ECLI:NL:GHARL:2020:820

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
21-001899-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en andere strafbare feiten in Leeuwarden met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag op 29 september 2018 in Leeuwarden. De verdachte heeft een vuurwapen (revolver) gebruikt tegen de slachtoffers [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde]. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele aanklachten, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, waarbij de verdachte de trekker van het geladen wapen overhaalde terwijl hij het op de buik van [benadeelde 1] richtte. De verdachte heeft ook een ruit vernield en had meerdere wapens en munitie in zijn bezit. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een behandelverplichting. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001899-19
Uitspraak d.d.: 30 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2019 met parketnummer 18-730214-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en door de rechtbank opgelegd. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde] en [benadeelde 1] geheel zal toewijzen, ieder tot een bedrag van € 5.000,- en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 4.000,-, alle te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] voor het overige niet ontvankelijk wordt verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B. Klunder, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij vonnis van 26 maart 2019, waartegen het hoger beroep van de officier van justitie zich richt, integraal vrijgesproken ter zake van het onder 1 ten laste gelegde, vrijgesproken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, veroordeeld ter zake van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [benadeelde 2] en [benadeelde] , de onder 3 ten laste gelegde vernieling en het onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van twee verboden wapens en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het vonnis. De rechtbank heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet ontvankelijk verklaard, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van
€ 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige afgewezen en tot slot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige deels afgewezen en deels niet ontvankelijk verklaard.
Het hof komt tot een andere bewijsbewijsbeslissing en een andere strafoplegging dan de rechtbank. Het hof zal het vonnis waarvan beroep om die redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg- ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen (revolver) op het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gericht en/of dat/een vuurwapen (revolver) tegen het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gehouden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de trekker van dat/een vuurwapen (revolver) heeft overgehaald, althans een of meer handeling(en) met dat/een vuurwapen (revolver) verricht, strekkende tot het afvuren van dat/een vuurwapen (revolver), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [benadeelde 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuurwapen (revolver) op het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gericht en/of dat/een vuurwapen (revolver) tegen het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gehouden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de trekker van dat/een vuurwapen (revolver) heeft overgehaald, althans een of meer handeling(en) met dat/een vuurwapen (revolver) verricht, strekkende tot het afvuren van dat/een vuurwapen (revolver), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te [plaats] , [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen (revolver) op het lichaam van die [benadeelde 1] te richten en/of dat/een vuurwapen (revolver) tegen het lichaam van die [benadeelde 1] te houden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de trekker van dat/een vuurwapen (revolver) over te halen, althans een of meer handeling(en) met dat/een vuurwapen (revolver) te verrichten, strekkende tot het afvuren van dat/een vuurwapen (revolver);
2. primair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 2] en/of [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen (revolver) in de richting van het lichaam van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde] heeft gehouden en/of (vervolgens) met dat/een vuurwapen (revolver) een projectiel/kogel heeft afgevuurd/afgeschoten in de richting van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [benadeelde 2] en/of [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuurwapen (revolver) in de richting van het lichaam van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde] heeft gehouden en/of (vervolgens) met dat/een vuurwapen (revolver) een projectiel/kogel heeft afgevuurd/afgeschoten (in de richting van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te [plaats] , [benadeelde 2] en/of [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen (revolver) in de richting van het lichaam van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde] te houden en/of (vervolgens) met dat/een vuurwapen (revolver) een projectiel/kogel af te vuren/schieten (in de richting van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde] );
3.
hij op of omstreeks 29 september 2018 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van ( [bedrijf] ) gebouw (7), gevestigd aan of bij de [adres] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 29 september 2018 te [plaats] ,
A. twee, althans een, wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver, van het merk Iver Johnson, kaliber .38 en/of
- een gas-revolver, van het merk Röhm, type RG 59, kaliber 9 mm (R.K(nal), zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
B. munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 (Centraal vuur kogel) patronen (waarvan twee van het merk SM Metallverken en één van het merk GFL (Fiocchi) van het kaliber .38, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 primair ten laste gelegde
Verdachte wordt onder 1 primair verweten dat hij zich op 29 september 2019 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van aangever [benadeelde 1] .
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [benadeelde 1] .
Ter terechtzitting van het hof is door de verdediging vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde bepleit. Daartoe is door de raadsvrouw bepleit dat de verklaringen van [benadeelde] en [benadeelde 1] omtrent dit feit door het hof, net als door de rechtbank is gedaan, terzijde moeten worden geschoven. De raadsvrouw acht allereerst van belang dat zowel [benadeelde] als [benadeelde 1] in de desbetreffende nacht niet over dit feit verklaren, terwijl een direct na het feit afgelegde verklaring juist het meest authentiek is. Wanneer beide getuigen later wel over dit feit verklaren, verklaren zij inconsistent. Zo verklaart [benadeelde 1] eerst dat verdachte het wapen tegen zijn buik duwde en vervolgens, in zijn aangifte, dat verdachte het tasje met daarin het wapen tegen zijn buik duwde. Ook pas dan verklaart hij over het horen van een klikgeluid. [benadeelde] verklaart ook pas later dan de desbetreffende nacht dat verdachte het wapen op [benadeelde 1] richtte en de trekker overhaalde, waarbij hij een ‘klik-klik’ geluid hoorde. [benadeelde] verklaart dat verdachte het wapen toen weer in het buideltasje deed. In zijn aangifte verklaart [benadeelde] echter dat het wapen zich tijdens dit incident in het tasje bevond. Ook het vuurwapenonderzoek verschaft geen duidelijkheid, met name niet over het ‘klik-klik’ geluid. [benadeelde 2] verklaart daarentegen geheel niet over een klikgeluid. Verder dichten [benadeelde 1] en [benadeelde] , anders dan [benadeelde 2] , aan [medeverdachte] een grote rol toe, hetgeen in het geheel niet is gebleken. Ook dit doet twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. Verdachte heeft het wapen gebruikt om [benadeelde 2] op afstand te houden en wilde welbewust niemand raken. Dat strookt ook met de verklaring van [benadeelde 2] . Dat verdachte heeft getracht te schieten terwijl hij het wapen in de buik van [benadeelde 1] hield, kan volgens de verdediging al met al niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het hof komt tot een ander oordeel.
Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen, feiten en omstandigheden [1]
Aangever [benadeelde 1] heeft op verschillende momenten een verklaring afgelegd. In zijn tweede verklaring bij de politie, op zaterdag 29 september 2018, de dag na de nacht van het incident, gaf hij aan uit angst voor de negroïde man (het hof begrijpt: verdachte) niet te willen verklaren. Vervolgens heeft hij de verbalisant medegedeeld dat verdachte hem het pistool in de buik duwde, dat [benadeelde 1] het pistool meerdere keren heeft weggeduwd, dat de verdachte het pistool weghaalde nadat [benadeelde 1] tegen verdachte zei “Je kent mij toch?” en dat verdachte probeerde te schieten, maar dat het wapen weigerde. [2]
In zijn aangifte op 1 oktober 2018 legt hij alsnog een volledige verklaring af en verklaart hij dat hij die vrijdag- op zaterdagnacht 29 september 2018, na een eerder incident, samen met [benadeelde] en [benadeelde 2] , verdachte en [medeverdachte] opnieuw tegenkwam en zij elkaar troffen bij het [adres 2] in [plaats] . Verdachte stond met een pistool te zwaaien, dat hij in en uit zijn tasje haalde. Op een gegeven moment is verdachte voor [benadeelde 1] gaan staan en heeft het schoudertasje met daarin de revolver in zijn buik gedrukt. Hij voelde heel duidelijk de revolver. Dat duurde ongeveer 15 seconden. Verdachte zei: “Je weet wat ik heb hè?”, waarop [benadeelde 1] reageerde dat hij dat wist. Tijdens de daarop volgende woordenwisseling hoorde hij ‘klik’ bij het wapen wegkomen. [3]
Ook getuige [benadeelde] heeft op verschillende momenten verklaringen afgelegd. Op 3 oktober 2018 verklaarde hij bij de politie dat hij op 29 september 2018 met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] voor de [adres 2] in [plaats] liep toen verdachte en [medeverdachte] op hen afliepen. Hij zag dat verdachte een vuurwapen uit zijn tasje haalde. Hij deed het wapen vaak in en uit het tasje. Verdachte deed het wapen in zijn tasje en duwde het tasje met wapen en al tegen de buik van [benadeelde 1] . Hij hoorde een klik alsof verdachte de trekker overhaalde maar er viel geen schot. [4]
De politie heeft door het Team Forensische opsporing, afdeling Wapens, Munitie en Explosieven, forensisch onderzoek aan het aangetroffen vuurwapen laten verrichten. Daaruit is het volgende gebleken: “Het betreffende vuurwapen was geladen aangetroffen. In de 5 schots cilinder van het vuurwapen bevonden zich één huls en drie centraal vuur kogelpatronen. (…). Het vuurwapen is een revolver. Deze revolver is bestemd voor het verschieten van projectielen. (…). Met het betreffende vuurwapen werden proefschoten afgevuurd. Hierbij werd geconstateerd dat er kennelijk een defect in de arretering (vergrendelmechaniek) voor de cilinder van de revolver zat, waardoor de cilinder bij het loslaten van de trekker nagenoeg niet werd vergrendeld. Hierdoor was het mogelijk dat de cilinder vrij kon ronddraaien. Ondanks dit defect werkte deze revolver echter naar behoren en is daarom geschikt voor het verschieten van projectielen. (…). Het vuurwapen produceert tijdens het schietproces meerdere geluiden die als klikkende geluiden kunnen worden ervaren. Gezien het defect aan de arretering (vergrendelmechaniek) van de cilinder is het echter ook mogelijk dat de cilinder tijdens het schietincident op enig moment verdraaide waardoor er een lege kamer of een huls voor de loop kwam in plaats van een kogelpatroon. Als dan vervolgens de trekker wordt overgehaald en de hamer beweegt naar voren zal een felle klik hoorbaar zijn.” [5]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] en hij het drietal weer tegenkwam op de hoek van de [adres] en de [adres 1] in [plaats] , dat hij het vuurwapen bij zich droeg in zijn tasje en dat het een revolver was. [6]
Ter terechtzitting van het hof op 16 januari 2020 heeft verdachte onder meer verklaard: “Je hoort ‘klik’ als je de trekker overhaalt. Ik snap niet hoe dat vergrendelmechaniek in elkaar steekt. Toen ik het wapen had werkte het naar behoren.” [7]
Overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van het bewijs
Vooropgesteld wordt dat verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Die tegenstrijdigheden kunnen te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht door emoties of middelengebruik, dan wel ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Uit het dossier blijkt dat aangever [benadeelde 1] en [benadeelde] gedurende het onderzoek van de politie meerdere verklaringen hebben afgelegd en eveneens bij de rechter-commissaris een verklaring hebben afgelegd. In die verklaringen bevinden zich op enkele punten inconsistenties.
Waar het gaat om de hoofdlijnen hebben [benadeelde 1] en [benadeelde] echter consistent verklaard. Zo verklaren zij beiden het wapen te hebben gezien voordat verdachte dit op de buik van [benadeelde 1] plaatste. Ook verklaren zij beiden dat verdachte het wapen telkens in- en uit zijn tasje haalde, dat de verdachte op een bepaald moment het wapen in de buik van [benadeelde 1] zette en dat een klik-geluid hoorbaar was. De vraag of de revolver op dat specifieke moment zich al dan niet in het tasje bevond, is naar oordeel van het hof in dit licht bezien van ondergeschikt belang. Daarbij komt dat deze verklaringen op een belangrijk onderdeel ondersteund worden door technisch bewijs. Uit het proces-verbaal van het forensische onderzoek aan de revolver is immers gebleken dat de revolver tijdens het schietproces meerdere geluiden produceert die als klikkende geluiden kunnen worden ervaren en dat een felle klik hoorbaar zal zijn als de trekker wordt overgehaald terwijl er zich een lege kamer of (alleen) een huls voor de loop bevindt. Dit komt overeen met de door zowel [benadeelde 1] als [benadeelde] gehoorde klik-geluiden over het moment waarop de facto geen schot is afgevuurd.
De omstandigheid dat zowel [benadeelde 1] als [benadeelde] niet gelijk na het gebeurde in de nacht van 28 op 29 september 2018 hebben verklaard dat verdachte niet alleen het wapen heeft afgevuurd, maar dit ook in de buik van [benadeelde 1] heeft geplaatst, is naar het oordeel van het hof niet onnavolgbaar en doet bovendien niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaringen, gelet op de omstandigheid dat zij blijkens de processen-verbaal waarin die verklaringen zijn weergegeven op dat moment onder invloed van alcohol verkeerden en zij om die reden beiden pas op een later moment een volledige verklaring hebben afgelegd.
Ook de omstandigheid dat [benadeelde 1] het klik- geluid pas in zijn derde verklaring benoemt, doet evenmin af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Op het tweede moment van verklaren weigert [benadeelde 1] te verklaren uit angst voor verdachte. In de (summiere) verklaring die hij op dat moment nog wél aflegt, benoemt [benadeelde 1] echter expliciet dat de verdachte op enig moment probeerde te schieten, maar dat het wapen weigerde. Dit komt naar oordeel van het hof juist overeen met de later door [benadeelde 1] afgelegde uitgebreide verklaring en draagt aldus bij aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen in onderling verband beschouwd.
Tot slot overweegt het hof dat de omstandigheid dat [benadeelde 1] en [benadeelde] [medeverdachte] een (grote) rol toedichten, terwijl [benadeelde 2] daar niet over rept en de omstandigheid dat [benadeelde 2] niet verklaart over een klikgeluid, geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde 1] en [benadeelde] omtrent het onder 1 primair ten laste gelegde. Het enkele feit dat [benadeelde 2] niet over een klikgeluid verklaart en het wellicht niet heeft waargenomen, brengt niet met zich dat de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde] over het klikgeluid dat zij hebben waargenomen onbetrouwbaar zijn.
Al met al is het hof van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [benadeelde] en [benadeelde 1] afgelegde verklaringen. Ook overigens ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde] en [benadeelde 1] .
Overwegingen met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet
Met betrekking tot het ten laste gelegde opzet van verdachte om [benadeelde 1] van het leven te beroven overweegt het hof dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte de trekker van de geladen revolver heeft overgehaald, terwijl hij de revolver op de buik van [benadeelde 1] had geplaatst. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat de revolver volgens hem naar behoren werkte. In de buik bevinden zich vitale lichaamsdelen. Indien een persoon van korte afstand in de buik wordt geschoten, is de kans dat een vitaal lichaamsdeel wordt geraakt en dat vervolgens de dood zal intreden, naar algemene ervaringsregels, aanmerkelijk te achten.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte – het plaatsen van een geladen revolver op de buik van het slachtoffer en het overhalen van de trekker – naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van [benadeelde 1] dat het niet anders kan dan dat verdachte, die immers in de veronderstelling verkeerde dat het vuurwapen naar behoren werkte, die aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [benadeelde 1] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 2 primair ten laste gelegde
Verdachte wordt onder 2 primair verweten dat hij zich op 29 september 2019 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van aangevers [benadeelde 2] en/of [benadeelde] .
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [benadeelde 2] en [benadeelde] . Hij heeft geschoten om [benadeelde 2] te waarschuwen niet dichterbij hem te komen. Hij schoot bewust richting de grond, naast de voeten van [benadeelde 2] . Hij wilde hem niet raken. [benadeelde] stond op dat moment ver van [benadeelde 2] af, zo’n zeven of acht meter, en dus niet in de buurt van het schot. Hij had hem nooit kunnen raken.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsvrouw vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde betoogd. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat van opzet op de dood van (een van de) aangever(s) geen sprake was. Verdachte heeft eenmaal geschoten en daarbij bewust naast aangevers gericht. Het ging hem slechts om het bedreigen van aangever [benadeelde 2] . De verklaring van [benadeelde 2] en verdachte sluiten op elkaar aan en schetsen het scenario van wat er daadwerkelijk gebeurd is. Ook is naar de schietrichting geen onderzoek geweest en sluit het bewijs niet uit dat sprake was van een ricochet (het afketsen van de kogel via de grond) en dat de kogel op die wijze in de ruit van [bedrijf] terecht is gekomen. Daarbij stond [benadeelde 2] meer aan de overkant bij de [adres 2] , terwijl [benadeelde] en [benadeelde 1] juist links van verdachte stonden. Verdachte had [benadeelde] met geen mogelijkheid kunnen raken. Van poging tot doodslag van [benadeelde 2] en [benadeelde] is geen sprake, hooguit van een poging tot zware mishandeling van [benadeelde 2] .
Het hof komt ook met betrekking tot dit feit tot een ander oordeel.
Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen, feiten en omstandigheden
Aangever [benadeelde] verklaart op 29 september 2018 bij de politie dat hij met [benadeelde 1] en de Turkse jongen (het hof begrijpt: [benadeelde 2] ) ter hoogte van de [adres 2] liep. [benadeelde 2] stond zo’n beetje tussen [benadeelde 1] en hem in. De donkere jongen (het hof begrijpt: verdachte) zwaaide continu met het wapen richting hen. Op enig moment pakte verdachte het wapen weer en schoot vrijwel meteen in de richting van hem en [benadeelde 2] . Hij denkt dat de kogel tussen hem en [benadeelde 2] door vloog en die sloeg in op het raam achter hen. De afstand tot de schutter was ongeveer drie meter. [8] In zijn aangifte verklaart [benadeelde] dat hij op zaterdagochtend 29 september 2018 in het centrum van [plaats] was. [benadeelde 2] stond rechts van hem, ongeveer anderhalve meter achter hem. De schutter stond ongeveer drie meter van hem vandaan. In een soort zwaaibeweging richtte de schutter het wapen op hem en [benadeelde 2] . Daarbij ging het schot af. Het vuur kwam uit de loop in de richting van hem en [benadeelde 2] . Ze hebben geluk gehad niet geraakt te zijn. [9]
[benadeelde 1] verklaart bij de politie dat hij op 29 september 2018 in de binnenstad van [plaats] was. De donkere jongeman (het hof begrijpt: verdachte) richtte de revolver op [benadeelde] (het hof begrijpt: [benadeelde] ). Hij richtte niet op de voeten of in de lucht, maar horizontaal richting [benadeelde] . [benadeelde 1] hoorde een enorme knal en zag dat er een soort vuurbal of vonken uit de loop van de revolver kwamen. [10]
[benadeelde 2] verklaart in de bewuste nacht onder meer dat de afstand tussen hem en verdachte ongeveer drie meter was en dat verdachte het pistool op hem richtte. [11] In de ochtend na het voorval verklaart hij dat het wel heel dichtbij was. [12]
Verdachte verklaart op 29 september 2018 bij de politie dat hij de avond daarvoor samen met [medeverdachte] na een voetbalwedstrijd [plaats] in is gegaan. [13]
Op 18 oktober 2018 verklaart hij bij de politie eerder die avond (28 op 29 september) alcohol te hebben gedronken en een joint te hebben gerookt. Ook verklaart hij dat opeens de Turk (het hof begrijpt: [benadeelde 2] ) en de dikke dronken man (het hof begrijpt: [benadeelde] ) op hem af kwamen rennen. Die man (het hof begrijpt: [benadeelde 2] ) kwam op verdachte af. Toen [benadeelde 2] dichterbij kwam heeft verdachte zijn wapen tevoorschijn gehaald. De afstand weet hij niet precies meer. Verdachte verklaarde dat de man (het hof begrijpt: [benadeelde 2] ) een beetje te dichtbij stond. Na het schieten deed hij het wapen weer weg. [14]
Op 17 december 2018 verklaart de verdachte bij de politie dat hij op [benadeelde 2] lette, omdat hij het gevaar was, niet op de andere twee. [15]
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard geen geoefend schutter te zijn en nog niet eerder met het betreffende vuurwapen te hebben geschoten. [16]
Verdachte was tijdens de gebeurtenis onder invloed van alcohol. Uit een circa anderhalf uur na het schietincident afgenomen ademtest bleek dat de uitgeademde lucht van verdachte 530 ug/l bevatte. [17]
De politie heeft in de nacht van 28 op 29 september 2018 na het voorval op de plaats delict forensisch onderzoek naar sporen verricht. Daarbij is met betrekking tot de inslag van de kogel in de ruit van [adres 2] het volgende geverbaliseerd: “Ik zag dat de eerder genoemde inslag op de buitenste ruit op mijn borsthoogte zat en dus op een geschatte hoogte tussen de 1.50 en 1.60 m. Ik zag dat de inslag rondvormig was en een doorsnede had van ongeveer 1 cm. Ik zag dat de concentrische breuken rondom de inslag cirkelvormig waren. Gelet op het feit dat de kogel niet door de binnenste ruit was gegaan, betekende dat dat de kogel zeer waarschijnlijk tussen de buitenste en de binnenste ruit zou moeten liggen. (…). Op de bodem tussen de buitenste en de binnenste ruit trof ik de kogel aan. Ik zag dat de aangetroffen kogel enigszins was gedeformeerd. Hierbij viel het op dat de punt was afgevlakt. (…). Gelet:
  • op de rondvormige inslag met een diameter van ongeveer 1 cm,
  • de ronde concentrische breuken,
  • de waarneming dat het inslagpunt op de binnenste ruit recht achter het doorschot in de buitenste ruit zat,
  • de afgevlakte kogelpunt,
is de kogel waarschijnlijk nagenoeg loodrecht op de ruit ingeslagen. Gelet op deze bevindingen en de hoogte van de inslag in de ruit is een ricochet vanaf de grond zeer onwaarschijnlijk. Bij een ricochet vanaf de grond zou de kogel veel lager op de ruit zijn ingeslagen. [18]
Uit het vuurwapenonderzoek is gebleken dat het vuurwapen een revolver betrof, die geschikt is voor het verschieten van projectielen. [19]
Overwegingen met betrekking tot de positie van aangevers
De verdediging heeft - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte het wapen naast [benadeelde 2] op de grond richtte en de afstand tussen aangever [benadeelde] en aangever [benadeelde 2] dusdanig groot was, dat [benadeelde] niet in de richting stond waar [benadeelde 2] stond en dat [benadeelde] nooit door het schot geraakt had kunnen worden.
Het hof volgt de verdediging niet in dit verweer. Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de verklaringen van aangevers, getuigen en verdachte, zoals weergegeven onder ‘bewijsmiddelen, feiten en omstandigheden.’
[benadeelde] verklaart dat [benadeelde 2] rechts van hem, ongeveer anderhalve meter achter hem stond en dat de kogel tussen hen door is gegaan en dat verdachte het wapen in een zwaaibeweging op hem en [benadeelde 2] richtte.
[benadeelde 1] verklaart dat verdachte het wapen horizontaal richting [benadeelde] richtte.
[benadeelde 2] verklaart dat verdachte het pistool op hem richtte.
Zowel [benadeelde] als [benadeelde 2] hebben verklaard dat de afstand tussen hen en de schutter ongeveer drie meter was. Uit deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat [benadeelde 2] en [benadeelde] in dezelfde richting stonden en dat zij niet op grote afstand van elkaar stonden. Daar komt bij dat, alhoewel verdachte ter terechtzitting bij het hof verklaarde dat de afstand tussen [benadeelde] en [benadeelde 2] zeven of acht meter was, hij bij de politie heeft verklaard dat hij op [benadeelde 2] lette, niet op de andere twee.
Het hof is van oordeel dat uit deze verklaringen in onderling verband volgt dat de afstand tussen [benadeelde 2] en [benadeelde] gering was.
Overwegingen met betrekking tot de schietrichting
De verdediging heeft voorts het verweer gevoerd dat verdachte niet op borsthoogte schoot, maar richting de grond, naast [benadeelde 2] . De verklaring van [benadeelde 2] zou hierbij aansluiten.
Het hof overweegt dat [benadeelde 1] heeft verklaard dat verdachte niet op de voeten of in de lucht richtte, maar horizontaal. Deze verklaring wordt ondersteund door technisch bewijs, te weten het forensisch onderzoek op de plaats delict, waaruit is gebleken dat de kogel waarschijnlijk loodrecht op een hoogte van tussen de 1,50 en 1,60 meter op de ruit ingeslagen is en dat een ricochet zeer onwaarschijnlijk is. Gelet hierop is de lezing van [benadeelde 2] en verdachte, dat verdachte richting de grond schoot, niet geloofwaardig. Dat de schietrichting niet (verder) is onderzocht, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, maakt voorgaande niet anders, nu naar oordeel van het hof op grond van het reeds verrichte onderzoek, in combinatie met de overige bewijsmiddelen, genoegzaam is komen vast te staan dat verdachte de revolver horizontaal heeft afgeschoten.
Het hof verwerpt derhalve het gevoerde verweer.
Overwegingen met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet
Het hof acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de vastgestelde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde 2] of [benadeelde] .
Verdachte heeft met een revolver op relatief korte afstand, op een hoogte tussen de 1.50 en 1.60 meter, horizontaal en gericht op [benadeelde 2] en [benadeelde] geschoten, die zich dicht bij elkaar bevonden. Verdachte had nog niet eerder met het vuurwapen geschoten en hij was geen geoefend schutter. Alhoewel uit het dossier niet volgt hoe lang [benadeelde 2] en [benadeelde] zijn, kan naar algemene ervaringsregels worden vastgesteld dat de romp dan wel het hoofd van een persoon op die hoogte zit. Indien een persoon van korte afstand in de romp of hoofd wordt geschoten, is de kans dat een vitaal lichaamsdeel wordt geraakt en dat vervolgens de dood zal intreden, naar algemene ervaringsregels, aanmerkelijk te achten.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, zoals hiervoor weergegeven, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van [benadeelde 2] en [benadeelde] dat het niet anders kan dan dat verdachte die aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
Het hof is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte getracht heeft [benadeelde 2] dan wel [benadeelde] van het leven te beroven.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 3 ten laste gelegde

Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en omdat er in hoger beroep geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, conform artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 maart 2019 van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 3 oktober 2018 (als bijlage op pagina 104 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde] .
Proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 6 februari 2019 (als bijlage op pagina 120 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] , hoofdinspecteur van politie Eenheid Noord-Nederland.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 4 ten laste gelegde

Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en omdat er in hoger beroep geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof ten aanzien van het ten laste gelegde, conform artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 maart 2019 van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
Proces-verbaal onderzoek vuurwapen/munitie d.d. 11 december 2018 (als bijlage op pagina 151 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] , forensisch technisch rechercheur bij de specialistische ondersteuning, afdeling WME, Team Forensische Opsporing.
Proces-verbaal onderzoek vuurwapen d.d. 6 november 2018 (als bijlage op pagina 173 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, materiedeskundige bij de specialistische ondersteuning, afdeling WME, Team Forensische Opsporing.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 29 september 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen (revolver) tegen het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gehouden en de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op 29 september 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 2] of [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen (revolver) in de richting van het lichaam van die [benadeelde 2] en [benadeelde] heeft gehouden en vervolgens met dat vuurwapen een projectiel heeft afgeschoten in de richting van die [benadeelde 2] en [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 29 september 2018 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een gebouw, gevestigd aan de [adres] , toebehorende aan [bedrijf] , heeft vernield;
4.
hij op 29 september 2018 te [plaats] ,
A. twee wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een revolver, van het merk Iver Johnson, kaliber .38 en
- een gasrevolver, van het merk Röhm, type RG 59, kaliber 9 mm (R.K(nal), zijnde vuurwapens in de vorm van een revolver, en
B. munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
3 patronen (waarvan twee van het merk SM Metallverken en één van het merk GFL Fiocchi) van het kaliber .38, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van aangevers [benadeelde] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van [bedrijf] en aan het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens en munitie.
Verdachte heeft, na het gebruik van een joint en (veel) alcohol, tijdens een ruzie op straat in een uitgaansnacht zijn vuurwapen getrokken en meerdere malen de trekker overgehaald. Dat het vuurwapen - bij aangever [benadeelde 1] - weigerde en [benadeelde 1] om die reden geen, mogelijk fatale, verwondingen heeft opgelopen, is niet aan verdachte te danken. Evenmin is het aan verdachte te danken dat, toen het wapen wel is afgevuurd, het projectiel [benadeelde] noch [benadeelde 2] heeft geraakt. Verdachte heeft een zeer gevaarlijke situatie laten ontstaan door volstrekt roekeloos een vuurwapen te hanteren. Het risico dat (een van de) aangevers door het handelen van verdachte van het leven zou worden beroofd, is telkens groot geweest. Het handelen van verdachte getuigt van gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van anderen.
Het opzettelijk een ander mens van het leven proberen te beroven behoort tot de zwaarste categorie van strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Door dergelijke misdrijven wordt de rechtsorde ernstig geschokt. In de samenleving worden daardoor gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg gebracht. Daarnaast leidt een dergelijk feit vaak tot hevige en langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en getuigen. Dat dat ook in deze zaak het geval is, is onder meer gebleken uit de door [benadeelde] en [benadeelde 1] opgestelde en ter terechtzitting van het hof voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2019 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van wapens.
Ook houdt het hof, in het bijzonder bij de oplegging van de bijzondere voorwaarden, rekening met de omtrent verdachte opgestelde rapportages, waarin is geadviseerd de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen in de vorm van een meldplicht, een ambulante behandelplicht, een drugs- en alcoholverbod en een contactverbod met aangevers.
Het hof acht alles afwegende, met de advocaat-generaal, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden. De oplegging en hoogte van deze gevangenisstraf benadrukt met name de ernst van de feiten, waarbij het voorwaardelijke deel mede dient om verdachte ervan te weerhouden om gedurende de proeftijd opnieuw strafbare feiten te plegen en aan hem bijzondere voorwaarden te kunnen opleggen. Het hof komt aldus tot oplegging van een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die door de verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Het hof zal daarbij, overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal, de bijzondere voorwaarden opleggen zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege de gegeven vrijspraak. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Tegenover de vordering van de benadeelde partij is van de zijde van verdachte aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het schadeonderbouwingsformulier houdt in dat de benadeelde partij het voorval als verschrikkelijk heeft ervaren en dat het gevoel van angst alles overheersend is. De benadeelde partij heeft veel last van concentratieproblemen, wat zich uit op zijn werk. Hij ziet regelmatig flitsen en beelden van het voorval en hoort soms opnieuw de ’klik’. De benadeelde partij was een vrolijke, opgeruimde man, maar ervaart dat hij door dit voorval het plezier in zijn leven kwijt is.
De verdediging heeft de vordering onvoldoende weersproken. Het hof zal de vordering toewijzen.
Met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding overweegt het hof het volgende. De vordering van de benadeelde partij bestaat volledig uit immateriële schade. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten. Daarbij is in het bijzonder gelet op de wijze waarop de verdachte heeft gehandeld, waarbij hij een vuurwapen op het lichaam van [benadeelde 1] heeft gedrukt en de trekker heeft overgehaald. Vastgesteld wordt dat het onrechtmatige handelen van verdachte zeer diep heeft ingegrepen in het leven nadien van de benadeelde partij. Het hof acht een bedrag van € 5.000,-, zoals door de benadeelde partij is gevorderd, redelijk.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Tegenover de vordering van de benadeelde partij is van de zijde van verdachte aangevoerd dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het schadeonderbouwingsformulier houdt in dat het voorval grote psychische gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Hij heeft last van extreme angstgevoelens en hij slaapt slecht. Het voorval heeft ook invloed op het sociale leven van de benadeelde partij; het kost hem veel moeite om de deur uit te gaan. Hij lijdt thans aan een posttraumatische stressstoornis en wordt daarvoor thans psychologisch behandeld.
De verdediging heeft de vordering onvoldoende weersproken. Het hof zal de vordering toewijzen tot het hierna te noemen bedrag.
Met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding overweegt het hof het volgende. De vordering van de benadeelde partij bestaat volledig uit immateriële schade. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten. Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan, acht het hof een bedrag van € 2.500,- redelijk. Voor het overige zal het hof de vordering afwijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.082,76, bestaande uit een bedrag van € 3.782,76 aan materiële schade en een bedrag van € 3.300,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Immateriële schade
Tegenover de vordering van de benadeelde partij is van de zijde van verdachte aangevoerd dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden gematigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De brief van de raadsman van de benadeelde partij van 8 maart 2019 houdt in dat de beschieting een behoorlijke impact heeft gehad op de benadeelde partij. Hij heeft zich ziek gemeld op zijn werk. Toen de klachten niet overgingen is de benadeelde uiteindelijk doorverwezen naar een psycholoog voor de verwerking van zijn trauma.
De verdediging heeft de vordering onvoldoende weersproken. Het hof zal de vordering toewijzen tot het hierna te noemen bedrag.
Met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding overweegt het hof het volgende. De vordering van de benadeelde partij bestaat gedeeltelijk uit immateriële schade. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten. Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan, acht het hof een bedrag van € 2.500,- redelijk. Voor het overige zal het hof de vordering afwijzen.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade betreft loonderving. Hetgeen de benadeelde partij ter terechtzitting heeft aangevoerd, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om te kunnen vaststellen wat zijn gemiddelde inkomen is geweest in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde. Het hof kan op die basis de vordering op dit onderdeel niet adequaat beoordelen. Het hof is daarom van oordeel dat behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering tot vergoeding van de materiële schade niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen vijf dagen na zijn invrijheidsstelling te melden bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1, 8933 AJ Leeuwarden . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, maar maximaal voor de duur van de proeftijd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door de forensische polikliniek van de GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op aanwijzing van de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde verboden is gedurende de volledige proeftijd drugs en alcohol te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met:
- [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum 1] , wonende te [plaats] ,
- [benadeelde] , geboren [geboortedatum 3] , wonende te [plaats] ,
- [benadeelde 2] , geboren op [geboortedtum 2] , wonende te [plaats] .
Dit verbod duurt zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht, maar maximaal voor de duur van de proeftijd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 60 (zestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van immateriële schade voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij voor de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 35 (vijfendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van immateriële schade voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 35 (vijfendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2018.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 30 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, genummerd [nummer] , gesloten en getekend op 11 februari 2018 door [brigadier van politie] , brigadier van politie van Eenheid Noord-Nederland, districtsrecherche Fryslan, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 september 2018 (als bijlage op pagina 86 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] .
3.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 1 oktober 2018 (als bijlage op pagina 88 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] .
4.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 3 oktober 2018 (als bijlage op pagina 100 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde] .
5.Proces-verbaal onderzoek vuurwapen/munitie d.d. 11 december 2018 (als bijlage op pagina 151 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] , forensisch technisch rechercheur bij de specialistische ondersteuning, afdeling WME, Team Forensische Opsporing.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 oktober 2018 (als bijlage op pagina 182 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van verdachte.
7.Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , d.d. 16 januari 2020, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 september 2018 (als bijlage op pagina 98 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde] .
9.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 3 oktober 2018 (als bijlage op pagina 100 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde] .
10.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 1 oktober 2018 (als bijlage op pagina 88 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] .
11.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 september 2018 (als bijlage op pagina 76 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] .
12.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 september 2018 (als bijlage op pagina 78 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] .
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 september 2018 (als bijlage op pagina 176 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van verdachte.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 oktober 2018 (als bijlage op pagina 182 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van verdachte.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 december 2018 (als bijlage op pagina 199 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van verdachte.
16.Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , d.d. 16 januari 2020, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
17.Proces-verbaal gebruik middelen bij geweldsdelicten d.d. 29 september 2018 (als bijlage op pagina 31 e.v. van voornoemd proces-verbaal), inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 4] .
18.Proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 6 februari 2019 (als bijlage op pagina 120 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] , hoofdinspecteur van politie Eenheid Noord-Nederland.
19.Proces-verbaal onderzoek vuurwapen/munitie d.d. 11 december 2018 (als bijlage op pagina 151 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] , forensisch technisch rechercheur bij de specialistische ondersteuning, afdeling WME, Team Forensische Opsporing.