Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- in rechtsoverweging 4.3. bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 1.200,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen;
- onder het eerste gedachtestreepje van rechtsoverweging 4.5.1. de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] aan de man toegedeeld tegen de getaxeerde waarde, onder de voorwaarde dat de man binnen drie maanden vanaf de datum van het taxatierapport de financiering voor de overname en het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening rond krijgt. Indien dat niet lukt moet de woning worden getaxeerd en verkocht zoals weergegeven onder 3.21.;
- in rechtsoverweging 4.9. het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder het verzoek van de man dat ziet op de schuld aan de heer [naam1] .
- in het principaal hoger beroep: de verzoeken van de man af te wijzen en
- in het incidenteel hoger beroep: de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de partneralimentatie betreft, en opnieuw beschikkende te bepalen dat de man een bedrag van € 2.094,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen.
5.De motivering van de beslissing
stelt de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast”, maar daarna in 4.5.1. staat “
dat aan de man worden toegedeeld” een aantal goederen waaronder de woning. En in 4.6 wordt apart de wijze van verdeling gelast van andere goederen. De datum van de uitspraak van de rechtbank geldt derhalve als de datum van de verdeling. De omstandigheid dat de rechtbank de onroerende zaken aan de man heeft toegedeeld onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldleningen en tegen een nog te taxeren waarde, maakt dit niet anders (HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1715). Partijen hebben in hoger beroep deze verdeling niet aan de orde gesteld. De man heeft immers enkel gegriefd tegen de waarde van de woning en de vrouw heeft geen grief geformuleerd tegen deze beslissing. De datum van de beschikking geldt daarom als datum van de feitelijke verdeling van de woning. Om die reden moet worden uitgegaan van de waarde van de woning zoals blijkt uit de taxatie die naar aanleiding van de bestreden beschikking heeft plaatsgevonden (€ 465.000,-). Niet is gebleken dat partijen afspraken hebben gemaakt over een andere peildatum. Ook de door partijen aangevoerde omstandigheden maken niet dat op grond van de redelijkheid en billijkheid van een andere peildatum moet worden uitgegaan. Dat aan de beslissing van de rechtbank nog geen uitvoering is gegeven, is daarvoor onvoldoende. De derde grief van de man faalt dan ook.
6.De slotsom
7.De beslissing
binnen drie maandenna heden de op de woning rustende hypothecaire geldlening over te nemen, de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van deze hypothecaire geldlening en waarbij de man de helft van de overwaarde aan de vrouw moet betalen;