ECLI:NL:GHARL:2024:1279

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
21/1537
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland over de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 465.000. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is uiteindelijk in hoger beroep gegaan nadat de Rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing, maar belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was. In hoger beroep heeft belanghebbende een lagere waarde van € 410.000 en subsidiair € 445.000 bepleit. De heffingsambtenaar heeft de waarde verdedigd met een taxatiematrix die was opgesteld door een taxateur, waarin de waarde van de woning was onderbouwd met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Het Hof heeft beoordeeld of de heffingsambtenaar voldaan heeft aan de wettelijke verplichtingen inzake de verstrekking van gegevens en of de vastgestelde waarde van de woning terecht was. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de toezendverplichting had geschonden, maar dat dit niet tot benadeling van belanghebbende had geleid. Uiteindelijk oordeelde het Hof dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 21/1537
uitspraakdatum: 20 februari 2024
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland te Utrecht van 2 september 2021, nummer UTR 21/903, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 22 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019 voor het jaar 2020 vastgesteld op € 465.000. Tegelijk met deze beschikking is voor dat jaar de aanslag onroerendezaakbelasting voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting op 12 september 2022 een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning met de volgende objectkenmerken:
Type woning
Tussenwoning
Wijk
[de wijk] , nabij het centrum in [woonplaats]
Bouwjaar
ca 1903
Gebruiksoppervlakte
125 m2
Kavel
110 m2
Overig
Aanbouw en een nieuwe bovenverdieping met kunststof kozijnen
2.2.
De destijdse gemachtigde van belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de WOZ-beschikking met dagtekening 29 februari 2020. Aan het in het bezwaarschrift opgenomen verzoek om toezending van het gemeentelijke taxatieverslag is voldaan. In het bezwaarschrift is ook het volgende verzoek opgenomen:
‘Indien u voornemens bent dit bezwaarschrift ongegrond te verklaren, verzoeken wij u om uiterlijk in de uitspraak op bezwaar een overzicht op te nemen (bij voorkeur in de vorm van een taxatiematrix) van de relevante gegevens en waarden van de woning, waaronder in ieder geval:
1. De gehanteerde grondstaffel; en
2. De gehanteerde cijfers en correcties voor kwaliteit, onderhoud, ligging etc. (VLOK/KOUDV factoren).’.
2.3.
Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectgegevens, waaronder het type woning, de onderdelen, het bouwjaar, de inhoud, de oppervlakte, het onderhoud en de voorzieningen van de woning en van drie referentieobjecten. Van de woning en van drie referentieobjecten zijn het type woning (tussenwoning), de onderdelen (bijvoorbeeld een dakopbouw of aanbouw woonruimte), het bouwjaar, de hoeveelheid grond en de woonoppervlakte opgenomen. De staat van onderhoud en de voorzieningen zijn gewaardeerd met ‘eenvoudig’, ‘voldoende’, ‘normaal’ of ‘goed’. Daarnaast is er van de woning en van de referentieobjecten een foto in het taxatieverslag opgenomen.
2.4.
Het taxatieverslag bevat verder een toelichting op een aantal taxatiebegrippen en op de gang van zaken rondom de taxatie, waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘Wij moeten alle woningen en andere onroerende zaken elk jaar opnieuw taxeren. Hiervoor gebruiken wij speciale geautomatiseerde systemen. Deze manier van taxeren wordt aangeduid als modelmatige waardebepaling.
(…)
Het kenmerk van deze systemen is dat een computer hiervoor grote hoeveelheden gegevens over de woningmarkt (zoals verkoopprijzen) analyseert. De geanalyseerde gegevens worden gebruikt om voor alle woningen taxatiewaarden te berekenen. Deze berekening gebeurt met de kenmerken die zijn geregistreerd van alle woningen.
(…)
Dankzij de computer kunnen wij een getaxeerde woning in feite vergelijken met alle andere woningen in de gemeente. Meer specifiek: met alle woningen in de gemeente waarvan een verkoopprijs beschikbaar is. Bij de taxatie zijn dus veel meer verkoopprijzen gebruikt dan de verkopen die op dit taxatieverslag zijn vermeld.
(…)
Om alle woningen met elkaar te kunnen vergelijken, beschikken wij (de taxateur) over heldere informatie om te bepalen in welke mate woningen op elkaar lijken. Dit laatste gebeurt zo veel mogelijk op basis van objectieve kenmerken van de woningen zoals type, grootte van de woning, bouwjaar, ligging en grootte van de kavel. Waar nodig worden ook minder objectieve kenmerken (zoals kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning) gebruikt om te vergelijken. Al deze kenmerken worden aangeduid als 'objectkenmerken'. Wij houden deze objectkenmerken steeds actueel.
(…)
De WOZ-waarden die de computer berekent, worden uitgebreid door ons gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd.’
2.5.
Op 31 juli 2020 heeft de destijdse gemachtigde de grondstaffel ontvangen. De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Daar is onder andere de in het taxatieverslag gehanteerde woonoppervlakte van 131 m2 van de woning door de gemachtigde betwist.
2.6.
In de uitspraak op bezwaar van 12 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar het volgende geschreven:
‘Verzoek verstrekking gegevens
In uw bezwaarschrift verzoekt u om verstrekking van de grondstaffel en een taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop de BghU de verschillen van het onderhavige object en de vergelijkingsobjecten te verstrekken tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken. De grondstaffel is met een e-mailbericht op 31 juli 2020 aan u verstrekt. In het taxatieverslag worden met ingang van 2020 de onderhoudstoestand (hieronder is ook de kwaliteit van de woning begrepen) en het voorzieningenniveau van het object en de referenties vermeld. De uitstraling van het object en de referenties kunt u waarnemen door middel van de foto's op het verslag en is zoveel als mogelijk vergelijkbaar. (…) Dit geldt eveneens voor de ligging, die in de regel verdisconteerd is in de ligging van de verkoopcijfers van de referenties.’.
2.7.
In beroep heeft belanghebbende gesteld dat datgene wat tijdens de hoorzitting is gesteld als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
2.8.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix laten opmaken. Deze matrix is gedagtekend 25 april 2021 en is opgemaakt door [naam3] , taxateur. De matrix is door de taxateur op 4 juli 2022 aangepast. In beide matrices zijn dezelfde vier referentieobjecten opgenomen, alle tussenwoningen en gelegen in de [de wijk] in [woonplaats] , een woonwijk nabij het centrum. In de matrix van 4 juli 2022 (hierna: de taxatiematrix) luiden de gegevens als volgt:
  • woning van belanghebbende,bouwjaar ca 1903, gebruiksoppervlakte 125 m2, kaveloppervlak 110 m2, bouwkundige kwaliteit ‘voldoende’, staat van onderhoud ‘goed’, voorzieningen ‘normaal’, woningwaarde per m2 € 3.060,
  • [adres2] 123, bouwjaar ca 1910, gebruiksoppervlakte 114 m2, kaveloppervlak 85 m2, bouwkundige kwaliteit ‘voldoende’, staat van onderhoud ‘goed’, voorzieningen ‘luxe’, overkapping en berging van 1 m2, verkoopdatum 13 juni 2018, verkoopprijs € 461.000, woningwaarde per m2 € 3.761,
  • [adres3] 25, bouwjaar ca 1920, gebruiksoppervlakte 104 m2, kaveloppervlak 75 m2, bouwkundige kwaliteit ‘voldoende’, staat van onderhoud ‘goed’, voorzieningen ‘luxe’, berging van 5 m2, verkoopdatum 12 november 2018, verkoopprijs € 435.000, woningwaarde per m2 € 3.695,
  • [adres4] 11, bouwjaar ca 1906, gebruiksoppervlakte 116 m2, kaveloppervlak 65 m2, bouwkundige kwaliteit ‘voldoende’, staat van onderhoud ‘goed’, voorzieningen ‘normaal’, verkoopdatum 12 april 2019, verkoopprijs € 435.000, ten tijde van verkoop geen keuken aanwezig, wel nieuw sanitair, woningwaarde per m2 € 3.261,
  • [adres5] 25, bouwjaar ca 1904, gebruiksoppervlakte 120 m2, kaveloppervlak 76 m2, bouwkundige kwaliteit ‘voldoende’, staat van onderhoud ‘goed’, voorzieningen ‘normaal’, verkoopdatum 12 maart 2018, verkoopprijs € 435.000, ten tijde van verkoop geen keuken aanwezig, wel nieuw sanitair, woningwaarde per m2 € 3.550.
2.9.
In beide matrices is de woning op waardepeildatum 1 januari 2019 getaxeerd op € 465.000. Beide matrices zijn overgelegd, de matrix met dagtekening 26 april 2021 in de beroepsfase en de matrix met dagtekening 4 juli 2022 in hoger beroep.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning per de waardepeildatum 1 januari 2019 te hoog is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit primair een waarde van € 410.000 en subsidiair een waarde van € 445.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
3.3.
Naast de waarde houdt partijen ook verdeeld of de heffingsambtenaar voldaan heeft aan de artikelen 40, lid 2, van de Wet WOZ en 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

4.Beoordeling van het geschil

Schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ
4.1.
Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ moet aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt [1] . Gelet op de strekking en bewoordingen van dit artikel dient het verzoek om verstrekking van gegevens betrekking te hebben op bepaalde, door de belanghebbende aangewezen onroerende zaken [2] .
4.2.
De gemachtigde heeft vóór ontvangst van het taxatieverslag een verzoek gedaan tot het verstrekken van de ter zake van de woning gehanteerde cijfers en correcties voor kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningen en de ligging. Dit verzoek, dat ziet op één bepaalde onroerende zaak, is voldoende specifiek. De heffingsambtenaar heeft het verzoek aldus opgevat dat hij een taxatiekaart met daarin de factoren van kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningen en ligging van zowel de woning als vergelijkingsobjecten zou moeten verstrekken.
4.3.
Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het taxatieverslag en de grondstaffel aan de gemachtigde verstrekt. In het taxatieverslag staat de waardering van kwaliteit, onderhoud en voorzieningen van de woning en de referentieobjecten vermeld, maar niet hoe en in welke mate de verschillen tussen deze objectkenmerken van invloed zijn op de berekende taxatiewaarde, terwijl belanghebbende wel om dat inzicht heeft gevraagd door ook te verzoeken om een overzicht van de correcties. Uit de in de uitspraak op bezwaar gegeven toelichting op het taxatieverslag zijn die correcties evenmin op te maken. Uit de toelichting in het taxatieverslag op de modelmatige waardebepaling blijkt dat de vaststelling van de waarde van woningen geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces, waarbij het geautomatiseerde systeem taxatiewaarden berekent door rekening te houden met de objectkenmerken die zijn geregistreerd voor alle woningen, en dat die berekende waarden worden gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd. Dit veronderstelt dat verschillen in objectkenmerken de berekende taxatiewaarde beïnvloeden. Dit brengt mee dat de heffingsambtenaar moet zorgdragen voor inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de keuzes, aannames en gegevens die gebruikt worden bij dit geautomatiseerde proces [3] . Nu de heffingsambtenaar de verzochte correcties voor kwaliteit, onderhoud en voorzieningen desgevraagd niet heeft verstrekt, heeft hij de toezendverplichting van artikel 40, lid 2, Wet WOZ geschonden. Het Hof ziet aanleiding deze schending van de toezendverplichting met toepassing van artikel 6:22 Awb te passeren, nu niet aannemelijk is dat belanghebbende hierdoor is benadeeld. Gelet op hetgeen belanghebbende in beroep tegen de beschikte waarde heeft aangevoerd (zie 2.5. en 2.7.) acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende ook beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, Wet WOZ niet zou hebben geschonden.
Schending van artikel 8:42 Awb
4.4.
Belanghebbende stelt dat artikel 8:42 Awb is geschonden doordat de heffingsambtenaar niet de verkoopgegevens van alle in de modelmatige waardebepaling gehanteerde objecten heeft overgelegd. In dat kader stelt hij dat de heffingsambtenaar alleen die objecten kiest die een bovengemiddelde waarde hebben of een kleiner woonoppervlakte dan de woning zodat volgens hem de gelijkheid van woningeigenaren niet gewaarborgd is. Belanghebbende stelt in dat kader ook dat de heffingsambtenaar de motiveringseis heeft geschonden. De heffingsambtenaar betwist dit.
4.5.
Het Hof oordeelt dat, indien een door de heffingsambtenaar genomen besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces – zoals de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ – en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten, het bestuursorgaan moet zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens. Zonder die inzichtelijkheid en controleerbaarheid dreigt een ongelijkwaardige procespositie van partijen te ontstaan. Een belanghebbende kan in geval van besluitvorming op basis van een computerprogramma dat vanuit zijn perspectief is te beschouwen als een zogenoemde “black box” immers niet controleren op basis waarvan tot een bepaald besluit wordt gekomen. Dit heeft ook te gelden indien die informatie (nog) niet is neergelegd in op de zaak betrekking hebbende stukken. [4]
4.6.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting daarop ter zitting en in zijn verweerschrift, voldoende heeft zorggedragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de keuzes, aannames en gegevens die aan de vaststelling van de onderhavige WOZ-waarde ten grondslag liggen. Met name is uit de taxatiematrix af te leiden dat en op welke wijze (woningwaarde per m2 en de grondstaffel) rekening is gehouden met de grootte van het woonoppervlakte, met de grootte van het perceel, met de uitstraling, met de bouwkundige kwaliteit, met de staat van onderhoud en met het voorzieningenniveau van de woning ten opzichte van de referentiewoningen. Voor zover belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar met zijn keuze voor de onder 2.8 vermelde referentieobjecten in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, heeft hij hieraan geen feiten in de vorm van bijvoorbeeld verkoopcijfers van vergelijkbare woningen met een groter woonoppervlak en/of groter perceel dan de woning ten grondslag gelegd zodat hij is tekortgeschoten in zijn stelplicht.
4.7.
Belanghebbende heeft met een beroep op artikel 8:42 Awb ook gesteld dat de heffingsambtenaar de bouwtekeningen van de woning en van de in de taxatiematrix gehanteerde referentiewoningen dient in te brengen, alsmede de onderliggende stukken en/of formule waaruit valt af te leiden dat rekening gehouden is met het afnemende grensnut wat betreft de woonoppervlakte van de woning. Met het door de heffingsambtenaar overleggen van de IWOZ-vastgoedkaarten, met daarin de plattegronden van de woningen, is voldaan aan het inbrengen van de bouwtekeningen. Wat het afnemend grensnut betreft heeft de heffingsambtenaar onbetwist gesteld dat dergelijke stukken en/of een formule daaromtrent er in het onderhavige geval niet zijn. De daarbij gegeven verklaring dat geen rekening is gehouden is met een afnemend grensnut omdat de verschillen tussen de woonoppervlakte van de woning en die van de referentieobjecten daar te klein voor zijn, komt het Hof aannemelijk voor.
4.8.
Wat betreft de aan de grondstaffel ten grondslag liggende stukken heeft de heffingsambtenaar ter zitting onbetwist verklaard dat de voor de woning en de referentiewoningen gehanteerde prijs van € 750 per m2 het resultaat is van een permanente marktanalyse van verkoopcijfers van woningen (waaronder die van de vier referentiewoningen) nabij het centrum van [woonplaats] . Het resultaat van die marktanalyse is vervat in de taxatiematrix. Ter zitting is door de heffingsambtenaar onweersproken gesteld dat onderliggende gegevens in de vorm van verkoopcijfers van bouwkavels voor woningen in die omgeving niet voorhanden zijn, zodat die niet overgelegd kunnen worden.
Waarde van de woning
4.9.
De waarde als bedoeld in artikel 17, lid 2, Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" [5] . De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de heffingsambtenaar. Slechts indien de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter – eventueel na inwinning van een deskundigenbericht - zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, lid 2, Wet WOZ bedoelde waarde komen.
4.10.
In hoger beroep bepleit belanghebbende voor de woning een lagere waarde. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last feiten te stellen en die bij betwisting aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is. De vraag of de heffingsambtenaar in het leveren van dat bewijs is geslaagd, moet worden beoordeeld in het licht van hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht.
4.11.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op de taxatiematrix opgesteld door [naam3] , taxateur. Hierin is de waarde van de woning op € 465.000 getaxeerd aan de hand van verkoopcijfers van vier woningen die omstreeks de waardepeildatum zijn verkocht.
4.12.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met die taxatiematrix en de daarop gegeven toelichting ter zitting en in zijn verweerschrift aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning per de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Gezien het soort object (tussenwoningen), de locatie ( [de wijk] , een woonwijk nabij het centrum van [woonplaats] ), de bouwjaren, de gebruiks- en grondoppervlakten en de overige kenmerken zijn de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. Bij de herleiding van de waarde van de woning uit de (gecorrigeerde) verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten heeft de taxateur voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen. De redenen waarom bij de referentiewoningen aan de [adres2] 123 en [adres3] 25 geen rekening is gehouden is met het dakterras zijn opgenomen in de taxatiematrix, namelijk een ondoelmatige indeling van de dakterrassen door de aanwezigheid van lichtkoepels of schoorstenen. Dat de taxateur die dakterrassen niet als een apart onderdeel van die woningen heeft opgenomen en dus in de aanwezigheid daarvan geen verschil ziet met de woning die geen dakterras heeft, acht het Hof niet van dusdanige invloed dat de woning daardoor te hoog zou zijn gewaardeerd. Bovendien gaat het om de eindwaarde van de woning en niet om de afzonderlijke onderdelen. Van een dakterras bij [adres4] 11 maakt de IWOZ-vastgoedkaart geen melding zodat de taxateur die terecht niet in aanmerking heeft genomen.
4.13.
Wat betreft het verschil in voorzieningenniveau heeft de heffingsambtenaar ter zitting onbetwist gesteld dat het te investeren bedrag om het voorzieningenniveau van de woning op ‘luxe’ te stellen uit de taxatiematrix kan worden afgeleid. Dit bedrag is ongeveer € 40.000, te weten het verschil tussen € 43.125 ((gemiddelde woonwaarde per m2 van [adres4] 11 en [adres5] 25 van € 3.405 minus € 3.060) x 125 m2) en € 83.500 (gemiddelde woonwaarde per m2 van [adres2] 123 en [adres3] 25 van € 3.728 minus € 3.060 x 125 m2). Dit bedrag en deze redenering komen het Hof aannemelijk voor, zodat met het verschil in voorzieningenniveau voldoende rekening is gehouden.
4.14.
De conclusie is dat de taxatiematrix voldoende steun biedt aan de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde. In de voor de woning op 28 januari 2022 gerealiseerde verkoopprijs van € 725.000 ziet het Hof geen aanleiding om anders te oordelen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong- Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.
De griffier, De voorzitter,
K. de Jong-Braaksma J.W. Keuning
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 21 februari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.4.
2.Hoge Raad 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326
3.Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316, r.o. 2.3.3.
4.Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316, r.o. 2.3.3.
5.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44