In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan de belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2018. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar afgewezen. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank Gelderland, die de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof.
De zaak draait om de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende stelt dat de aanslag moet worden vernietigd, terwijl de Inspecteur de bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank bepleit. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende en zijn partner in hun aangiften IB/PVV over 2018 kosten hebben afgetrokken die niet zijn gemaakt, wat heeft geleid tot een navorderingsbevoegdheid voor de Inspecteur. Het Hof heeft de feiten van de Rechtbank overgenomen en vastgesteld dat de belanghebbende en zijn partner meerdere keren kosten in aftrek hebben gebracht, wat niet is toegestaan.
Tijdens de zitting op 10 oktober 2023 is de belanghebbende niet verschenen, terwijl de Inspecteur wel vertegenwoordigd was. Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende over de tardiefverklaring van bepaalde stellingen en de vermeende partijdigheid van de Rechtbank besproken, maar heeft deze argumenten verworpen. Het Hof concludeert dat de Inspecteur bevoegd was tot navordering en dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, en het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.