ECLI:NL:RBGEL:2023:3377

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
10192438
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadeclaim autoverzekering wegens schending mededelingsplicht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eisende partij en Unigarant N.V. De eisende partij had een autoverzekering afgesloten bij Unigarant, nadat zijn eerdere verzekering bij Centraal Beheer was beëindigd wegens wanbetaling. De eisende partij vorderde betaling van een schadeclaim van € 4.800,00, maar Unigarant had deze claim afgewezen op basis van een vermeende schending van de mededelingsplicht. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij opzettelijk had verzwegen dat zijn eerdere verzekering was beëindigd vanwege wanbetaling, wat in strijd was met artikel 7:928 BW. De rechter concludeerde dat de eisende partij zijn mededelingsplicht had geschonden en dat Unigarant daarom rechtmatig de schadeclaim had afgewezen. De vorderingen van de eisende partij werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Unigarant, vastgesteld op € 660,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10192438 \ CV EXPL 22-8000
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. D. Brouwer,
tegen
UNIGARANT N.V.,
te Hoogeveen,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.J.J. le Poole.
Partijen worden hierna [eisende partij] en Unigarant genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 december 2022
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] had vanaf 7 juli 2020 een autoverzekering bij Centraal Beheer. Centraal Beheer heeft deze autoverzekering op 3 mei 2022 wegens wanbetaling schriftelijk met terugwerkende kracht beëindigd per 31 maart 2022, nadat verschillende aanmaningen waren verstuurd aan [eisende partij] . Naar aanleiding van de beëindiging heeft [eisende partij] op 5 en 6 mei 2022 telefonisch contact gehad met Centraal Beheer. Daarbij is gesproken over de reden van de beëindiging van de autoverzekering.
2.2.
Op 6 mei 2022 heeft [eisende partij] een autoverzekering afgesloten bij Unigarant. Bij het afsluiten van de verzekering heeft [eisende partij] op de schriftelijke vraag of hem de afgelopen acht jaar een verzekering is opgezegd
“Nee”geantwoord. Daarnaast is [eisende partij] tijdens de telefonische aanvraag gevraagd waarom de auto op het moment van de aanvraag niet verzekerd was. [eisende partij] heeft hierop het volgende geantwoord:
“Ik had hem eerst verzekerd bij een andere verzekeraar die werkte samen met mijn werkgever zodat ik een extra korting kreeg. Alleen ben ik zelf weg bij mijn werkgever en ben ik ergens anders gaan werken. Waardoor ik dacht; oké ik heb geen recht meer op die korting dus bedrag per maand is niet meer voor mij. Ja ik vond het best nog wel een beetje te duur voor WA plus, dus dat eigenlijk.”
2.3.
Op 28 mei 2022 is [eisende partij] met zijn auto tegen een overstekend hert gebotst, waardoor zijn auto “total loss” was. De schadeclaim van € 4.800, is door [eisende partij] bij Unigarant ingediend op 7 juni 2022.
2.4.
Op 29 juni 2022 heeft [eisende partij] per e-mail aan Unigarant geschreven dat zijn autoverzekering bij Centraal Beheer was stopgezet doordat
“een paar keer niet op tijd”was betaald.
2.5.
Op 7 juli 2022 heeft Unigarant de schadeclaim van [eisende partij] afgewezen. Bij brief van 22 september 2022 heeft Unigarant aan de advocaat van [eisende partij] geschreven dat Unigarant volhardt in de afwijzing van de claim. In deze brief staat ook dat autoverzekering is beëindigd en is aangekondigd dat [eisende partij] door Unigarant niet meer zal worden geaccepteerd als verzekeringnemer en zijn persoonsgegevens worden geregistreerd in het incidentenregister, waaraan een Extern Verwijzingsregister is gekoppeld. Daarnaast is aangekondigd dat het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars op de hoogte zal worden gebracht van de registratie.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert om Unigarant, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
1. tot betaling van € 4.800,00 aan hoofdsom en € 605,00 aan buitengerechtelijke kosten, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
2. om binnen een termijn van acht dagen, te rekenen vanaf de betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat Unigarant in gebreke blijft:
a) schriftelijk te rectificeren dat Unigarant [eisende partij] niet langer als verzekeringnemer accepteert en om de gegevens omtrent de niet-acceptatie te verwijderen uit de gebeurtenissenadministratie van Unigarant en de ANWB;
b) de persoonsgegevens van [eisende partij] te verwijderen uit haar incidentenregister en het daaraan gekoppelde Extern Verwijzingsregister alsmede deze verwijdering schriftelijk aan [eisende partij] te bevestigen;
c) het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars schriftelijk te berichten dat de rechtbank Gelderland heeft gelast dat Unigarant de persoonsgegevens van [eisende partij] uit het incidentenregister dient te verwijderen en dat de eerdere registratie van Unigarant in het incidentenregister als onrechtmatige is aangemerkt alsmede dit ook te berichten aan [eisende partij] .
3. in de kosten van het geding.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vorderingen kort gezegd ten grondslag dat Unigarant de door [eisende partij] geclaimde schade ten onrechte heeft afgewezen en zij daarom geen maatregelen had mogen treffen tegen [eisende partij] .
3.3.
Unigarant voert verweer. Unigarant concludeert - samengevat - tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, en de nakosten conform het liquidatietarief. Unigarant legt aan haar verweer ten grondslag dat [eisende partij] zijn mededelingsplicht heeft geschonden. Dit heeft hij volgens Unigarant gedaan met de opzet te misleiden en elk geval zou Unigarant bij de ware stand van zaken geen verzekeringsovereenkomst hebben gesloten met [eisende partij] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van Unigarant is dat ieder recht op uitkering is komen te vervallen wegens opzettelijke schending van de mededelingsplicht, neergelegd in artikel 7:928 BW. Indien dit het geval is, dan mocht Unigarant de schadeclaim van [eisende partij] afwijzen op grond van artikel 7:930 lid 5 BW.
4.2.
De verzekeringnemer is op grond van artikel 7:928 BW verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. De omvang van de mededelingsplicht wordt afgebakend door vier vereisten, die naar voren komen in artikel 7:928 BW. De mededelingsplicht betreft alleen feiten, die de verzekeringnemer kent of behoort te kennen (kennisvereiste). Het moet gaan om informatie, waarvan de verzekeringnemer weet of behoort te begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar over het aangaan van de verzekeringsovereenkomst daarvan afhangt of kan afhangen van die feiten (kenbaarheidsvereiste). Het gaat bij de mededelingsplicht alleen om informatie die relevant is voor de verzekeringsovereenkomst (relevantievereiste). De verzekeringnemer hoeft geen feiten of omstandigheden hoeft mede te delen die de verzekeraar reeds kent of behoort te kennen (verschoonbaarheidsvereiste).
4.3.
Op grond van artikel 7:930 lid 5 is, voor zover van belang, geen uitkering verschuldigd aan de verzekeringnemer die heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. Mede gelet op de tussen de art. 7:928 BW en 7:930 BW bestaande samenhang dient onder opzet tot misleiding in de zin van art. 7:930 lid 5 BW te worden verstaan dat de verzekeringnemer feiten of omstandigheden niet aan de verzekeraar heeft medegedeeld die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen, terwijl de verzekeringnemer aldus heeft gehandeld met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen een overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten (Hoge Raad 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:507). Op de verzekeraar rust de stelplicht en zonodig de bewijslast dat sprake is geweest van opzet tot misleiding.
4.4.
[eisende partij] stelt dat in zijn ogen geen sprake is geweest van wanbetaling en dat hij op 6 mei 2022 niet de indruk had dat hij een wanbetaler was. Hij zag de beëindiging van de autoverzekering van Centraal Beheer ook niet als een opzegging. Volgens [eisende partij] is daarom geen sprake van een op hem rustende mededelingsplicht. Daarnaast is volgens [eisende partij] geen sprake van opzet te misleiden. [eisende partij] beroept zich verder op artikel 7:928 lid 6 BW. Volgens dat artikel kan een verzekeraar zich er niet op beroepen dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, indien de verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. [eisende partij] beroept zich daarnaast op artikel 7:930 lid 2 BW, dat bepaalt dat de bedongen uitkering onverkort geschiedt, indien de niet of onjuist meegedeelde feiten van geen belang zijn voor de beoordeling van het risico, zoals dit zich heeft verwezenlijkt.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat [eisende partij] wist wat de werkelijke reden was voor de beëindiging van de eerdere autoverzekering. Dat [eisende partij] zichzelf niet als wanbetaler heeft gezien, doet hier niet aan af. Van belang is dat [eisende partij] wist wat voor Centraal Beheer de reden was voor de beëindiging van de autoverzekering. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat aan het kennisvereiste is voldaan. De kantonrechter is daarnaast van oordeel dat vraag van Unigarant concreet genoeg is geformuleerd om de verzekeringnemer die een autoverzekering wil afsluiten duidelijk te maken dat Unigarant over de (werkelijke) reden van de beëindiging van de eerdere verzekering wilde worden ingelicht. [eisende partij] had moeten weten dat de reden voor de eerdere beëindiging van belang was voor de beoordeling door Unigarant of en tegen welke voorwaarden zij het risico van een nieuwe autoverzekering wilde dragen. Deze informatie is ook relevant, omdat het eventuele risico op wanbetaling relevant is voor de verzekeringsovereenkomst. Ten slotte ging het niet om informatie die Unigarant reeds kende of behoorde te kennen. Uit het voorgaande volgt dat [eisende partij] feiten verzweeg waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat de beslissing van Unigarant of (en op welke voorwaarden) zij de verzekering zou willen sluiten, af zou hangen. Om die reden heeft [eisende partij] zijn mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst geschonden. [eisende partij] heeft daarmee in strijd met artikel 7:928 lid 1 BW gehandeld.
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat tevens sprake is geweest van de opzet om Unigarant te misleiden. Ook in dit verband geldt dat de vraag zodanig eenduidig en scherp is geformuleerd dat deze geen ruimte laat voor een verschoonbare onjuiste beantwoording. Deze vraag brengt, zoals hiervoor al is overwogen, tegelijkertijd tot uitdrukking dat Unigarant de gevraagde gegevens voor de beoordeling van het risico van belang acht. [eisende partij] sloot de verzekering, terwijl hij zich, zoals onder rechtsoverweging 4.5 is overwogen, bewust was van de onjuistheid en de juiste opgave van feiten voor Unigarant van belang was. Door desondanks een gerichte eenduidige vraag onjuist te beantwoorden kan het niet anders zijn dan dat [eisende partij] heeft gehandeld met het opzet Unigarant te misleiden.
4.7.
Aangezien sprake is van de opzet te misleiden kan [eisende partij] zich, mede gelet op het bepaalde in artikel 7:930 lid 5, niet beroepen op de artikelen 7:928 lid 6 en 7:930 lid 2 BW.
4.8.
Nu de afwijzing van de schadeclaim van [eisende partij] door Unigarant rechtmatig was en namens [eisende partij] geen andere gronden ten grondslag zijn gelegd aan zijn vorderingen, zullen alle vorderingen worden afgewezen.
4.9.
[eisende partij] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Unigarant als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde
660,00
(2,00 punten × € 330,00)
Totaal
660,00
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van Unigarant N.V. tot dit vonnis vastgesteld op € 660,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.
56498