ECLI:NL:GHARL:2023:9864

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
200.319.712/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de opdrachtgever voor juridische diensten en de omvang van de declaraties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en TeekensKarstens Advocaten B.V. Het geschil betreft de vraag wie de opdrachtgever is voor de juridische diensten die zijn verleend door TeekensKarstens Advocaten B.V. en de omvang van de declaraties die zijn ingediend. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 8 februari 2022 en 5 juli 2022 zijn uitgesproken. De kantonrechter had Teekens opgedragen te bewijzen dat de overeenkomst waarop zij haar vordering baseert, is gesloten met [appellant]. In het vonnis van 5 juli 2022 is geoordeeld dat Teekens in het aan haar opgedragen bewijs is geslaagd en is [appellant] veroordeeld tot betaling van de door Teekens gevorderde bedragen. Het hof heeft vastgesteld dat Teekens [appellant] als haar opdrachtgever mocht beschouwen, ondanks het verweer van [appellant] dat zijn (ex)partner de opdrachtgever was. Het hof oordeelt dat de communicatie en de gedragingen van [appellant] erop wijzen dat hij als opdrachtgever is opgetreden. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.319.712/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9277143)
arrest van 21 november 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.R. van der Pol, die kantoor houdt in Leeuwarden,
tegen
TeekensKarstens Advocaten B.V.,
die is gevestigd in Leiden,
die bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
Teekens,
advocaat: mr. S.R. Markus, die kantoor houdt in Leiden.

1.De procedure bij het hof

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 8 februari 2022 en 5 juli 2022 heeft uitgesproken.
1.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 5 oktober 2022,
- de memorie van grieven van [appellant] ,
- de memorie van antwoord van Teekens,
- de akte uitlating producties tevens overlegging productie van [appellant] en
- de antwoordakte van Teekens.
1.3
Op de rolzitting van 5 september 2023 heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

Teekens wil dat haar facturen voor verleende juridische diensten worden betaald. Volgens [appellant] is zijn (ex)partner de opdrachtgever voor die diensten geweest, en niet hij. Dat verweer slaagt niet. Teekens heeft [appellant] als haar opdrachtgever mogen beschouwen. [appellant] moet daarom de facturen van Teekens betalen. Dat zal hierna worden uitgelegd, waarvoor eerst de feiten en het geschil worden beschreven.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1
In de periode van 2015 tot en met juni 2019 is [appellant] , samen met zijn voormalige echtgenote [naam1] (hierna: [naam1] ), verwikkeld geweest in een procedure over een geldlening.
3.2
[appellant] heeft als gemachtigde van [naam1] op 18 maart 2018 een tuchtrechtelijke klacht ingediend over de advocaat die haar in de procedure over de geldlening heeft bijgestaan. [naam1] is in die procedure als klaagster aangemerkt. In een beslissing van de Raad van Discipline van 3 juni 2019 is de klacht ongegrond verklaard. [appellant] heeft namens klaagster tegen de beslissing hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. Na wisseling van stukken heeft het Hof van Discipline meegedeeld dat de zaak mondeling behandeld zou worden op een zitting van 23 september 2019.
3.3
Op 3 september 2019 heeft [appellant] telefonisch contact opgenomen met mr. D.J.W. Feddes, advocaat bij Teekens, (hierna: mr. Feddes) met het verzoek bijstand te verlenen in het hoger beroep van de tuchtzaak. [appellant] heeft vervolgens diverse stukken van de procedure over de geldlening en van de tuchtzaak aan Teekens toegezonden. In het begeleidende e-mailbericht van 4 september 2019 heeft [appellant] de datum en het tijdstip van de zitting van het Hof van Discipline vermeld, onder toevoeging dat tot 13 september 2023 stukken kunnen worden ingebracht.
3.4
Op 5 september 2019 heeft mr. Feddes aan [appellant] per e-mail het volgende geschreven:
(…) Voor de goede orde bevestig ik in aansluiting op ons telefoongesprek van eergisteren (en de gisteren ontvangen stukken), hierbij nog dat de opdracht wordt aanvaard door TeekensKarstens Advocaten B.V. (…). Op de opdracht zijn van toepassing onze Algemene Voorwaarden (…), die je hierbij aantreft. In aanvulling op die voorwaarden bevestig ik dat het honorarium voor door mij te verrichten werkzaamheden normaliter € 275,- per uur bedraagt te vermeerderen met 5% kantoorkosten en 21% BTW. Zoals besproken ben ik bereid om - voor jou als nieuwe klant - dit tarief te reduceren naar slechts € 200,- inclusief kantoorkosten, exclusief BTW. (…)
Als e-mailadres voor deze zaak houden we aan: evertbijlsma@gmail.com. Ik ga ervan uit dat je niet beschikt over een rechtsbijstandverzekering die dekking biedt voor het onderhavige geschil. Voor nadere informatie met betrekking tot de verwerking van je persoonsgegevens verwijs ik je naar ons Privacy Statement dat je aantreft op onze website
www.tk.nl.
Ik vertrouw erop je voor nu voldoende geïnformeerd te hebben.
3.5
Op 15 september 2019 heeft [naam1] op verzoek van Teekens een formulier ingevuld en ondertekend waarin, voor zover van belang, het volgende werd vermeld, waarbij de schuingedrukte tekst in handgeschreven blokletters is ingevuld:
OPDRACHTFORMULIER
De ondergetekende:
(Bedrijfs-)Naam:
[naam1]
Contactpersoon:
[appellant]
Telefoon:
06-(…) ( [appellant] )
E-mailadres:
[appellant] @gmail.com
geeft opdracht aan TeekensKarstens advocaten notarissen
in alle zaken
op welke opdracht de algemene voorwaarden voor dienstverlening van TeekensKarstens
advocaten notarissen, gevestigd te Alphen aan den Rijn, van toepassing zijn (…)
Wilt u bijvoegen:
(…)
een kopie geldig legitimatiebewijs (paspoort of identiteitskaart)?
reeds in bezit!
(... )
Handtekening cliënt:
waarna een handtekening van [naam1] volgt.
3.6
Op de zitting van het Hof van Discipline van 23 september 2019 is [appellant] namens [naam1] verschenen, bijgestaan door mr. Feddes. Mr. Feddes heeft het standpunt van [naam1] toegelicht aan de hand van vooraf opgestelde pleitaantekeningen.
3.7
In een beslissing van 18 november 2019 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de Raad bekrachtigd. De uitspraak vermeldt niet dat voorafgaand aan de zitting nog ten behoeve van [naam1] nadere stukken zijn ingediend.
3.8
Met een factuur van 4 november 2019 heeft Teekens € 8.367,15 inclusief btw aan [appellant] in rekening gebracht voor in de periode van 4 tot en met 25 september 2019 verleende juridische diensten. Met een factuur van 30 december 2019 heeft Teekens aanvullend € 193,60 inclusief btw bij [appellant] in rekening gebracht, eveneens onder vermelding van ‘ [appellant] / advies tuchtzaak’.
3.9
In een e-mailbericht van 5 juni 2020 heeft mr. Feddes aan [appellant] bevestigd dat zij hebben besproken dat [appellant] die week een overzicht zou aanleveren van wat hij financieel kon missen om de declaratie(s) te betalen, met een betalingsregeling.
3.1
In een e-mailbericht van 12 juni 2020 heeft [appellant] , refererend aan een telefoongesprek van die dag, aan (een administratief medewerker van) Teekens geschreven:
We spraken af dat ik eind juli een concreet voorstel zal doen. Het voorstel beoogd dat de
openstaande positie aan het einde dit jaar ingelopen is, waarbij we met elkaar in contact blijven en zijn op basis van realiteit.
3.11
In e-mailbericht van 11 augustus 2020 heeft (de administratief medewerker van) Teekens aan [appellant] geschreven dat helaas nog geen voorstel is ontvangen ondanks zijn toezegging van 12 juni 2020, dat zij daarvoor nu een spoedige oplossing wil en dat zij [appellant] tegemoet wil komen met een betalingsregeling in 6 maandelijkse termijnen.
3.12
In een e-mailbericht van 5 oktober 2020 heeft mr. Feddes aan [appellant] geschreven:
Destijds in september 2019, heb ik jou op uitdrukkelijk verzoek (en met de hoogste spoed en prioriteit vanwege een al kort daarna aflopende termijn in hoger beroep) bijgestaan in de kwestie waarbij - kort samengevat - jouw zakelijk verleden je (overspannen) vrouw wordt aangerekend. Bij de telefonische intake heb ik al wel gewezen op een eventuele mogelijkheid van gefinancierde rechtstbijstand, maar jij gaf aan dat er geen tijd voor was en dat jij de kosten als debiteur op je zou nemen. Haastige spoed was vereist, je had vermogen, was zelf ondernemer en vertegenwoordiger van (…) dat jou voldoende inkomsten bood (inderdaad betaalde (…) - waar ik al via jou voor werkte in andere dossiers - mijn diensten netjes). Zo gezegd, zo gedaan en dat dit gangbaar is volgt ook uit de opdrachtbevestiging (zie zelfs nog extra die aan jou van 14 oktober 2019). Met jou is er vervolgens altijd goed contact geweest, je was erg tevreden over mijn diensten (zo noemde je mijn pleitnota
'briljant'en schreef:
'topklasse om in zo'n korte periode de werkelijkheid zo goed te verwoorden'en
'de kwaliteit is dermate dat mij dit emotioneel raakt').
De declaraties zijn in 2019 als zodanig ook zonder enige bezwaren aan jou gestuurd en later op verzoek nog eens nagestuurd, waarna je uiteindelijk wel aangaf dat jouw inkomsten door een lager resultaat van (…) tegenvielen. TK heeft daar nog lange tijd geduld mee gehad (evenals met de verschillende persoonlijke familieomstandigheden van jou die je meermaals aanhaalde), maar het houdt natuurlijk wel een keer op.
3.13
Met brieven van 19 november 2020, 22 december 2020, 17 februari 2021 en
7 april 2021 heeft Teekens [appellant] tot betaling gemaand.
4.
Het geschil, de beslissing van de kantonrechter en het doel van het hoger beroep
4.1
Teekens heeft – samengevat – gevorderd de veroordeling van [appellant] tot betaling van € 9.616,96 (inclusief tot 20 mei 2021 berekende wettelijke rente van € 253,17 en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 803,04), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.363,79 vanaf 28 mei 2021, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.2
In een vonnis van 8 februari 2022 heeft de kantonrechter Teekens opgedragen te bewijzen dat de overeenkomst waarop zij haar vordering baseert, is gesloten met [appellant] .
4.3
In het vonnis van 5 juli 2022 is geoordeeld dat Teekens in het aan haar opgedragen bewijs is geslaagd en is [appellant] veroordeeld het door Teekens gevorderde te betalen. [appellant] is tot slot in de proceskosten veroordeeld.
4.4
[appellant] wil in hoger beroep dat het hof de vonnissen van 8 februari en 5 juli 2022 vernietigt, de vordering van Teekens alsnog afwijst en Teekens veroordeelt in de proceskosten van beide instanties.

5.Het oordeel van het hof

Omvang van het hoger beroep
5.1
[appellant] heeft twee bezwaren (grieven) tegen de vonnissen van 8 februari en
5 juli 2022. Het
eerste bezwaarkeert zich met meerdere argumenten tegen wat is overwogen en beslist over het opdrachtgeverschap van [appellant] . Het
tweede bezwaaris gericht tegen de verschuldigdheid van het berekende honorarium, de omvang van de in rekening gebrachte uren en de verschuldigdheid van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Een en ander zal hierna thematisch worden besproken.
Wie is contractspartij voor de werkzaamheden?
5.2
Voor de vraag wie partij is (geworden) bij een overeenkomst geldt de maatstaf uit het Kribbebijter-arrest [1] . Die komt erop neer dat bepalend is wat partijen hebben besproken en gedaan en wat zij daaruit over en weer hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden [2] . Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn [3] .
5.3
Het hof neemt bij de beoordeling allereerst tot uitgangspunt dat Teekens (in de persoon van mr. Feddes, die advocaat is) bij de juridische dienstverlening handelde als professionele partij. Het professioneel handelen van mr. Feddes als advocaat is onder meer ingekaderd door de Gedragsregels advocatuur (hierna: gedragsregels), die gelden als uitwerking van de in artikel 46 Advocatenwet neergelegde betamelijkheidsnorm. Met betrekking tot de relatie met de cliënt is in de gedragsregels onder meer geformuleerd dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt moet bevestigen [4] . Verder bepalen de gedragsregels dat de advocaat ervoor moet zorgen dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke financiële afspraken met de cliënt zijn gemaakt [5] .
5.4
Het was dus aan Teekens om de verleende opdracht in duidelijke bewoordingen te bevestigen aan degene(n) die zij als opdrachtgever(s) beschouwde en mocht beschouwen.
Teekens beroept zich daarvoor op haar e-mailbericht van 5 september 2019 aan [appellant] waarin zij aan hem de opdracht bevestigt. In die opdrachtbevestiging wordt duidelijk vermeld dat [appellant] als nieuwe klant wordt gezien, waarna kenbaar wordt gemaakt dat zijn contactgegevens worden gebruikt en dat zijn persoonsgegevens door Teekens worden verwerkt, waarvoor naar het Privacy Statement wordt verwezen. Het e-mailbericht maakt verder duidelijk op welk uurtarief de werkzaamheden zullen worden verricht en dat voor [appellant] dan als nieuwe klant een gereduceerd tarief geldt. Een en ander in samenhang gelezen, wijst er met nadruk op dat [appellant] – voor hem duidelijk kenbaar – als de opdrachtgever en contractuele wederpartij van Teekens werd gezien.
5.5
Ook andere feitelijkheden geven steun voor Teekens’ stelling dat zij dat mocht aannemen. Allereest staat vast dat Teekens voor de uitvoering van de opdracht ook alleen contact heeft gehad met [appellant] en dat er geen contact is geweest tussen Teekens en [naam1] . Het is ook [appellant] geweest die bij de zitting van 23 september 2019 aanwezig is geweest. De zitting van 23 september 2019 en de daartoe verrichte (voorbereidende) juridische werkzaamheden staan in verband met een op naam van [naam1] , zijnde (ex-) partner van [appellant] , gevoerde tuchtprocedure tegen haar voormalige advocaat die voor haar verweer heeft gevoerd in een civiele procedure waarin zij in privé werd aangesproken voor een tijdens het huwelijk met [appellant] bedrijfsmatig aan hem verstrekte lening. [appellant] was daardoor in meerderlei opzicht al nauw verbonden met de kwestie waarvoor hij van Teekens bijstand vroeg. Uit de stukken kan in dat verband worden afgeleid dat ook [appellant] zich op het standpunt stelde dat de verstrekte geldlening [naam1] niet aanging. Verder geldt dat [appellant] zelf heeft aangevoerd dat hij nog steeds met [naam1] samenleeft [6] , dat zij in de periode van (september) 2019 overspannen was en dat hij zich om die reden voor haar heeft ingespannen. Daarmee is voldoende duidelijk – en Teekens mocht er vanuit gaan – dat [appellant] ook een zeker eigen belang had bij de van Teekens gevraagde bijstand.
5.6
Verder geldt dat partijen ook lange tijd na de aan Teekens verleende opdracht zich als elkaars contractuele wederpartij hebben gedragen: onomstreden is dat Teekens de facturen van 4 november 2019 en 30 december 2019 op naam van [appellant] heeft gesteld en dat [appellant] daar toen niet tegen heeft geprotesteerd. [appellant] heeft evenmin betwist dat hij in juni 2020 met Teekens heeft gesproken over de onbetaald gebleven facturen. Op 5 juni 2020 heeft hij aan Teekens toegezegd gegevens aan te leveren over wat hij kan betalen, zo blijkt uit het toen onweersproken gebleven e-mailbericht van die datum, waarna [appellant] op 12 juni 2020 nog heeft gemaild een concreet betalingsvoorstel aan Teekens te zullen doen. Ook die toezegging wijst erop dat zowel Teekens als [appellant] ervan uitgingen dat [appellant] als Teekens’ opdrachtgever tot betaling gehouden was. Dit is ook zo verwoord in het e-mailbericht van 5 oktober 2020 van Teekens waarin mr. Feddes refereert aan de toezegging van [appellant] bij aanvang om de kosten van de op 4 september 2019 gevraagde bijstand voor zijn rekening te nemen. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] toen op dit e-mailbericht heeft gereageerd als onjuist.
5.7
Een en ander kan de conclusie dragen dat Teekens voldoende feitelijk, consistent en overtuigend heeft onderbouwd dat zij – in de persoon van mr. Feddes – als professionele partij op basis van de gebleken handelingen, verklaringen en vastleggingen er in redelijkheid van heeft mogen uitgaan dat de in september 2019 gegeven opdracht voor het verlenen van juridische werkzaamheden in een tuchtprocedure, die op naam van [appellant] ’s partner werd gevoerd over een kwestie die ook [appellant] aanging, afkomstig was van [appellant] .
5.8
Met het voorgaande is het door [naam1] zelf ondertekende opdrachtformulier van 15 september 2019 moeilijk te rijmen. Dat Teekens zo’n document aan [naam1] zelf heeft voorgelegd, heeft Teekens ook onvoldoende overtuigend verklaard. En dat zo’n document nodig zou zijn om bij het Hof van Discipline nadere stukken in te dienen, zoals Teekens stelt, laat zich niet inzien, te minder omdat het formulier op 15 september 2019 is gedateerd terwijl [appellant] nog op 4 september 2019 aan mr. Feddes had laten weten dat tot 13 september 2019 stukken ingebracht konden worden. Deze ongerijmdheid staat echter op zichzelf. Zoals overwogen, blijkt uit niets dat er verder contact is geweest tussen Teekens en [naam1] , waarbij met name gewicht heeft dat [appellant] na de ontvangst van de facturen en/of de aanmaningen niet heeft geprotesteerd tegen de tenaamstelling van de facturen of anderszins kenbaar heeft gemaakt niet verantwoordelijk te zijn voor betaling daarvan. Integendeel, [appellant] heeft Teekens een aantal maal beloofd gegevens aan te leveren over wat hij op die facturen zou (kunnen) betalen. Een en ander maakt dat aan het opdrachtformulier niet die betekenis kan worden toegekend die [appellant] eraan geeft.
5.9
De conclusie is per saldo dat [appellant] (toch) is aan te merken als Teekens’ contractuele wederpartij als het gaat om de werkzaamheden waarvoor zij met de facturen van
4 november 2019 en 30 december 2019 betaling vordert. [appellant] kan dan ook als contractspartij tot betaling daarvan worden aangesproken. Daarmee faalt het eerste bezwaar van [appellant] .
Verschuldigdheid en omvang van het honorarium
5.1
Met zijn tweede bezwaar stelt [appellant] allereerst aan de orde dat Teekens zijn inziens onvoldoende heeft onderzocht of hij in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtshulp, dat [appellant] ook on- en minvermogend is en voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam en dat Teekens daardoor haar verplichtingen tegenover hem niet is nagekomen. [appellant] verbindt daaraan de conclusie dat hij gerechtigd is tot opschorting, dan wel dat Teekens in schuldeisersverzuim verkeert.
5.11
[appellant] heeft niet onderbouwd dat hij in de periode van september 2019 en voor de bijstand in de tuchtprocedure in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp. Het enkele feit dat [appellant] voor deze procedure in hoger beroep ofwel in oktober 2022 daar een beroep op heeft gedaan, houdt nog niet in of dergelijke bijstand mogelijk was in die eerdere, andersoortige zaak. Daarbij komt dat Teekens in het e-mailbericht van 5 september 2019 expliciet aan [appellant] heeft bevestigd op welke financiële voorwaarden de rechtsbijstand zou worden verleend. In het e-mailbericht van 5 oktober 2020 is dat herhaald en is eraan gerefereerd dat bij de eerste telefonische bespreking de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp aan de orde is geweest, maar dat [appellant] daar niet van wilde weten. [appellant] heeft niet betwist dat hij op geen van deze e-mailberichten heeft gereageerd. Aan het hiervoor bedoelde betoog gaat het hof dan ook voorbij.
5.12
[appellant] heeft daarnaast aangevoerd dat Teekens buitensporig heeft gedeclareerd omdat de verleende bijstand alleen ziet op één mondelinge behandeling bij het Hof van Discipline en dat het daarvoor berekende bedrag daarmee niet in verhouding staat. [appellant] heeft echter niet bestreden dat bij de facturen van 4 november 2019 en 30 december 2019 urenspecificaties gevoegd zijn geweest. In die specificaties is opgenomen op welke datum aan welke activiteit hoeveel minuten is besteed in de periode van 4 september 2019 tot en met 25 september 2019 en op 18 november 2019. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] daar toen vragen over heeft gesteld. Onomstreden is verder dat mr. Feddes [appellant] tijdens de zitting van het Hof van Discipline van 23 september 2019 heeft bijgestaan en dat mr. Feddes zich daarbij heeft bediend van een van tevoren opgestelde en met [appellant] afgestemde pleitnota van zes pagina’s waarin verschillende onderwerpen aan de orde zijn gesteld. Gezien een en ander kon [appellant] dan ook niet volstaan met de enkele stelling dat Teekens buitensporig heeft gedeclareerd omdat het alleen maar zou gaan om één mondelinge behandeling. Welke in de specificatie opgevoerde activiteit als bovenmatig moet worden aangemerkt en waaróm, is niet toegelicht. Ook in zoverre heeft [appellant] zijn bezwaar onvoldoende onderbouwd en gaat het hof daaraan voorbij.
Verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten
5.13
[appellant] heeft met zijn tweede bezwaar tot slot aangevoerd dat de vordering tot vergoeding voor incassokosten moet worden afgewezen, omdat geen daadwerkelijke kosten zijn gemaakt of reële werkzaamheden zijn verricht. Uit de onder de vaststaande feiten weergegeven contacten over de openstaande facturen en verzonden e-mailberichten en aanmaningen volgt al dat de stelling van [appellant] dat geen reële incassowerkzaamheden zijn verricht, verworpen moet worden.
5.14
Voor zover [appellant] meent dat er geen grond is voor een vergoeding omdat Teekens alleen interne kosten heeft gemaakt, ziet dat eraan voorbij dat ook intern gemaakte kosten in de vorm van door een eigen deskundige medewerker aan de invordering bestede tijd, voor vergoeding in aanmerking komen. [7] Dat die kosten zien op de reguliere werktijd van de medewerker van Teekens, maakt dit niet anders. [8] Daarbij geldt dat vaststaat dat Teekens in of omstreeks oktober 2020 een incassogemachtigde heeft ingeschakeld die vanaf
november 2020 meerdere aanmaningen heeft verzonden, zodat ook zo bezien Teekens met kosten is geconfronteerd. Ook dit deel van [appellant] ’s bezwaar faalt.
5.15
Voor een matiging van de gevorderde vergoeding, zoals [appellant] zonder onderbouwing vraagt, ziet het hof geen reden.
De conclusie
5.16
De bezwaren van [appellant] tegen de vonnissen van de kantonrechter falen. Die vonnissen zullen worden bekrachtigd.
5.17
Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Teekens zullen worden vastgesteld op € 783,- voor griffierecht en € 1.254,- voor salaris advocaat (1,5 punt × tarief I à € 836,-). Onder deze veroordeling vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak [9] .

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 februari 2022 en 5 juli 2022;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Teekens vastgesteld op € 783,- voor verschotten en op € 1.254,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.W. Zandbergen en M. Aksu en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.

Voetnoten

1.HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877, en recent HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034.
2.HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284.
3.Vgl. HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615.
4.Regel 16 van de Gedragsregels 2018.
5.Regel 17 van de Gedragsregels 2018.
6.conclusie van antwoord
7.Vgl. HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1278.
8.Vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:874.
9.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.