ECLI:NL:GHARL:2023:9697

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
21-005580-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot doodslag, wapenbezit en drugshandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Overijssel. De verdachte was veroordeeld voor poging tot doodslag, het voorhanden hebben van wapens en munitie, en de handel in en het aanwezig hebben van harddrugs. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en is tot een iets andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte heeft op 22 november 2020 een vuurwapen gebruikt om een ander te bedreigen, wat resulteerde in een schot in de schouder van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte gedurende een periode van meer dan een jaar cocaïne verhandeld en een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad. Tijdens de zitting heeft de verdachte zijn betrokkenheid bij de feiten erkend, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van vol opzet op de dood van het slachtoffer, maar van voorwaardelijk opzet. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, de gevangenisstraf vastgesteld op vijf jaren en acht maanden. Tevens zijn er geldbedragen verbeurd verklaard die aan de verdachte toebehoren en die verkregen zijn door middel van de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005580-21
Uitspraak d.d.: 24 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 13 december 2021 met parketnummer 08-024931-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep alle tenlastegelegde feiten bekend.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het komt tot een iets andere bewezenverklaring, een iets andere kwalificatie en een andere strafoplegging. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na aanpassing omschrijving feiten in tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een vuurwapen in de schouder, in elk geval in het lichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te [plaats 1] , althans in Nederland en/of te [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in Duitsland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een wapen van categorie III, onder I van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ, type 27, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm,
heeft gedragen en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 27 januari 2021 te [plaats 1] , althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (gebruikers)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 27 januari 2021 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 33,72 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis met uitzondering van de overweging met betrekking tot ‘vol opzet’ ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. In dat kader heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet.
De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde, waarbij hij ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft bepleit dat geen sprake was van vol opzet. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezenverklaard dat verdachte heeft gedeald, maar niet dat hij dit gedurende de gehele tenlastegelegde periode heeft gedaan. Hij heeft daarom verzocht een kortere periode in de bewezenverklaring op te nemen, wat hem betreft zou die mei 2020 tot november 2020 moeten zijn.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot bekorting van de onder 3 tenlastegelegde periode tot de periode van mei 2020 tot november 2020 wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat verdachte zijn huisdealer was en dat hij sinds eind 2019 drugs bij hem kocht (pagina’s 119 en 1158 van het dossier). Medeverdachte [medeverdachte] zat vanaf 23 november 2020 in voorlopige hechtenis.
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij gedurende anderhalf à twee jaar en voor het laatst in september of oktober 2020 cocaïne van verdachte heeft afgenomen (pagina’s 1150 tot en met 1152 van het dossier).
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat verdachte zich in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met november 2020 schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde dealen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is het hof, conform de vordering van de advocaatgeneraal en het standpunt van de raadsman, van oordeel dat verdachte niet vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte, die naar zijn zeggen toen voor het eerst een vuurwapen in handen had, van korte afstand in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten en hem daarbij in zijn schouder heeft getroffen. Naar het oordeel van het hof brengt het als ongeoefend schutter op een dergelijke wijze op iemand schieten de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich, terwijl verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van diens handelen, die kans ook heeft aanvaard. Het hof is dan ook van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks22 november 2020 te [plaats 1]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een vuurwapen in de schouder
, in elk geval in het lichaam,heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks22 november 2020 te [plaats 1]
, althans in Nederlanden
/of te [plaats 2] en/of [plaats 3] , althansin Duitsland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een wapen van categorie III, onder I van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ, type 27, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool en
/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm,
heeft gedragen en/ofvoorhanden heeft gehad;
3.
hij
op een of meerdere tijdstippenin of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met november 2020
te [plaats 1] , althansin Nederland,
(telkens)opzettelijk heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en
/ofafgeleverd
en/of verstrekten
/ofvervoerd
, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,een
(gebruikers)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op
of omstreeks27 januari 2021 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer33,72 gram
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattendecocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft bepleit dat bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde sprake was van eendaadse samenloop. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de gedragingen zodanig samenhangen dat sprake is van één feit.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde als twee aparte feiten moeten worden gezien, zodat sprake is van meerdaadse samenloop.
Het hof is van oordeel dat het voorhanden hebben van een wapen en het vervolgens besluiten daarmee te gaan schieten twee verschillende wilsbesluiten zijn, zodat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde gedragingen niet zodanig samenhangen dat verdachte daarvan in wezen maar één verwijt kan worden gemaakt. Het hof is daarom van oordeel dat met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde sprake is van meerdaadse samenloop.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Overijssel heeft verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest op te leggen. Hij heeft daartoe verwezen naar enkele uitspraken van het hof (ECLI:NL:GHARL:2021:10936, ECLI:NL:GHARL:2020:820, ECLI:NL:GHARL:2019:1460 en ECLI:NL:GHARL:2014:2530) waarin voor vergelijkbare feiten gevangenisstraffen van vier tot zes jaren zijn opgelegd. Verder heeft hij daartoe aangevoerd dat er veel tijd is verstreken, dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor feiten van dit kaliber en dat verdachte, door ter terechtzitting in hoger beroep een bekennende verklaring af te leggen, alsnog zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de reclassering een traject heeft uitgestippeld waarin verdachte in een andere plaats dan [plaats 1] een [opleiding] kan gaan volgen en begeleid kan gaan wonen, maar dat zo’n traject, gelet op de VI-regeling, bij oplegging van een gevangenisstraf van zeven jaren pas over ruim twee jaren kan aanvangen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft een man in zijn schouder geschoten om hem af te schrikken of te imponeren en daarbij het risico genomen dat het schot dodelijk zou zijn. Verdachte heeft zodoende op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Daarnaast heeft verdachte een pistool met munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een (geladen) vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen met zich, dat zich in dit geval heeft geëffectueerd. Verder heeft verdachte gedurende circa een jaar cocaïne gedeald en ruim dertig gram cocaïne aanwezig gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs, zoals cocaïne, gezondheidsschade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan de handel en het gebruik van drugs niet zelden gepaard met allerlei vormen van criminaliteit, hetgeen zorgt voor overlast voor de samenleving.
Het hof heeft ten aanzien van de poging tot doodslag rekening gehouden met uitspraken in vergelijkbare zaken. Verder heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS voor het voorhanden hebben van een pistool en de zeven kogels en voor het dealen van harddrugs.
Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 2 oktober 2023, waaruit blijkt dat verdachte in de tien jaren voorafgaand aan (een of meerdere van) de pleegdata van de onderhavige feiten onherroepelijk is veroordeeld voor verscheidene soortgelijke feiten, te weten twee keer voor een Opiumwetdelict, eenmaal voor een Wet Wapens en Munitiedelict en eenmaal voor een poging tot doodslag. Dit weegt het hof in strafverzwarende zin mee.
Het hof heeft verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting bij het hof zijn gebleken. Verdachte gebruikt sinds twee jaren geen drugs meer en is zich aan het voorbereiden op zijn leven na detentie. Hij heeft diverse certificaten en diploma’s behaald en is met de reclassering bezig een op zijn toekomst gericht traject uit te stippelen. Het hof leidt hieruit af dat verdachte zijn leven wil beteren. Het feit dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en een bekennende verklaring heeft afgelegd, past bij deze positieve ontwikkeling. Dit alles weegt het hof in strafverminderende zin mee.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van het voorarrest in beginsel passend en geboden is.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim zeven maanden is overschreden, nu verdachte op 21 december 2021 hoger beroep heeft ingesteld, dit arrest op 24 november 2023 wordt gewezen en verdachte in voorlopige hechtenis zit. Het hof zal, gelet op deze termijnoverschrijding, de op te leggen straf bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en acht maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Het hof zal de volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren verbeurd verklaren, aangezien deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het onder 3 bewezenverklaarde zijn verkregen:
  • een geldbedrag van € 475,- (goednummer PL0600-2020555451-2453249) en
  • een geldbedrag van € 2.100,- (goednummer PL0600-2020555451-2453197)

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 24, 33, 33a, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 475,- (goednummer PL0600-2020555451-2453249) en
- een geldbedrag van € 2.100,- (goednummer PL0600-2020555451-2453197).
Aldus gewezen door
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. M.J.C. Dijkstra en mr. Th.C.M. Willemse, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier,
en op 24 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.