ECLI:NL:GHARL:2024:1413

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.313.733
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie tussen partijen, die in 2005 zijn gehuwd en in 2021 een echtscheiding hebben aangevraagd. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man € 1.200,- bruto per maand aan partneralimentatie moest betalen, en had de woning aan de man toegedeeld onder bepaalde voorwaarden. De man heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissingen, onder andere over de peildatum voor de verdeling van de gemeenschap en de hoogte van de partneralimentatie. Het hof heeft geoordeeld dat de peildatum voor de omvang van de gemeenschap de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek is, en dat de man de woning moet overnemen tegen de getaxeerde waarde van € 465.000,-. De partneralimentatie is verlaagd naar € 1.085,- bruto per maand, met een indexering vanaf 1 januari 2024. Tevens is bepaald dat de vrouw het teveel ontvangen alimentatiebedrag moet terugbetalen aan de man. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.313.733 en 200.313.734
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 522784 en 526080)
beschikking van 27 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Akkas te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.S. Bodha te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 april 2022, hersteld bij beschikking van 19 juli 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 27 juli 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Bodha van 20 november 2023 met producties;
- een brief van mr. Bodha van 21 november 2023 met productie;
- een journaalbericht van mr. Akkas van 21 november 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Akkas van 23 november 2023 met productie.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2005 gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2.
De man heeft op 25 mei 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 1 september 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, na verbetering daarvan in de beschikking van 19 juli 2022, voor zover hier van belang:
  • in rechtsoverweging 4.3. bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 1.200,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen;
  • onder het eerste gedachtestreepje van rechtsoverweging 4.5.1. de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] aan de man toegedeeld tegen de getaxeerde waarde, onder de voorwaarde dat de man binnen drie maanden vanaf de datum van het taxatierapport de financiering voor de overname en het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening rond krijgt. Indien dat niet lukt moet de woning worden getaxeerd en verkocht zoals weergegeven onder 3.21.;
  • in rechtsoverweging 4.9. het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder het verzoek van de man dat ziet op de schuld aan de heer [naam1] .
4.2.
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de punten betreft zoals genoemd in de grieven en de aangevoerde grieven gegrond te verklaren. Kosten rechtens.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man de grieven die zien op de benoeming van een onzijdig persoon en notaris (een deel van grief drie) en het perceel aan de [adres2] in [plaats1] (grief vijf), ingetrokken.
4.3.
De vrouw voert in het principaal hoger beroep gemotiveerd verweer en is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • in het principaal hoger beroep: de verzoeken van de man af te wijzen en
  • in het incidenteel hoger beroep: de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de partneralimentatie betreft, en opnieuw beschikkende te bepalen dat de man een bedrag van € 2.094,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen.
4.4.
De man voert gemotiveerd verweer in het incidenteel hoger beroep en hij verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap
5.1.
De man heeft een deel van grief drie en grief vijf ingetrokken, zodat deze niet meer worden besproken.
de peildatum
5.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat 25 mei 2021, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, als peildatum voor de omvang van de gemeenschap heeft te gelden.
5.3.
De man voert in zijn tweede grief aan dat de datum waarop partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan (1 december 2020) als peildatum moet worden genomen. Volgens de man is het onredelijk en onbillijk om van een latere datum uit te gaan, omdat partijen sindsdien een aparte huishouding hebben gehad. De vrouw voert hiertegen verweer.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Voor de bepaling van de omvang van de gemeenschap is de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek bepalend. Van dit tijdstip kan niet worden afgeweken, ook niet op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2050). De door de rechtbank vastgestelde peildatum (25 mei 2021) heeft dus als peildatum te gelden.
de woning
5.5.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] toegedeeld aan de man tegen de nog te taxeren waarde. De rechtbank heeft hiervoor een spoorboekje gegeven en de man in de gelegenheid gesteld om binnen drie maanden na de taxatie de financiering te regelen en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Als dat niet lukt heeft de rechtbank geoordeeld dat de woning moet worden verkocht aan een derde.
5.6.
De man voert in grief drie aan dat het door hem bij de rechtbank ingebrachte taxatierapport als uitgangspunt moet worden genomen bij de bepaling van de waarde van de woning. De vrouw voert hiertegen verweer en meent dat de woning opnieuw getaxeerd moet worden, gelet op het tijdsverloop.
5.7.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft de woning op 3 maart 2022 laten taxeren, waarbij de woning is getaxeerd op een bedrag van € 455.000,-. De rechtbank heeft echter de woning pas in de bestreden beschikking van 28 april 2022 aan de man toegedeeld. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de woning opnieuw getaxeerd moet worden. Na de bestreden beschikking heeft opnieuw een taxatie plaatsgevonden, waarbij de woning is getaxeerd op een bedrag van € 465.000,-, zo hebben partijen tijdens de zitting verklaard.
5.8.
Als peilmoment voor de waardering van de woning geldt de datum van verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. Het hof begrijpt de bestreden beschikking zo dat de rechtbank de verdeling van de woning zelf heeft vastgesteld en aan de man toegedeeld. Weliswaar wordt in 4.5. van het dictum gesproken over: “
stelt de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast”, maar daarna in 4.5.1. staat “
dat aan de man worden toegedeeld” een aantal goederen waaronder de woning. En in 4.6 wordt apart de wijze van verdeling gelast van andere goederen. De datum van de uitspraak van de rechtbank geldt derhalve als de datum van de verdeling. De omstandigheid dat de rechtbank de onroerende zaken aan de man heeft toegedeeld onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldleningen en tegen een nog te taxeren waarde, maakt dit niet anders (HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1715). Partijen hebben in hoger beroep deze verdeling niet aan de orde gesteld. De man heeft immers enkel gegriefd tegen de waarde van de woning en de vrouw heeft geen grief geformuleerd tegen deze beslissing. De datum van de beschikking geldt daarom als datum van de feitelijke verdeling van de woning. Om die reden moet worden uitgegaan van de waarde van de woning zoals blijkt uit de taxatie die naar aanleiding van de bestreden beschikking heeft plaatsgevonden (€ 465.000,-). Niet is gebleken dat partijen afspraken hebben gemaakt over een andere peildatum. Ook de door partijen aangevoerde omstandigheden maken niet dat op grond van de redelijkheid en billijkheid van een andere peildatum moet worden uitgegaan. Dat aan de beslissing van de rechtbank nog geen uitvoering is gegeven, is daarvoor onvoldoende. De derde grief van de man faalt dan ook.
5.9.
Aangezien partijen tot op heden geen uitvoering hebben gegeven aan de beslissing van de rechtbank, zal het hof het spoorboekje actualiseren. Het hof zal de man in de gelegenheid stellen om binnen drie maanden na deze beschikking de woning tegen een bedrag van € 465.000,- toegedeeld te krijgen onder vergoeding aan de vrouw van de helft van de overwaarde en onder de verplichting voor hem om de schulden uit hypothecaire leningen die partijen zijn aangegaan over te nemen dan wel af te lossen, zodat de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor die schulden kan worden ontslagen. Als het de man lukt de woning over te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, moet de vrouw meewerken aan de levering van de woning aan de man. De man mag in dat geval, als koper, een notaris kiezen. Partijen dienen de kosten van het notariële transport samen te dragen.
5.10.
Indien de man er niet in slaagt om binnen drie maanden na deze beschikking de woning over te nemen onder de hiervoor genoemde voorwaarden, dient de woning te worden verkocht aan een derde door een verkoopopdracht aan een nog aan te wijzen makelaar te verstrekken. Indien partijen het binnen twee weken na genoemde drie maanden niet eens kunnen worden over een makelaar, geldt dat de vrouw drie makelaars aan de man zal voorstellen, waaruit de man één makelaar zal kiezen. Als partijen het niet eens worden over de verkoop- en laatprijs dan moeten partijen het (bindend) advies van de makelaar hierover volgen. Partijen zullen bij verkoop aan een derde de netto verkoopopbrengst na aflossing van de hypothecaire geldlening en de verkoopkosten bij helfte delen.
schuld aan de heer [naam1]
5.11.
De rechtbank heeft het verzoek van de man om te bepalen dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld aan de heer [naam1] , afgewezen.
5.12.
De man voert in zijn vierde grief aan het niet eens te zijn met het oordeel van de rechtbank. De overgelegde bankafschriften en de verklaring van de heer [naam1] bieden voldoende bewijs voor het bestaan van de geldlening bij de heer [naam1] . De man doet in dit kader een bewijsaanbod.
5.13.
De vrouw voert verweer. Zij betwist het bestaan van de lening. Volgens haar kan aan de verklaring van de heer [naam1] geen waarde worden gehecht, aangezien hij en de man al jaren bevriend zijn en de man ook op het kantoor van [naam1] werkt.
5.14.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft in eerste aanleg verklaard geld te hebben geleend van de heer [naam1] voor de uitbouw van de woning die in 2007 voor € 28.000,- zou hebben plaatsgevonden. Ook in zijn beroepschrift heeft de man dit standpunt ingenomen. Volgens de vrouw is de uitbouw echter gefinancierd met een extra hypotheek. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de man voor het eerst in afwijking daarvan verklaard dat partijen in 2008 geld bij de heer [naam1] hebben geleend voor herstelwerkzaamheden aan de uitbouw. Volgens de man was sprake van een constructiefout aan het dak van de uitbouw. De herstelwerkzaamheden hebben € 25.000,- (exclusief BTW) gekost. De vrouw heeft betwist dat er sprake is geweest van herstelwerkzaamheden.
5.15.
De man heeft met zijn nieuwe standpunt willen aantonen dat er geld bij de heer [naam1] is geleend voor herstelwerkzaamheden aan de uitbouw en heeft in dat kader een bewijsaanbod gedaan en daarbij uitsluitend gevraagd de vrouw als getuige te horen. De man heeft nadrukkelijk geen bewijs aangeboden door het horen van de heer [naam1] als geldschieter of de aannemer die de herstelwerkzaamheden zou hebben uitgevoerd. Het hof heeft partijen tijdens de zitting in hoger beroep vragen gesteld over de gestelde schuld bij de heer [naam1] en de (herstelwerkzaamheden aan de) uitbouw. De man heeft niet aangegeven wat de vrouw tijdens een getuigenverhoor meer of anders kan verklaren dan zij tijdens de zitting al heeft gedaan. Het hof is van oordeel dat, mede gelet op alle beschikbare informatie, het bewijsaanbod van de man onvoldoende specifiek en niet ter zake dienend is, zodat zijn verzoek zal worden afgewezen.
5.16.
Het hof sluit zich, na eigen onderzoek, aan bij het oordeel van de rechtbank. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man bij de rechtbank (als productie 24) een verklaring van de heer [naam1] van 6 maart 2022 ingediend, waarin de heer [naam1] verklaart dat hij in 2008 een bedrag van € 25.000,- aan de man heeft geleend in verband met de uitbouw en de restauratie van zijn woning. Verder heeft de man een zelf gemaakt overzicht van de ontvangen bedragen in 2008 van in totaal € 26.650,- en bankafschriften overgelegd. Uit deze bankafschriften volgt dat de heer [naam1] € 10.000,- en € 3.000,- aan de man heeft overgemaakt onder vermelding van ‘aflossing lening’. Dit lijkt eerder te wijzen op een lening van de heer [naam1] bij de man dan andersom. Volgens de man heeft hij het restant van de lening contant ontvangen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, het ontbreken van een leenovereenkomst en het feit dat er nooit is afgelost op de gestelde lening, gaat het hof voorbij aan de verklaring van de heer [naam1] en daarmee aan het standpunt van de man dat sprake is van een lening. De vierde grief van de man faalt dan ook.
partneralimentatie
de ingangsdatum
5.17.
De rechtbank heeft bepaald dat de man € 1.200,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (1 september 2022). Partijen hebben niet gegriefd tegen deze ingangsdatum, zodat het hof hiervan uitgaat.
de rekenmethode
5.18.
De rechtbank heeft in haar berekening gerekend met de oude methode, zoals die tot en met 31 december 2022 gold. Ter zitting is besproken dat met ingang van 1 januari 2023 een nieuwe rekenmethode geldt. Partijen hebben tijdens de zitting ermee ingestemd om voor de volledige periode, dus ingaande 1 september 2022, te rekenen met deze nieuwe rekenmethode. Het hof zal daarom één berekening maken en bepalen dat de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2024 voor het eerst moet worden geïndexeerd.
aanhechten draagkrachtberekeningen
5.19.
Het hof zal bij de bespreking van de behoefte en draagkracht de daarbij behorende berekeningen aan deze beschikking hechten en tot uitgangspunt nemen. Het hof bespreekt hierna alleen die uitgangspunten waarover partijen van mening verschillen.
behoefte van de vrouw
5.20.
De rechtbank heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op basis van de hofnorm berekend op € 3.227,- netto per maand. Hiertegen is geen grief gericht, zodat het hof hiervan uitgaat. Omdat het hof een berekening maakt op basis van de tarieven van 2023, rekent het hof met een geïndexeerde behoefte van € 3.336,72 netto per maand.
behoeftigheid van de vrouw
5.21.
De rechtbank is bij de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw uitgegaan van een bruto jaarinkomen van € 31.136,- aan WIA-uitkering.
5.22.
De man stelt in zijn eerste grief dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij weer gaat werken, waardoor zij in staat is volledig in haar eigen behoefte te voorzien.
Verder ontvangt de vrouw naast haar WIA-uitkering pensioen en een aanvullende uitkering van de Stichting [naam2] en/of van [naam3] . Ook zal zij een aanzienlijk bedrag uit de verdeling ontvangen waarmee zij in haar behoefte kan voorzien.
5.23.
De vrouw betwist dat zij verwijtbaar werkloos is. Zij heeft in het verleden veel meegemaakt en het UWV heeft geoordeeld dat zij niet kan werken, zodat dit het uitgangspunt moet zijn. De vrouw erkent dat zij naast haar WIA-uitkering ook pensioen ontvangt. Van andere inkomsten is geen sprake.
5.24.
Het hof overweegt als volgt. Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. Eigen inkomsten van de vrouw, ook die uit vermogen, verminderen de behoefte aan een bijdrage. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten verstaan. Indien de vrouw geen inkomsten heeft dient dan ook rekening te worden gehouden met haar vermogen om inkomsten te verwerven (verdiencapaciteit). Daarbij zijn alle omstandigheden van belang, waaronder de opleiding, de werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor kinderen.
5.25.
Vast staat dat de vrouw al geruime tijd ziek is en sinds 2019 een WIA-uitkering ontvangt. Uit de door de vrouw overgelegde brief van [naam4] van 20 november 2023 (productie 7 van de vrouw) volgt dat de vrouw sinds 2017 onder behandeling is voor alcoholverslaving en PTSS. Hiervoor is zij meerdere malen opgenomen in klinieken van [naam4] . Zij is nu geruime tijd abstinent, maar ervaart veel psychosociale stress. Hoewel van haar verwacht mag worden dat zij zich inspant om inkomen te genereren, acht het hof het in de gegeven omstandigheden en gezien het feit dat dit een eerste verzoek tot partneralimentatie is, alleszins redelijk om de vrouw de tijd te gunnen om haar behandeling verder af te ronden en van daaruit te kijken wat haar mogelijkheden zijn. Het hof zal daarom, anders dan de man, van de feitelijke inkomensgegevens van de vrouw uitgaan.
5.26.
Uit de door de vrouw overgelegde jaaropgaaf van het UWV volgt dat de vrouw in 2022 een WIA-uitkering heeft ontvangen van € 31.992,- bruto. De vrouw heeft erkend dat zij daarnaast nog pensioen ontvangt. Uit de jaaropgaaf van het [naam5] volgt dat de vrouw in 2022 een pensioen heeft ontvangen van € 4.403,- bruto. In zoverre slaagt de eerste grief van de man. Het hof is niet gebleken dat de vrouw daarnaast nog andere inkomsten heeft. De vrouw heeft dit steeds ontkend en in dat kader een e-mail van de onderwijsadministratie van Stichting [naam6] ingediend (productie 4 van de vrouw). Uit deze e-mail volgt dat de vrouw met ingang van 1 december 2019 uit dienst is en dat in februari 2020 voor het laatst een uitbetaling heeft plaatsgevonden in verband met een correctie over 2019. De man heeft tijdens de zitting in hoger beroep gesteld dat de vrouw ook nog een aanvullende uitkering van [naam3] ontvangt, aangezien hij daarvan papieren heeft gezien. Deze zijn echter niet in deze procedure ingebracht. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw had het op de weg van de man gelegen om met een nadere onderbouwing te komen. Omdat die ontbreekt, gaat het hof voorbij aan de stelling van de man dat sprake is van andere aanvullende inkomsten.
5.27.
Het hof ziet geen aanleiding rekening te houden met inkomen uit vermogen. Op dit moment heeft de vrouw geen dan wel een gering vermogen. Het bedrag dat zij uit de verdeling zal ontvangen, heeft zij op dit moment nog niet tot haar beschikking. Daarbij is ook onduidelijk welk bedrag zij overhoudt nadat daarvan alle kosten zijn voldaan die nodig zijn om nieuwe woonruimte te betrekken. In zoverre faalt de eerste grief van de man.
5.28.
Uitgaande van het feitelijk inkomen van de vrouw, berekent het hof haar netto besteedbare inkomen op € 2.079,- per maand. De aanvullende behoefte van de vrouw komt daarmee op € 1.258,- netto per maand. Dit komt neer op een bruto aanvullende behoefte van € 2.442,- per maand.
draagkracht van de man
5.29.
De rechtbank heeft voor de berekening van de draagkracht van de man gerekend met zijn jaaropgaaf 2021. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met andere inkomsten. Op basis van de lasten van de man, waaronder de helft van de woonlast, heeft de rechtbank de draagkracht van de man berekend op € 1.627,- bruto per maand. Na een jusvergelijking heeft de rechtbank de bijdrage van de man op € 1.200,- bruto per maand bepaald.
5.30.
De vrouw stelt in haar grief in incidenteel hoger beroep dat ook rekening moet worden gehouden met inkomsten van de man als boekhouder voor de heer [naam1] en voor zijn werkzaamheden als pandit. De man voert hiertegen verweer.
5.31.
Het hof overweegt als volgt. Het hof volgt, na eigen onderzoek, het oordeel van de rechtbank dat de vrouw voldoende heeft onderbouwd dat de man werkzaamheden voor de heer [naam1] en als pandit heeft verricht. Hoewel de man in hoger beroep ontkent dat hij pandit is, heeft hij dit in de procedure bij de rechtbank wel erkend. Naar het oordeel van het hof is echter ook in hoger beroep niet gebleken dat de man daaruit structureel inkomsten heeft waarmee rekening moet worden gehouden. Het had op de weg van de vrouw gelegen om te onderbouwen dat sprake is van structurele inkomsten. Aangezien zij dit heeft nagelaten, gaat het hof voorbij aan haar stelling. De grief van de vrouw faalt.
5.32.
Bij de berekening van de draagkracht van de man zal het hof uitgaan van de door de man overgelegde salarisspecificaties over 2023 (productie 1 van de man). Op basis van deze gegevens heeft de man een netto besteedbaar inkomen van € 3.762,- per maand. De man heeft in zijn draagkrachtberekening rekening gehouden met een bedrag van € 1.650,- aan bijzondere kosten. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de man ter onderbouwing hiervan gewezen op productie 3. In die productie heeft de man een overzicht gegeven van alle kosten die hij maakt, waaronder verzekeringen, huur en een lening bij [de bank] . Deze kosten vallen onder het forfait noodzakelijke lasten en het woonbudget. Over de schuld bij Interbank heeft de man verklaard dat dit een huwelijkse schuld betreft die is aangegaan voor de aanschaf van onder andere een auto. In reactie hierop heeft de vrouw verklaard dat zij ook aan de aflossing van de schuld heeft meebetaald en gesteld dat deze lening (bijna) is afgelost. Het hof ziet geen aanleiding rekening te houden met een aflossing op de lening bij [de bank] . Het draagkrachtloos inkomen kan worden verhoogd in geval van niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten. Wegens het ontbreken van een nadere toelichting en onderbouwing op dit punt, ziet het hof niet in waarom de lening bij [de bank] een noodzakelijke last is waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van de draagkracht van de man.
5.33.
Tijdens de zitting in hoger beroep is met partijen gesproken over de woonlast van (met name) de man. Uit de standpunten van partijen leidt het hof af dat partijen tot 1 januari 2024 ieder de helft van de woonlasten van de voormalige echtelijke woning hebben betaald. Het hof begrijpt de stelling van de man zo dat rekening moet worden gehouden met zijn werkelijke woonlast, aangezien hij naast de helft van de woonlast van de voormalige echtelijke woning ook de huur van € 750,- per maand voor een zolderkamer moet betalen. De vrouw heeft dit betwist en gesteld dat de man bij zijn zus verblijft. Daarbij heeft zij toegezegd per 1 januari 2024 de volledige last van de voormalige echtelijke woning voor haar rekening te zullen nemen. Gelet hierop en wegens het ontbreken van een nadere onderbouwing door de man, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een duurzaam aanmerkelijk hogere woonlast dan het woonbudget waarop artikel 4.6.2 van het rapport van de expertgroep ziet. Het hof zal dan ook rekenen met het woonbudget.
5.34.
Gelet op het voorgaande berekent het hof de draagkracht van de man op € 1.387,- bruto per maand. Omdat het hof een nieuwe berekening maakt over de gehele periode, gebruikmakend van de nieuwe rekenmethode ziet het, mede met het oog op de berekening van de rechtbank en de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening, aanleiding een inkomensvergelijking te maken. Op basis van de inkomensvergelijking hebben partijen bij een partneralimentatie van € 1.085,- per maand evenveel te besteden. Het hof zal daarom bepalen dat de man een bedrag van € 1.085,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen.
terugbetaling
5.35.
Partijen zijn het erover eens dat de man aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. De door het hof berekende bijdrage is lager dan de bijdrage die door de rechtbank is vastgesteld. Beoordeeld moet dan ook worden of en in hoeverre van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het teveel ontvangene aan de man terugbetaalt. Daarbij is onder meer relevant in hoeverre de vrouw de aan alimentatie ontvangen bedragen heeft verbruikt; dat zij aan die alimentatie (geen) behoefte had; alsmede het belang van de man bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde alimentatie.
5.36.
Aangezien de man een bijdrage heeft betaald die zijn draagkracht overstijgt en de vrouw uit de verdeling geld zal ontvangen, waarbij zij in staat moet worden geacht het teveel betaalde terug te betalen, kan naar het oordeel van het hof van de vrouw in redelijkheid worden gevergd dat zij het teveel betaalde terugbetaald.
conclusie
5.37.
Hoewel de grieven van partijen falen, komt het hof door toepassing van de nieuwe rekenmethode, zoals die geldt met ingang van 1 januari 2023, op een andere bijdrage uit. Het hof zal bepalen dat de man met ingang van 1 september 2022 een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw moet betalen van € 1.085,- bruto per maand, waarbij deze bijdrage voor het eerst op 1 januari 2024 wordt geïndexeerd.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de echtelijke woning en de partneralimentatie betreft, vernietigen en beslissen als volgt. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 april 2022, hersteld bij beschikking van 19 juli 2022, voor zover het de woning betreft zoals genoemd onder het eerste gedachtestreepje van 4.5.1. en de partneralimentatie zoals genoemd onder 4.3., en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2.
deelt de woning aan de woning aan de [adres1] [woonplaats1] toe aan de man tegen een bedrag van € 465.000,- onder de verplichting en de voorwaarde om
binnen drie maandenna heden de op de woning rustende hypothecaire geldlening over te nemen, de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van deze hypothecaire geldlening en waarbij de man de helft van de overwaarde aan de vrouw moet betalen;
7.3.
bepaalt dat ingeval de man niet in staat is om binnen voormelde termijn van drie maanden na heden de woning en de bijbehorende hypothecaire geldlening over te nemen onder de hierboven omschreven voorwaarden of indien na afloop van de drie maanden niet duidelijk is of hij hiertoe financieel in staat is, de woning aan de [adres1] [woonplaats1] moet worden verkocht aan een derde, waarbij partijen moeten meewerken aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning en de verdeling van de netto-opbrengst daarvan door:
de aangewezen derde makelaar opdracht te geven de verkoop van de woning ter hand te nemen;
opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar;
al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen;
mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht;
medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daarop vallende kosten, waaronder de makelaarscourtage;
gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van de woning opdracht te geven de netto-verkoopopbrengst bij helfte te verdelen.
7.4.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (1 september 2022) als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.085,- bruto per maand zal betalen, voor het eerst te indexeren met ingang van 1 januari 2024 en de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
7.5.
veroordeelt de vrouw tot terugbetaling aan de man van de vanaf 1 september 2022 te veel door de man aan haar betaalde partneralimentatie;
7.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, P.B. Kamminga en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 27 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.