [geïntimeerde] om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen.
d. Van der Velde heeft in november 2022 een tweetal medewerkers aangesteld als winkelmanager van de vestigingen van Van der Velde in Groningen.
e. Toen duidelijk werd dat [geïntimeerde] niet bereid was in te stemmen met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is een ondeugdelijk persoonsgericht onderzoek ingesteld door Van der Velde.
f. Zowel voor als na het onderzoek is er geen enkel alternatief onderzocht door Van der Velde. Herplaatsing in een andere functie of bij een andere vestiging – al dan niet gecombineerd met coaching of een vorm van verbetertraject - is bijvoorbeeld niet onderzocht.
g. De kritiek van Van der Velde heeft betrekking op het functioneren van [geïntimeerde] . Het communiceren met medewerkers is immers een belangrijk aspect van de functie van winkelmanager. Het valt Van der Velde te verwijten dat zij [geïntimeerde] ten tijde van het dienstverband niet beter heeft begeleid en dat zij onvoldoende zicht had op de mogelijke tekortkomingen van [geïntimeerde] , omdat Van der Velde geen functionerings- of beoordelingsgesprekken voerde met [geïntimeerde] . Toen Van der Velde met de kritiek op [geïntimeerde] geconfronteerd werd heeft zij ter bescherming van haar verdere personeel in Groningen [geïntimeerde] op non-actief gesteld en op haar vertrek aangedrongen. Daarmee heeft zij echter haar verplichtingen jegens [geïntimeerde] – ook een werkneemster – geschonden. Juist omdat Van der Velde zelf in gebreke was gebleven rustte er op haar in dit kader een zware plicht om te bezien of bijvoorbeeld met een verbetertraject en ondersteuning [geïntimeerde] in haar organisatie werkzaam kon blijven, waarbij ook meespeelt het eenzijdige arbeidsverleden van [geïntimeerde] en de dominante positie van Van der Velde in de noordelijke boekhandelwereld.
3.33
Op basis van het voorgaande oordeelt het hof dat er door het handelen van Van der Velde een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. Dit handelen moet worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:671b lid 9 sub c BW, zodat aan [geïntimeerde] een billijke vergoeding toekomt.
Ad 6. Een billijke vergoeding van € 50.000 is passend
3.34
Omdat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van Van der Velde, moet zij aan [geïntimeerde] een billijke vergoeding betalen. Van der Velde stelt dat de vergoeding door de kantonrechter te hoog is vastgesteld, omdat van [geïntimeerde] verwacht mag worden dat zij op korte termijn weer een functie elders kan verwerven. [geïntimeerde] maakt aanspraak op een hogere vergoeding zoals door haar bij de kantonrechter verzocht. Het hof overweegt in dit kader als volgt.
3.35
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding, gaat het erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarbij kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Voor de hoogte van de billijke vergoeding is onder meer de verwachte ‘levensduur’ van de arbeidsovereenkomst van belang [2] . Er moet om die reden een inschatting gemaakt worden van de resterende duur van de arbeidsrelatie als het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Van der Velde niet aanwezig was geweest. [geïntimeerde] stelt dat zij in dat geval tot de pensioengerechtigde leeftijd in dienst was gebleven bij Van der Velde. Dit standpunt volgt het hof niet. Het Hof acht het waarschijnlijk dat het dienstverband bij het ontbreken van het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van Van der Velde nog hooguit anderhalf tot twee jaar had geduurd. Daarbij is van belang dat er al de nodige frictie was tussen [geïntimeerde] en andere leden van het MT en dat het e-mailbericht met bijlagen van 18 november 2022 de arbeidsverhouding hoe dan ook geen goed had gedaan. Ook als Van der Velde op een juiste wijze was omgegaan met de klachten die over [geïntimeerde] waren binnengekomen, is de kans zeer aanzienlijk dat de arbeidsovereenkomst alsnog op relatief korte termijn tot een einde zou zijn gekomen, gelet op de gestelde tekortkomingen in het leiderschap van [geïntimeerde] en de ontstane vertrouwensbreuk.
3.36
Voor de hoogte van de billijke vergoeding is ook van belang de vraag of, en zo ja, op welke termijn [geïntimeerde] in staat moet worden geacht andere inkomsten te verwerven. De feitelijke situatie is dat [geïntimeerde] vanaf 1 oktober 2023 een WW-uitkering ontvangt, waardoor zij inkomensschade lijdt. Het hof acht het aannemelijk dat [geïntimeerde] niet op korte termijn in staat zal zijn om een andere baan te vinden. Dit heeft ten eerste te maken met het feit dat [geïntimeerde] al vanaf 1985 werkzaam is in de boekhandelbranche en zij dus een eenzijdig arbeidsverleden heeft. Ten tweede heeft Van der Velde een groot deel van deze branche in handen in de noordelijke provincies. Het zal voor [geïntimeerde] dus lastig te zijn om binnen een redelijke reisafstand van haar woonplaats [woonplaats1] een baan te vinden in de boekhandelbranche. Ten derde is van belang dat [geïntimeerde] door het handelen van Van der Velde dusdanig is beschadigd, dat ze nog niet in staat is om een vergelijkbare positie elders in te nemen. Dit alles neemt niet weg dat [geïntimeerde] , met haar ervaring in en kennis van winkelmanagement en het gegeven dat de arbeidsmarkt ruim is, in staat moet worden geacht binnen 16 maanden na 1 oktober 2023 ander werk te vinden. Het bereiken van een vergelijkbaar inkomensniveau met ander werk zal naar verwachting mogelijk nog enige jaren kunnen duren. Dit alles is aanleiding bij de begroting van de billijke vergoeding ervan uit te gaan dat deze compensatie moet bieden voor een inkomensverlies dat kan worden gesteld op, in totaal, een bedrag overeenkomend met twee jaar salaris.
3.37
[geïntimeerde] heeft is in de berekening van de door haar verzochte billijke vergoeding uitgegaan van een looncomponent van bijna € 33.000 bij twee jaar werkloosheid. Daarbij heeft zij de haar toegekende WW-uitkering geheel in mindering gebracht. Het hof zal haar daarin volgen. Daarbij wordt de kanttekening gemaakt dat de Hoge Raad weliswaar heeft aangegeven dat de toekenning van een WW-uitkering bij de begroting van de billijke vergoeding moet worden betrokken, maar dat dit niet betekent dat de uitkering altijd geheel moet worden afgetrokken. Immers indien een werknemer ander werk vindt maar dat ook weer kwijtraakt is de genoten WW-uitkering van belang voor de duur van de latere WW-aanspraken. Om tot een billijke vergoeding te komen ziet het hof in de door [geïntimeerde] zelf gehanteerde wijze van berekening (volledige ww-aftrek), maar gegeven de gemaakte kanttekening daarbij, aanleiding om geen verdere aftrek toe te passen voor de aan [geïntimeerde] toegekende transitievergoeding, die ook bij de berekening van de billijke vergoeding moet worden betrokken.
3.38
Het hof zal daarnaast ook de pensioenschade in de billijke vergoeding betrekken, maar daarbij niet uitgaan van de totale gemiste pensioenbijdrage tot de pensioenleeftijd, waar [geïntimeerde] van uitgaat. Het hof zal aansluiting zoeken bij de pensioenbijdrage per maand van € 664,08 zoals [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken in haar verweerschrift in hoger beroep heeft gesteld. Over een periode van 24 maanden komt dat neer op € 16.000,-. Verder rekening houdende met het gemis aan de leaseauto komt het hof, net als de kantonrechter, op een aan [geïntimeerde] toe te kennen billijke vergoeding van € 50.000,-. Het hof sluit zich aan bij het oordeel en de daartoe gegeven motivering van de kantonrechter dat de overige posten die [geïntimeerde] in haar berekening had betrokken geen aanleiding geven voor toekenning van een hoger bedrag.
Vergoeding van advocaatkosten
3.39
[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep een vergoeding gevraagd die betrekking heeft op de tot 17 april 2023 (de datum waarop het verzoekschrift in eerste aanleg is ingediend) gemaakte advocaatkosten. Volgens [geïntimeerde] ligt dit verzoek voor toewijzing gereed, nu Van der Velde na 18 november 2022 telkens heeft aangestuurd op ontslag, waarmee zij het risico op zich heeft geladen dat [geïntimeerde] hoge kosten zou moeten maken om zich te verweren tegen de verwijten. Van der Velde zou hiermee de norm van artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap) hebben geschonden. Het hof deelt dit standpunt niet. Van der Velde had na ontvangst van het e-mailbericht van [naam7] op 18 november 2022 alle reden om actie te ondernemen. Dat zij hierin is doorgeschoten, rechtvaardigt niet de conclusie dat Van der Velde op grond van goed werkgeverschap alle pre-processuele advocaatkosten zou moeten vergoeden.
Uitbetaling verlofuren
3.4
[geïntimeerde] heeft het hof verder verzocht om Van der Velde te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.255,90 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. Dit bedrag heeft betrekking op opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen. Van der Velde heeft dit verzoek in haar verweerschrift in incidenteel hoger beroep weliswaar betwist, maar heeft ter zitting erkend dat zij geen juridisch houdbaar standpunt in kan nemen tegen dit verzoek. Dit bedrag is dus toewijsbaar. De wettelijke verhoging wordt hierbij gematigd tot 25%.
De conclusie
3.41
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat Van der Velde ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten jegens [geïntimeerde] , waardoor zij de door de kantonrechter vastgestelde billijke vergoeding verschuldigd is. Het hoger beroep van Van der Velde slaagt derhalve niet. De proceskosten in eerste aanleg blijven voor rekening van Van der Velde. Ook in hoger beroep zal Van der Velde als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in haar (principaal) hoger beroep worden veroordeeld. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
3.42
Het incidenteel appel slaagt ten dele, uitsluitend voor zover het ziet op de vakantiedagen. Het hof zal de proceskosten in dat hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
In principaal hoger beroep
4.1
verwerpt het hoger beroep
4.2
veroordeelt Van der Velde tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep:
€ 349,- aan griffierecht,
€ 2.428,- aan salaris advocaat (2 procespunten x appeltarief II à € 1.214,-),
bepaalt dat deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
In incidenteel hoger beroep
4.3
veroordeelt Van der Velde tot betaling van een bedrag van € 2.255,90 bruto ter zake van de opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening;
4.4
bepaalt dat beide partijen de eigen kosten moeten dragen;
In principaal en incidenteel beroep
4.5
verklaart alle veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.6
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, W.P.M. ter Berg en A. Elgersma en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:744) en Rechtbank Den Haag 3 februari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:759).
2.Hoge Raad 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle I)) en Hoge Raad 30 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2218).
3.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.