Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
Total Net Income-ratio. Deze begrippen zullen hieronder nader worden toegelicht. In de kredietovereenkomst werd ook bepaald dat Rabobank de krediet- en garantiefaciliteit met onmiddellijke ingang, dus zonder opzegtermijn, mocht beëindigen wanneer OAD één van deze twee financiële convenanten schond.
turn around) in gang gezet waarbij zij heeft ingezet op een overgang naar
dynamic packagingen online verkopen. Met
dynamic packagingwordt een klant in staat gesteld om zelf online een reis samen te stellen, inclusief hotelboekingen, vliegtickets en excursies. OAD kocht daarvoor een softwarepakket aan dat OAD XL werd genoemd. Deze website ging in het voorjaar van 2013
live. Als gevolg van deze reorganisatie werd in 2012 meer en vaker gebruik gemaakt van de krediet- en garantiefaciliteit. Dat was aanleiding voor Rabobank om haar bancaire relatie met OAD onder de loep te nemen. Op 26 september 2012 heeft Booz aan Rabobank een update gepresenteerd van haar herstructureringsplan. Daarin stond dat de markt zich negatiever had ontwikkeld dan voorzien. Booz verwachtte echter dat het resultaat als gevolg van de reorganisatie zou herstellen tot € 3,1 miljoen in 2013, dat de debetstand op de kredietfaciliteit eind 2013 ten hoogste € 12,6 miljoen zou bedragen en dat de liquiditeit daarna zou verbeteren. Rabobank heeft naar aanleiding van deze update om een financiële onderbouwing verzocht en deze doorgegeven aan haar zogenoemde Industry Knowledge Team met het verzoek om haar visie op OAD te geven. De bevindingen van dit Team in haar rapportage van 24 oktober 2012 waren niet gunstig: een van de conclusies was dat OAD achterbleef bij haar concurrenten en erg laat was met ‘online gaan’. Op 12 december 2012 vond een bespreking plaats tussen OAD en Rabobank. De inhoud daarvan is op 13 december 2012 schriftelijk bevestigd. In haar brief berichtte de bank aan OAD dat zij zich aan het beraden was op haar bancaire relatie met OAD en dat OAD zekerheden moest stellen ter verbetering van de zekerheidspositie van de bank, namelijk (a) een 1e pandrecht op de inventaris (waaronder begrepen het rollend materieel), voorraad, vorderingen en intellectueel eigendomsrechten van OAD, en (b) een recht van 1e hypotheek op alle onroerende zaken in eigendom van OAD.
waiverbrief gestuurd. De bank vermeldt daarin dat zij geen consequenties zal verbinden aan de schending van de solvabiliteitsratio en de
Total Net Income-ratio per 31 oktober 2012, maar verbindt hieraan als belangrijkste voorwaarde dat uiterlijk op 31 augustus 2013 minimaal € 7,5 miljoen aan risicodragend kapitaal in de onderneming van OAD is ingebracht. OAD heeft deze brief op 5 juni 2013 voor akkoord ondertekend. OAD heeft gezocht naar mogelijkheden om hetzij via een lening, hetzij door verkoop van bedrijfsonderdelen kapitaal te verwerven. In augustus 2013 raakte OAD in onderhandeling met Nobel Capital Partners (hierna: Nobel Capital) over de verkoop van het OAD busbedrijf. Aanvankelijk werd een bod door Nobel Capital verwacht van € 15,5 miljoen. Met dat bedrag zou voldaan kunnen worden aan de kapitaalversterkingseis van € 7,5 miljoen (€ 2,5 miljoen familie [naam1] en € 5 miljoen uit de verkoop) én Rabobank zou gecompenseerd worden voor de door haar prijs te geven zekerheden ter waarde van € 10,5 miljoen (€ 8,25 miljoen op de bussen en € 2,3 miljoen voor onroerend goed behorend bij het busbedrijf). De bank verleende daarom goedkeuring aan deze mogelijke deal en verlengde de in de
waivergestelde termijn met twee weken naar 15 september 2013. Op 2 september 2013 tijdens een bespreking met de bank deelde OAD echter mee dat Nobel Capital uiteindelijk slechts een bod van € 8,8 miljoen had gedaan. Op 5 september ontving Rabobank bericht dat contact was gelegd met een groep investeerders, aangeduid als: de Twentse Investeerders, en er constructieve gesprekken liepen en dat men hoopte medio september tot een positieve besluitvorming te komen. Op 6 september 2013 berichtte Rabobank OAD mede naar aanleiding van de bespreking van 2 september dat zij de aan OAD verstrekte financieringen per direct en onvoorwaardelijk opzegde en deelde zij mee dat OAD uiterlijk op 7 december 2013 haar schuld van € 11.912.088,91 (exclusief lopende rente, provisie en kosten) moest aflossen. Op 6 september 2013 had OAD € 0 schuld op grond van de kredietfaciliteit en er stond op die datum nog ruim € 12 miljoen op haar bankrekening.
- a) Rabobank heeft OAD ten onrechte bij de afdeling bijzonder beheer geplaatst en heeft OAD vanaf 2012 tot aan het faillissement onvoldoende geïnformeerd en op onjuiste en onvoldoende deskundige wijze begeleid;
- b) Rabobank heeft buitenproportionele en niet onderbouwde (aanvullende) voorwaarden gesteld aan het continueren van de bestaande kredietrelatie en OAD ten onrechte - misbruik makend van de omstandigheden waarin OAD verkeerde - de
- c) Rabobank heeft de kredietrelatie opgezegd;
- d) Rabobank heeft nadat de kredietrelatie was opgezegd, niet ingestemd met een verlenging van het overbruggingskrediet tot 1 oktober 2013 om de verkoop van de busdivisie van OAD mogelijk te maken;
“Material Adverse Change”-clausule, waarin is bepaald:
covenants”) met betrekking tot de financiële ratio’s van OAD. Deze ratio’s boden inzicht in de financiële gezondheid en ontwikkeling van het bedrijf en strekten ertoe de bank de zekerheid te verschaffen dat OAD in staat zou zijn de uit de faciliteiten getrokken gelden die, zoals hierna wordt toegelicht, jaarlijks sterk fluctueerden, terug te betalen.
Total Net Income(inkomen voor belasting en bijzondere baten en lasten) positief diende te zijn. Naast deze financiële voorwaarden werden ook een aantal niet-financiële voorwaarden gesteld, waaronder de hiervoor (3.12) geciteerde
“Material Adverse Change”-clausule.
Total Net Income-voorwaarde van de kredietovereenkomst schond. Daarnaast werd de beslissing ingegeven door de verder dalende omzet over het boekjaar 2009/2010 en de negatieve netto kasstroom over boekjaar 2009/2010. In maart 2011 besloot de bank OAD weer terug over te dragen aan de commerciële afdeling van de lokale Rabobank. Een jaar later, in maart 2012, is OAD opnieuw bij de afdeling bijzonder beheer geplaatst. Aan deze beslissing lagen volgens de bank ten grondslag de tegenvallende bedrijfsresultaten, moeilijke marktomstandigheden en de verwachte hoge reorganisatiekosten zoals voorzien in de concept-jaarrekening van OAD over het boekjaar 2010/2011. In hoger beroep licht de bank toe dat deze aannames berustten op: (a) de mislukte overname van Hotelplan in maart 2011, (b) het mislukken van het ICT-project PRO en in verband daarmee de afboeking door OAD van € 25 miljoen in het boekjaar 2010/2011 en (c) het Booz-rapport van 27 oktober 2011 met de conclusie:
“OAD’s voortbestaan wordt ernstig bedreigd: een fundamentele koerswijziging is noodzakelijk, echter hiervoor is weinig tijd”en het advies van Booz om het aantal fysieke winkels ingrijpend te verminderen om de hoge kostenstructuur van OAD teniet te doen en de daarmee gerealiseerde besparingen te investeren in het verbeteren van het online-kanaal om de sterk teruglopende omzet te keren. Tot slot wijst de bank erop dat de omzet van OAD terug was gelopen van € 838 miljoen in 2007/2008 naar € 567 miljoen in 2011/212 en dat de netto-kasstroom structureel negatief was.
Total Net Incomevan € 27,7 miljoen leidde en OAD daarmee één van de financiële voorwaarden uit de kredietovereenkomst schond. De stelling van OAD, onder verwijzing naar een memo van 8 juli 2022 van het door OAD ingeschakelde kantoor Coralis, dat de afschrijving van het ICT-project PRO ad € 24,7 miljoen en reorganisatievoorziening van € 2,3 miljoen in de jaarrekening 2010/2011 slechts een eenmalige bijzondere last van € 27,9 vormde en moet worden “genormaliseerd” laat onverlet dat de
Total Net Incomevan OAD van dat jaar (zwaar) negatief was en – anders dan zij stelt – dat dus sprake was van een schending van de contractueel overeengekomen financiële convenanten. Bovendien heeft de bank – naar OAD onvoldoende heeft weersproken – betoogd dat als de investeringen voor het ICT-project in de periode van 2005-2022 direct zouden zijn meegenomen in de winst- en verliesrekening van die jaren, de conclusie zou zijn geweest dat OAD al vanaf 2005/2006 ieder jaar verlieslatend zou zijn geweest en de
Total Net Income-voorwaarde zou hebben geschonden.
waiverlettervan Rabobank aan OAD van 1 april 2010 en het e-mailbericht van 15 mei 2012) blijkt dat Rabobank zich op die informatie baseert en daarover met OAD gesprekken heeft gevoerd, waarbij OAD ook presentaties heeft gehouden bij de bank over haar resultaatsprognoses en strategie en partijen de verdere voortgang daarvan bespraken.
wiebij de besluitvorming zijn betrokken, maar
ofdoor (medewerkers van) Rabobank bij de besluitvorming fouten zijn gemaakt, is bepalend voor de vraag of Rabobank in haar dienstverlening als kredietverstrekker onzorgvuldig is geweest. Voor de mogelijkheid tot aansprakelijkstelling is voorts relevant of, zoals hierna zal worden beoordeeld, Rabobank deze beslissingen in redelijkheid tegenover OAD had kunnen nemen. Daarop stuit ook af de klacht van OAD in haar memorie van grieven dat de medewerkers van Rabobank het besluit om het (overbruggings)krediet te beëindigen niet aan de raad van bestuur van Rabobank hebben voorgelegd. Die keuze is immers niet bepalend voor de vraag of Rabobank onrechtmatig of (onaanvaardbaar) in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld. Dat kan immers ook het geval zijn als het bestuur van Rabobank wel bij de besluitvorming was betrokken. Het gaat er in de eerste plaats om of Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten jegens OAD door aanvullende voorwaarden te verbinden aan het continueren van de kredietrelatie en deze nadien wegens niet-vervulling van deze voorwaarden te beëindigen, waarvoor de vraag beantwoord moet worden of in weerwil van de contractuele bevoegdheid daartoe het handelen van Rabobank onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. En in de tweede plaats of Rabobank onrechtmatig of in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door het overbruggingskrediet op 24 september 2013 niet te verlengen en te verruimen.
turn aroundwil bewerkstelligen, maar anderzijds betwijfelt of de koerswijziging/reorganisatie op tijd in gang was gezet, het gewenste resultaat zou opleveren en of OAD daadwerkelijk in staat zou zijn om de
turn around(tijdig) te realiseren. De bank verwachtte daarom dat wanneer de resultaten zouden uitblijven of vertraagd zouden komen, verdere trekking van het krediet en dus verliesfinanciering zou volgen. Omdat tegenover het verstrekte krediet geen dekkingswaarde staat en vanwege de verslechterde continuïteitsperspectieven, wil de bank haar zekerheidspositie versterken. In de brief benoemt de bank tenslotte ook dat zij zich aan het beraden is op de relatie met OAD.
zelfs indien de implementatie/uitvoering van de strategie geheel volgens verwachting verloopt, OAD in de komende jaren (in ieder geval gedurende de winterperiode) zal blijven trekken onder het krediet.Een en, ander houdt tevens in dat
iedere tegenvallerbij de implementatie/uitvoering
zal leiden tot een hoger kredietgebruik. Zoals reeds aangegeven, acht de bank dit een onwenselijke en bancair niet verantwoorde situatie. Te meer omdat het krediet niet was/is bedoeld voor dergelijke doeleinden.
Dit betekent dat, naast de al verwachte trekking van het krediet(welk vanuit het oogpunt van de bank onwenselijk is te noemen), er
ook een aanzienlijk risico bestaat op onverwachte trekkingen, hetgeen het risico voor de bank verder vergroot. Tijdens de bespreking van 16 december 2012 heeft de bank geen informatie, dan wel toelichting, ontvangen op basis waarvan de bank aanleiding ziet om haar standpunt te heroverwegen. De bank: blijft derhalve bij het door haar ingenomen en hierboven beschreven standpunt.”
“Material Adverse Change”-clausule de contractuele bevoegdheid had om de kredietovereenkomst (op reguliere wijze en) met onmiddellijke ingang op te zeggen als niet werd voldaan aan de solvabiliteitsratio van 30% of de
Total Net Income-voorwaarde, en
Total Net Income(inkomen voor belasting en bijzondere baten en lasten) positief diende te zijn. Zolang OAD niet voldeed aan de norm van een “financieel gezond bedrijf” bracht dat in contractueel opzicht mee dat het OAD in beginsel niet meer was toegestaan om de faciliteiten te benutten. Vast staat dat OAD eind 2012 (opnieuw) niet meer aan die voorwaarden voldeed. De bank koos er op dat moment voor om de kredietrelatie niet (onmiddellijk) te beëindigen, maar nadere voorwaarden (zekerheden en kapitaalversterking) te stellen aan het (maximaal) benutten van de ter beschikking gestelde kredietruimte. Hierna zal het hof beoordelen of de door Rabobank gestelde voorwaarden redelijk waren en of het beroep op de haar gegeven contractuele bevoegdheden onder de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar was.
De financiële positie van OAD december 2012.
“te accelereren”met
“verregaande maatregelen”zou volgens Booz het bedrijfsresultaat van OAD kunnen worden gebracht naar € 3.1 miljoen in 2013 en € 2.9 miljoen in 2015. Daaruit bleek dat de resultaatsprognose van OAD in 2012 voor de derde keer sterk was verslechterd en dat OAD in het daaropvolgende boekjaar (2012/2013) opnieuw (het derde boekjaar op rij) een verlies zou lijden. Ook leidde de bank uit de presentatie af dat OAD niet tot nauwelijks opvolging had gegeven aan de dringende adviezen uit het Booz-rapport van 2011. Daarnaast was het kredietgebruik van OAD in het najaar van 2012 fors toegenomen en naderde op dat moment de limieten van beide faciliteiten. De bank verbond daaraan de conclusie dat OAD nu zij vanaf het boekjaar 2010/2011 aanhoudend verlieslatend was, onvoldoende liquide middelen had om de ingezette reorganisatie te financieren, dat opgevangen moest worden door steeds meer structureel een beroep te doen op de kredietfaciliteit en de faciliteiten daardoor niet langer werden gebruikt om (in schommelingen) in de reguliere liquiditeitsbehoefte te voorzien, maar voor verliesfinanciering. OAD heeft tegenover de gemotiveerde stellingname van de bank, dat OAD eind 2012 niet langer voldeed aan de overeengekomen financiële voorwaarden en de prognoses voor herstel – ook in geval van een succesvolle reorganisatie – waren verslechterd, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die kunnen rechtvaardigen dat OAD op dat moment wel voldeed aan de norm van een bestendig “financieel gezond bedrijf”. In het rapport van Coralis (ingebracht door OAD) wordt in dit verband nog gewezen op de omstandigheid dat de EBITDA van OAD altijd positief is gebleven. De EBITDA is echter één van de financiële ratio’s om de financiële gezondheid van een bedrijf te meten, maar niet de enige, waarbij in de contractuele relatie tussen de bank en OAD juist bijzondere aandacht is uitgegaan naar de solvabiliteitsratio en het
Total Net Income. Coralis maakt dan ook onvoldoende inzichtelijk wat de verhouding is tussen de verschillende kengetallen en waarom in dit geval meer waarde zou moeten worden toegekend aan de EBITDA.
Het bancaire kredietrisico en de (over)dekking
“op basis van ervaringscijfers/inschatting c.q. daadwerkelijke afwikkeling”. De bank voert terecht aan dat de waarde van vorderingenportefeuille, bestaande uit vorderingen op particulieren die een reis hadden geboekt via OAD en nog niet (volledig) hadden betaald, begin 2013 onzeker was, met name in het geval van een faillissement van OAD. Rabobank stelde de waarde van deze vorderingen om die reden op nihil. De stelling van OAD dat dit ongebruikelijk is, biedt in het licht van de gemotiveerde betwisting door de bank, een onvoldoende onderbouwing van haar stelling dat de bank met zekerheid had kunnen en moeten uitgaan van een liquidatiewaarde van deze vorderingen van € 18 miljoen, waardoor sprake zou zijn geweest van overdekking. Ook het argument van OAD dat de curatoren bij de afwikkeling van het faillissement aanzienlijke gelden hebben verkregen uit de verkoop van inventaris, voorraden, IE-rechten, debiteuren en restituties en uit de zekerheden een opbrengst hebben gehaald van € 30 miljoen is daarvoor niet toereikend. In de eerste plaats merkt het hof op dat volgens de verklaring van de curatoren de zekerheden die aan Rabobank werden verstrekt in totaal € 24.993.072,43 hebben opgeleverd en dat Rabobank daarnaast een bedrag van € 5.402.151,76 aan creditsaldi heeft verrekend. In de tweede plaats gaat het om de vraag van welke liquidatiewaarde de bank in januari 2013 toen zij de kapitaalversterkingseis stelde, redelijkerwijs mocht uitgaan. Dat de bank toen redelijkerwijs had moeten uitgaan van een waarde van deze activa van € 18 miljoen en om die reden sprake was van een ruime (wat de bank eveneens bestrijdt) overdekking, heeft OAD onvoldoende onderbouwd.
De hoogte van de kapitaalversterkingseis
down sidescenario door te rekenen op basis van de door Booz in de
Strategie Updategenoemde gegevens, aangevuld met de nagezonden gegevens. Op basis van de aanwezige liquide middelen, geprognosticeerde operationele kasstromen en de kasstromen behorend bij de
turn around, bepaalde de bank destijds de geprognosticeerde stand van liquide middelen over de jaren 2012-2015 en leidde daaruit af dat de kredietbehoefte per ultimo december 2013 hoger lag (op € 19,8 miljoen) dan OAD verwachtte nodig te hebben (€ 12,6 miljoen). Het verschil tussen het aldus door de bank doorgerekende
down sidescenario en de door OAD geprognosticeerde liquiditeitsbehoefte bedroeg € 7,2 miljoen. Op basis van die berekening, rekening houdend met mogelijke tegenvallers, schatte Rabobank dat OAD € 10 miljoen meer nodig had om de reorganisatie te realiseren dan OAD zelf opgaf. Dat zij OAD van haar bevindingen in kennis heeft gesteld, blijkt onder meer uit haar brief van 2 mei 2013 waarin zij benoemt dat OAD conform de door haar opgestelde prognoses ultimo december 2013 naar verwachting € 17-19 miljoen krediet zal trekken.
waiver letter). Met de kapitaaleis van € 7,5 miljoen (in september in het zicht van de transactie met de Twentse Investeerders nog verlaagd tot € 7 miljoen) beoogde de bank dus het risico af te dekken dat er uitgaven voor de
turn aroundwerden gedaan, maar deze niet of niet tijdig succesvol bleken en de operationele kasstromen (de kasstromen uit de ondernemingsactiviteiten) niet (snel genoeg) zouden verbeteren. Een risico dat volgens de bank bij de onderneming hoorde te worden gelegd en niet bij haar als kredietverstrekker.
waiverletterkwamen zij ook overeen dat als OAD op 31 augustus 2013 dit bedrag zou hebben ingebracht, Rabobank bereid was om de solvabiliteitsratio voor het lopende boekjaar aan te passen naar 20% (in plaats van 30%) en de
Total Net Income-ratio aan te passen naar € -4.75 miljoen (in plaats van € +1 miljoen). Dat OAD naar zij stelt geen andere keuze had dan deze kapitaaleis te accepteren omdat zij zonder de
waiverde jaarlijkse SGR-toets niet succesvol zou kunnen afronden waardoor de relatie met SGR op de tocht zou komen te staan en zij geen nieuwe verplichtingen voor het winterseizoen zou kunnen aangaan, wat de ondergang van OAD zou betekenen, laat zien dat OAD zonder de mogelijkheid om over de krediet- en garantiefaciliteit te beschikken in een financiële noodtoestand zou geraken. Dat laat echter onverlet dat, zoals Rabobank gemotiveerd heeft onderbouwd, de kapitaalversterkingseis onder de gegeven omstandigheden als een redelijke maatregel kan worden beschouwd. Naar het oordeel van het hof heeft OAD in elk geval tegenover het betoog van Rabobank haar stelling dat de kapitaaleis onredelijk (hoog) was, onvoldoende onderbouwd.
“100% unsecured ratio-financiering”). Eind 2012 voldeed OAD niet meer aan de financiële convenanten uit de kredietovereenkomst. Rabobank stelde daarop twee aanvullende voorwaarden aan de voortzetting van de kredietrelatie (door OAD aangeduid als:
“100% secured financiering”). De bank heeft OAD hiervan bij brieven van 13 december 2012 en 22 januari 2013 in duidelijke en concrete bewoordingen op de hoogte gesteld en haar besluiten toegelicht. Stelplicht en bewijslast van de normschending rust op OAD. Het hof is van oordeel dat tegenover hetgeen door Rabobank is aangevoerd OAD onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de bank in december 2012 en januari 2013 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar heeft gehandeld door aan de voortzetting van de kredietrelatie de in haar brieven genoemde voorwaarden (zoals nadien in enigszins gewijzigde vorm zijn overeengekomen in de
waiver letter) te verbinden. Daarop stuit ook af het betoog van OAD dat sprake zou zijn van misbruik van omstandigheden. Aan dit oordeel doet tenslotte niet af de stelling van OAD dat de bank eind 2012/begin 2013 nog niet beschikte over de jaarrekening en het jaarcertificaat over het boekjaar 2011/2012, wat volgens haar op grond van de kredietovereenkomst zou zijn vereist voor het bepalen van een
“breach”(grief VI). De bank heeft gemotiveerd uiteengezet dat zij zich destijds baseerde op het toen beschikbare cijfermateriaal over het lopende boekjaar en niet is bestreden dat de conclusies die daaruit werden getrokken blijkens de nadien opgestelde jaarrekening onjuist waren. In de op 8 april 2013 afgegeven jaarrekening 2011/2012 worden de conclusies van de bank door OAD ook grotendeels bevestigd:
ContinuïteitDe vennootschap heeft in de boekjaren 2010/2011 en 2011/2012 verliezen geleden, waardoor de financiële positie is verslechterd. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat de continuïteit van de vennootschap onzeker is. In 2012 en 2013 heeft de directie maatregelen genomen om de continuïteit van de vennootschap te waarborgen. Met behulp van een externe organisatie is een strategisch plan opgesteld. De belangrijkste elementen van dit strategisch plan zijn een omschakeling van traditionele touroperating naar Dynamic Packaging, het verminderen van het aantal reisbureaus en een reorganisatieplan. Het reorganisatieplan is met instemming van de Ondernemingsraad in uitvoering. Op basis van dit strategisch plan is een duurzame rendabele bedrijfsvoering mogelijk en kan compensatie van de geleden fiscale verliezen plaatsvinden. Aan de convenanten van de kredietovereenkomst met de Rabobank wordt per 31 oktober 2012 niet voldaan. De Rabobank is bereid een waiver hiervoor te verstrekken, met als belangrijkste voorwaarde dat er voldoende vermogensversterking plaatsvindt binnen een bepaalde termijn. Er bestaat op dit moment geen zekerheid dat hieraan voldaan kan worden. Door de bestaande aandeelhouders is echter een versterking van het eigen vermogen toegezegd en er vindt onderzoek naar een verdere vermogensversterking plaats. Bij een succesvolle afronding hiervan wordt voldaan aan de eisen van de Rabobank. De directie heeft er vertrouwen in dat dit traject succesvol afgerond kan worden. Op grond daarvan zijn de toegepaste grondslagen van waardering en resultaatbepaling gebaseerd op de veronderstelling van continuïteit van de vennootschap.
Total Net Incomehad behaald van € -3,6 miljoen en niet voldeed aan de solvabiliteitsratio van 30%;
sale and lease backtransactie met betrekking tot de bussen van OAD, maar bood slechts 8-9 miljoen, waardoor – gelet op de executiewaarde van 8,25 miljoen waarvoor de bank een zekerheid had gevestigd – met de transactie per saldo niet zou worden bijgedragen aan de kapitaalversterking;
turn aroundkunnen realiseren en dan zou, zoals Bootz in 2011 en 2012 concludeerde, OAD in 2014 weer winstgevend zijn geweest.
turn aroundsuccesvol zou worden afgesloten. Volgens Bootz moest OAD digitaliseren om online marktaandeel te verwerven en een significante verlaging in het kostenniveau realiseren om de daarvoor benodigde investeringen mogelijk te maken en te kunnen blijven concurreren. Uit de stukken blijkt dat het noodzakelijk was dat de
turn aroundin 2013 versneld zou worden doorgevoerd. Het succes van het bewerkstelligen van de
turn aroundhing daarbij in sterke mate af van de vraag of het OAD zou lukken deze te financieren en om (zeer snel) online marktaandeel te verwerven. De financiering diende volgens het plan in 2011 te worden gerealiseerd door kostenverlaging (onder meer winkelsluitingen), maar in 2013 leverde dat nog onvoldoende resultaat op, zodat de focus – zoals door Rabobank en OAD ook voorzien – op het bancaire krediet kwam te liggen, wat de bank een te groot risico vond.
turn aroundte kunnen realiseren en dat zij daarom vasthield aan de kapitaalversterkingseis. Zij heeft OAD daarover ook meermaals in haar brieven geïnformeerd. OAD heeft in het licht van deze gemotiveerde betwisting onvoldoende onderbouwd dat de situatie wezenlijk anders was dan door de bank uiteengezet. Uit de stukken blijkt dat ook OAD er op 3 september 2013 vanuit ging dat eind 2013 maximaal € 18 miljoen krediet getrokken zou worden.
sale and leasebacktransactie eerst zelf voorstelde maar naliet om deze (vervolgens) met OAD aan te gaan en/of te overwegen, treft geen doel, nu het bod van ABN Amro, zoals hiervoor vermeld, te laag was om tot kapitaalversterking te leiden. Van een schending van de zorgplicht is dan ook geen sprake. Daarbij merkt het hof nog op dat niet duidelijk is of, waar OAD betoogt dat bij doorgang van de
sale and leasebackaan ABN Amro de extra liquiditeit van € 9,5 miljoen niet langer ten laste zou zijn gekomen van de kredietfaciliteit en de
exposurevan Rabobank
duszou zijn afgenomen, zij daadwerkelijk bereid en in staat was om het krediet met dat bedrag te verlagen. Uit haar correspondentie blijkt dat niet. Aan de omstandigheid dat volgens OAD de EBIT(DA) over het lopende boekjaar 2012/2013 positief was, komt voorts – zoals eerder overwogen – onvoldoende betekenis toe. Uit de stukken blijkt ook dat OAD er zonder meer vanuit ging dat in mei 2014 weer winst gemaakt zou worden en een positieve stand zou worden bereikt op de rekening-courant. OAD verwijt de bank dan ook dat zij onvoldoende vertrouwen had in de door OAD gestelde prognoses. De bank heeft echter concreet onderbouwd dat de prognoses gedurende de eerste helft 2013 telkens verslechterden, dat de verwachte trekking per eind december steeg naar € 17-19 miljoen, terwijl haar totale kredietrisico onvoldoende was afgedekt en begin september 2013 geen kapitaalversterking was gerealiseerd. Tot slot deelde de bank aan OAD mee dat zij er ook rekening mee hield dat als er een enkele tegenvaller (zowel op financieel gebied als op het gebied van timing van de inkomende en uitgaande betalingen) zou zijn, de kredietfaciliteit onvoldoende zou kunnen blijken. De kwestie of OAD op 2 september 2013 al dan niet aan de bank heeft meegedeeld dat zij naar verwachting de kredietlimiet van € 20 miljoen zou overschrijden, laat onverlet dat ook als dat niet het geval was geweest het – zoals de bank had berekend – onder de hiervoor genoemde omstandigheden onzeker was of OAD met de aan haar ter beschikking gestelde krediet- en garantiefaciliteit van € 32 miljoen voldoende middelen tot haar beschikking had om de
turn arounddaadwerkelijk te kunnen realiseren. De bank heeft dat in redelijkheid in haar beoordeling om de financiële kredietrelatie al dan niet voort te zetten mogen meewegen.
closingop 1 oktober 2013 uiteindelijk de kapitaalversterking zou worden verkregen waarom de bank in januari 2013 had gevraagd, aan alle overige voorwaarden in de e-mail van kon worden voldaan en na de transactie de overstand – als gevolg van de kredietverstrekking aan IATA – weer ongedaan zou zijn gemaakt, terwijl in de tussenliggende periode het risico voor de bank voldoende was afgedekt. Volgens OAD heeft Rabobank aldus onredelijk, in strijd met de zorgplicht, in strijd met maatstaven van redelijkheid en billijkheid en onrechtmatig jegens OAD gehandeld (grieven IX en X). De bank heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
- de transactie met de Twentse Investeerders in zeer korte tijd daadwerkelijk tot een
- de bank zonder nadere voorwaarden de kredietruimte weer ter beschikking had gesteld, wat gelet op de voorgeschiedenis, waaronder de
- OAD ten behoeve van de Twentse Investeerders en Rabobank een schriftelijke standpuntbepaling had verkregen van SGR dat zij vanaf de transactiedatum tot en met 31 juli 2014 geen (aanvullende) bankgarantie zou vragen, terwijl in een oriënterend telefoongesprek op 23 september 2013 SGR die bevestiging nog niet aan OAD deed;
- TUI de in haar brief van 24 september 2013 aan OAD gestelde eis tot zekerheidstelling en de dreiging om per 30 september de directe incassoprocedure in werking te zetten (naar aanleiding van een telefoongesprek met OAD van 23 september 2013), had laten varen of althans sterk had verminderd, wat op dat moment vanwege het afgenomen vertrouwen bij TUI minder waarschijnlijk moet worden geacht;
- zich geen tegenslagen zouden voordoen, zoals een onverwachts liquiditeitstekort, zoals dat op 24 september 2013 in een handgeschreven notitie door de plaatsvervanger van de CFO aan de directie werd getoond en waaruit volgde dat er een extra liquiditeitstekort van € 3,9 miljoen bovenop de toegestane ruimte van € 2,5 miljoen bestond. OAD heeft de inhoud van deze notitie gerelativeerd, maar uit de getuigenverklaring van [naam2] (directievoorzitter van OAD) en van [naam3] (adviseur van de directie OAD) volgt dat dit liquiditeitstekort – of in elk geval een liquiditeitstekort van deze omvang – vlak voor de beslissing tot de faillissementsaanvraag binnen OAD wel een rol speelde en een tekort als dit het faillissement van OAD wel had kunnen inleiden;
- en dat het, mede om die reden, om niet in een faillissement te geraken dan ook noodzakelijk was dat de reorganisatie zeer snel en met succes was doorgevoerd en het bedrijfsresultaat van (het overgebleven) OAD in korte tijd sterk zou zijn verbeterd, terwijl de prognoses daarover verslechterden en een reëel risico aanwezig was dat deze doelen niet binnen de gestelde termijnen zouden worden behaald.