ECLI:NL:GHARL:2024:1298

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
200.329.101
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzwijging bij autoverzekering en gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een autoverzekering had bij Centraal Beheer, welke verzekering werd beëindigd vanwege wanbetaling. Na de beëindiging heeft de appellant een nieuwe verzekering afgesloten bij Unigarant, waarbij hij onjuist heeft gecommuniceerd over de reden van de beëindiging van zijn vorige verzekering. Unigarant heeft de schadeclaim van de appellant afgewezen en de verzekering beëindigd vanwege verzwijging van relevante informatie. Het hof heeft de feiten en het procesverloop van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de appellant opzettelijk de mededelingsplicht heeft geschonden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie bij het afsluiten van verzekeringen en de gevolgen van het niet naleven van de mededelingsplicht.

Uitspraak

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.329.101
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem:10192438
arrest van 20 februari 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld (appellant)
hierna: [appellant]
advocaat: mr. D. Brouwer
tegen
Unigarant N.V.
die is gevestigd in Den Haag
geïntimeerde
hierna: Unigarant
advocaat: mr. D.D. Markvoort

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 24 oktober 2023 heeft op 21 december 2023 een mondelinge behandeling bij het hof (mr. Dozy) plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak / de feiten

2.1
De rechtbank heeft in het vonnis van 12 april 2023 [1] onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld, die het hof ook als uitgangspunt zal nemen.
2.2
[appellant] had een autoverzekering lopen bij Centraal Beheer. Die autoverzekering is door Centraal Beheer opgezegd bij brief van 3 mei 2022 omdat Centraal Beheer de premie niet had ontvangen. Op 6 mei 2022 heeft [appellant] een autoverzekering afgesloten bij Unigarant. Na een schademelding en na onderzoek door Unigarant heeft Unigarant de schadeclaim van [appellant] afgewezen omdat er, kort gezegd, sprake is van een opzettelijke schending van de mededelingsplicht bij het sluiten van de autoverzekering. Daarom is [appellant] ook opgenomen in het incidentenregister dat is gekoppeld aan het Extern Verwijzingsregister.
2.3
[appellant] heeft daarna bij de rechtbank de onderhavige procedure aangespannen en onder meer gevorderd dat Unigarant tot uitbetaling zal overgaan van zijn schade en verder, kort gezegd, dat zijn persoonsgegevens worden verwijderd uit de verschillende registers. De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen. [appellant] is het hiermee niet eens en heeft hoger beroep ingesteld.
2.4
Bij het hof liggen dezelfde vragen voor als bij de rechtbank. Het hof is het eens met het vonnis van de rechtbank en zal dit oordeel hierna toelichten.

3.Het oordeel van het hof

De beëindiging van de autoverzekering bij Centraal Beheer
3.1
[appellant] had vanaf 7 juli 2020 een autoverzekering lopen bij Centraal Beheer. Die autoverzekering heeft Centraal Beheer per brief van 3 mei 2022 gestopt/beëindigd met terugwerkende kracht vanaf 31 maart 2022. In die brief staat onder meer:
“Wij hebben meerdere malen contact met u gehad over de betaling van uw premie voor de Autoverzekering. Wij vroegen u deze premie te betalen, anders zouden wij uw verzekering stoppen. Wij hebben uw premie niet ontvangen. Daarom stoppen wij uw Autoverzekering. (…) Vanaf 31 maart 2022 bent u niet meer verzekerd. U moet ons nog wel premie betalen tot die datum.”
Het afsluiten van de autoverzekering bij Unigarant
3.2
Via de ANWB heeft [appellant] op 6 mei 2022 een autoverzekering afgesloten bij Unigarant. Op het aanvraagformulier was een slotvraag opgenomen of hem in de afgelopen acht jaar een verzekering is geweigerd of opgezegd (verkort weergegeven). Die vraag heeft [appellant] met “nee” beantwoord. Er is ook nog telefonisch contact geweest met de acceptant van Unigarant en die heeft onder meer gevraagd waarom [appellant] de auto een paar dagen niet had verzekerd (dit betreft de periode 3 tot 6 mei 2022, zo heeft het hof begrepen). [appellant] heeft toen geantwoord (transcriptie van het telefoongesprek):
“Ik had hem eerst verzekerd bij een andere verzekeraar die werkte samen met mijn werkgever zodat ik extra korting kreeg. Alleen ben ik zelf weg bij mijn werkgever en ben ik ergens anders gaan werken. Waardoor ik dacht: oké ik heb geen recht meer op die korting dus bedrag per maand is niet meer voor mij. Ja, ik vond het best nog wel een beetje te duur voor WA-plus, dus dat eigenlijk.”Daarop vroeg de acceptant of hij niet (eerder) had gedacht dat hij een andere verzekering moest nemen, waarop [appellant] antwoordde:
“Jawel, daarom heb ik meteen ook gebeld.”
De schademelding en de afwikkeling daarvan
3.3
Op 28 mei 2022 heeft [appellant] met zijn auto schade gereden. De schadeclaim van € 4.800 heeft hij op 7 juni 2022 ingediend. Daarna is Unigarant op onderzoek uitgegaan en heeft [appellant] gevraagd om toestemming te verlenen voor informatievergaring over zijn verzekeringsverleden. Hierop heeft [appellant] per e-mail van 29 juni 2022 onder andere geschreven:
“De reden dat mijn auto onverzekerd was [t]ussen 3 en 6 mei 2022 is omdat bij centraal beheer mijn verzekering was stopgezet door dat ik een paar keer niet op tijd heb betaald. (…) Vervolgens toen ik een brief kreeg met dat de verzekering werd stopgezet ging ik meteen op zoek naar een andere verzekering en toen kwam ik bij de ANWB uit.”
3.4
Per brief van 22 september 2022, gericht aan de advocaat van [appellant] , heeft Unigarant de verzekering stopgezet. Unigarant schrijft onder meer:
“Ik heb het dossier doorgenomen en stel vast dat uw client de mededelingsplicht opzettelijk geschonden heeft door een gestelde slotvraag niet naar waarheid te beantwoorden. Op het moment van aanvraag bij de ANWB was uw client op de hoogte van de beëindiging van de verzekering bij Centraal Beheer in verband met niet (tijdig) betalen van de premie. Wij hebben contact gezocht met Centraal Beheer. Zij bevestigen dat de polis bij hen geroyeerd is omdat de premie niet (op tijd) werd betaald. Op 3 mei 2022 was er nog sprake van een premie achterstand. Zij geven aan dat zij eveneens telefonisch contact hebben gehad met uw client hierover. Op 5 mei 2022, een dag voor de aanvraag bij de ANWB, is er door uw client gesproken met mevrouw […] van Centraal Beheer betreffende royement wanbetaling.”Unigarant heeft ook de transcriptie van het telefoongesprek in de brief opgenomen.
Is er sprake van opzettelijke schending van de mededelingsplicht?
3.5
In de wet staat in artikel 7:928 BW opgenomen dat een verzekeringnemer (dat is hier [appellant] ) verplicht is (verkort weergegeven) vóór het sluiten van de verzekeringsovereenkomst aan de verzekeraar alle feiten die hij kent en waarvan hij weet of begrijpt dat de beslissing van de verzekeraar om wel of niet een verzekering af te sluiten afhangt, mee te delen. Als de verzekeringnemer dat niet doet en het opzet heeft de verzekeraar te misleiden dan behoeft de verzekeraar geen uitkering te doen (artikel 7:930 lid 5 BW). Een en ander is uitvoerig in het vonnis van de rechtbank onder 4.2 en 4.3 uitgelegd, waarbij het hof zich aansluit.
3.6
Het hof stelt vast, net zoals de rechtbank heeft gedaan, dat [appellant] wist wat de (werkelijke) reden was voor beëindiging van de autoverzekering bij Centraal Beheer, namelijk dat hij de premie niet op tijd had betaald. Dat schrijft niet alleen Centraal Beheer in de brief van 3 mei 2022, maar ook [appellant] zelf schrijft dat in zijn e-mail van 29 juni 2022. [appellant] meent dat hij niet als “wanbetaler” aangemerkt moet worden en dat dat onterecht is. Maar daar gaat het niet om. Of Centraal Beheer nu wel of niet terecht de verzekering heeft stopgezet/beëindigd is een discussie die met Centraal Beheer gevoerd zou moeten worden. Waar het hier om gaat is dat [appellant] dit voor hem bekende feit niet heeft gemeld aan Unigarant toen hem werd gevraagd of hem in de afgelopen acht jaren een verzekering was opgezegd, terwijl [appellant] drie dagen daarvoor een brief van Centraal Beheer had gekregen dat de autoverzekering beëindigd werd en met welke reden.
3.7
Op de uitdrukkelijke vraag van de acceptant in het telefoongesprek van 6 mei 2022 waarom hij een aantal dagen onverzekerd was heeft [appellant] niet verteld dat hij niet meer bij Centraal Beheer verzekerd was omdat die verzekering was stopgezet. Ook al zou dat volgens [appellant] onterecht zijn geweest (hij is geen wanbetaler, zo zegt hij steeds), dan nog had hij dat wel moeten melden. [appellant] heeft echter een heel ánder verhaal verteld, namelijk dat hij weg was bij zijn werkgever waar hij een collectiviteitskorting kreeg, dat hij inmiddels ander werk had en dat hij daarom een andere verzekeraar had gebeld/gezocht. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij eind april 2022 was geschorst door zijn werkgever en dat zijn contract zou worden gestopt. Hij heeft in de zomer van 2022 pas ander werk gevonden.
3.8
Naar het oordeel van het hof staat wel vast dat [appellant] op 6 mei 2022 een andere verzekeraar (Unigarant) heeft gezocht omdat zijn auto niet meer verzekerd was bij Centraal Beheer. [appellant] wist dat deze verzekering was geëindigd omdat hij de premie niet op tijd had betaald. Dit feit is van belang voor een (opvolgend) verzekeraar omdat een verzekerde op tijd zijn premie moet betalen en er een risico kan zijn op premieachterstanden bij de opvolgend verzekeraar. Anders gezegd: de betrouwbaarheid van (tijdige) premiebetaling door de verzekerde is voor de verzekeraar van belang. Bij kennis van de ware stand van zaken (beëindiging verzekeringsovereenkomst wegens achterstand premiebetaling) kan de verzekeraar ervoor kiezen om óf geen verzekering af te sluiten óf tegen een andere voorwaarden. Daarover heeft Unigarant bij de kantonrechter ook uitvoerig verklaard.
3.9
Gezien al de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat [appellant] bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst een gerichte vraag van Unigarant bewust onjuist beantwoord heeft met het opzet – dus de vooropgezette bedoeling om Unigarant te misleiden (om een autoverzekering te sluiten). [appellant] wist waarom zijn auto niet meer verzekerd was bij Centraal Beheer en dat had hij moeten vertellen op de uitdrukkelijke vraag waarom hij drie dagen niet verzekerd was (ook al was hij het met de reden daarvoor niet eens). In plaats daarvan vertelde [appellant] een ander verhaal. Nu de vraag van Unigarant eenvoudig en duidelijk was ziet het hof geen ruimte voor het aannemen van een verschoonbare onjuiste beantwoording daarvan.
De conclusie
3.1
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van Unigarant veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
3.11
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 12 april 2023;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Unigarant:
€ 783,- aan griffierecht
€ 1.716,- aan salaris van de advocaat van Unigarant (2 procespunten x appeltarief I)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag; als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, L. Janse en C.M.E. Lagarde, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.

Voetnoten

1.Rb. Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 12 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:3377.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.