ECLI:NL:GHARL:2023:9645

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
200.325.322
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dispuut over eigendom en gebruik van perceel met parkeerterrein en transformatorhuisje in Abcoude

In deze zaak heeft Agro Land Rewa B.V. hoger beroep ingesteld tegen de Gemeente De Ronde Venen over de eigendom en het gebruik van een perceel nabij het station Abcoude. Agro en de Gemeente hebben beide een deel van het perceel gekocht, maar zijn het oneens over de grens tussen hun percelen. Agro vorderde dat de Gemeente het gebruik van het perceel zou staken en het aan haar ter beschikking zou stellen, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen, oordelend dat het perceel een openbare weg is in de zin van de Wegenwet. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat Agro het gebruik en onderhoud van het parkeerterrein moet dulden. Het hof stelt vast dat het parkeerterrein een verkeersfunctie vervult en dat de Gemeente het onderhoud al tien jaar uitvoert, waardoor het als openbare weg wordt aangemerkt. Agro's vorderingen worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.325.322
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 533447
arrest van 14 november 2023
in de zaak van
Agro Land Rewa B.V.
die is gevestigd in Bussum
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres, gedaagde in het verzet
hierna: Agro
advocaat: mr. R.A.M. Schram
tegen
Gemeente De Ronde Venen
die is gevestigd in Mijdrecht
en bij de rechtbank optrad als gedaagde, eiseres in het verzet
hierna: de Gemeente
advocaat: mr. V.T. Acar

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 15 augustus 2023 heeft op 13 oktober 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Agro en de Gemeente hebben allebei een gedeelte van een perceel, destijds kadastraal bekend onder nummer 3060, nabij het stationsgebied Abcoude van ProRail gekocht en geleverd gekregen. De geleverde delen van perceel 3060 grenzen aan elkaar en zijn inmiddels kadastraal bekend onder nummer 3486, respectievelijk 3487. Agro en de Gemeente zijn het niet eens over de vraag waar de grens tussen deze percelen ligt: zij stellen beiden rechthebbende te zijn geworden van een deel van het oorspronkelijke perceel 3060 waarop een gedeelte van een door de Gemeente aangelegd parkeerterrein bij het station Abcoude is gelegen en onder meer een transformatorhuisje staat. Dit deel van het oorspronkelijke perceel 3060 zal hierna worden aangeduid als ‘het perceel’.
2.2.
Agro heeft bij de rechtbank gevorderd dat de Gemeente wordt veroordeeld het gebruik van het perceel te staken en het perceel ontruimd aan Agro ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom. Bij verstekvonnis is de vordering toegewezen. De Gemeente heeft verzet ingesteld. Agro heeft daarna haar eis aangevuld, in die zin dat zij - kort gezegd - de door de Gemeente te verwijderen zaken nader heeft gespecificeerd en ook een verbod heeft gevorderd het perceel te betreden en daarop werkzaamheden te (doen) uitvoeren.
2.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 22 februari 2023 (hierna: het bestreden vonnis) het verstekvonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende de gewijzigde vorderingen van Agro alsnog afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Samengevat was de rechtbank van oordeel dat het perceel weliswaar aan Agro toebehoort, maar dat het parkeerterrein een openbare weg in de zin van de Wegenwet is en dat Agro het normale gebruik en onderhoud daarvan moet dulden.
2.4.
De bedoeling van het hoger beroep is primair dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. Daarnaast heeft Agro haar eis vermeerderd. Voor zover ook in hoger beroep wordt geoordeeld dat sprake is van een openbare weg, vordert Agro nu subsidiair dat de Gemeente wordt veroordeeld om (i) het parkeerterrein aan de openbaarheid te onttrekken, (ii) de schade die Agro heeft geleden door het onrechtmatig handelen van de Gemeente te vergoeden en (iii) de gedeelten van het perceel die niet in gebruik zijn als parkeerterrein leeg en ontruimd ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal oordelen dat het hoger beroep faalt. Het parkeerterrein op het perceel vervult een algemene verkeersfunctie en is daarmee een weg in de zin van artikel 1 Wegenwet. De Gemeente heeft voldoende onderbouwd dat zij het onderhoud aan het parkeerterrein al tien jaar uitvoert in de zin van artikel 4 lid 1 Wegenwet. Er is daarom sprake van een openbare weg in de zin van dit artikel. Agro heeft op grond van artikel 14 Wegenwet het gebruik van het parkeerterrein door het openbare verkeer en het onderhoud daaraan te dulden. Er is geen grond de Gemeente te bevelen het parkeerterrein aan de openbaarheid te onttrekken of om de Gemeente te veroordelen tot vergoeding van door Agro geleden schade. Bij zijn beoordeling gaat het hof uit van de feiten die door de rechtbank in haar tussenvonnis van 21 september 2021 onder de overwegingen 2.1 tot en met 2.7 zijn weergegeven.
Uitleg leveringsakte
3.2.
De rechtbank heeft overwogen dat uit de tekstuele uitleg van de leveringsakte niet duidelijk volgt dat het perceel aan Agro is verkocht en geleverd. De daartegen gerichte bezwaren van Agro (grief 2) missen belang en laat het hof hier onbesproken. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat uit een uitleg van de tekst van de leveringsakte in samenhang met de aangehechte situatieschets volgt dat het perceel aan Agro toebehoort. Dat is door Agro in hoger beroep ook verdedigd.
Openbare weg
3.3.
Agro komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het parkeerterrein een weg is in de zin van artikel 1 Wegenwet (grief 3). Zij werkt niet uit wat haar bezwaren tegen dat oordeel zijn en volstaat met de klacht dat de overwegingen van de rechtbank ‘ten onrechte’ zijn. Op zitting heeft Agro dat erkend, maar te kennen gegeven haar grief desalniettemin te handhaven, maar zich ter zake daarvan te refereren aan het oordeel van het hof. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen 2.12 en 2.14 van de rechtbank, neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Kort gezegd volgt uit de omstandigheden van het geval dat het parkeerterrein een functie voor de afwikkeling van het verkeer vervult. Het parkeerterrein is vanuit twee kanten voor eenieder vanaf de Hollandse Kade/Spoorlaan toegankelijk en te gebruiken naast of in aanvulling van de naastgelegen openbare weg en bedient een grote, onbepaalde publieksgroep. [1] Daarmee is het parkeerterrein een weg in de zin van de Wegenwet.
3.4.
Vervolgens ligt de vraag voor of het parkeerterrein een openbare weg is in de zin van artikel 4 lid 1 Wegenwet. Dat is onder meer het geval als de weg na het tijdstip van tien jaren vóór het inwerkingtreden van de Wegenwet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor eenieder toegankelijk is geweest en ook gedurende die tijd is onderhouden door het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap. Dat die situatie zich hier voordoet is door de Gemeente gesteld en onderbouwd en door Agro onvoldoende gemotiveerd bestreden (grieven 4 tot en met 9). Het hof licht dit hierna toe.
3.5.
De Gemeente heeft met ProRail een overeenkomst gesloten ten aanzien van de terreininrichting van het voorplein van het station van Abcoude (hierna: de Voorpleinovereenkomst). In het kader van de Voorpleinovereenkomst heeft de Gemeente een parkeerterrein aangelegd in de buurt van de ingang van het station Abcoude. Uit door de Gemeente overgelegde luchtfoto’s blijkt dat dit parkeerterrein in ieder geval in 2008 al was aangelegd. Dat is vóór de verkoop en levering van de percelen door ProRail aan Agro in 2009 en de Gemeente in 2010. Na de verkoop en splitsing van de verkochte perceeldelen, bleek dat het parkeerterrein zich deels ook bevindt op het perceel (dus het stuk grond dat nu aan Agro toebehoort; zie hierboven sub 3.2).
3.6.
In artikel 3 van de Voorpleinovereenkomst is opgenomen dat de Gemeente zal zorgdragen voor onder meer het onderhoud van het parkeerterrein. Niet in geschil is dat het parkeerterrein er goed onderhouden bij ligt. De Gemeente heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij daaraan vanaf de aanleg het onderhoud heeft verricht of heeft laten verrichten. Anders dan Agro veronderstelt, is ook bij incidenteel onderhoud sprake van onderhouden als bedoeld in de Wegenwet, [2] waarbij voldoende is dat het onderhoud is opgenomen in het onderhouds- en beheersysteem van de gemeente (en dat de gemeente waar nodig onderhoudswerkzaamheden uitvoert). Van een (10-jarig) onderhoudsplan hoeft geen sprake te zijn. In hoger beroep heeft de Gemeente inspectiegegevens uit haar beheer- en onderhoudssysteem overgelegd met een toelichting daarop. Daaruit volgt dat het parkeerterrein in ieder geval vanaf 2017 in het beheer- en onderhoudssysteem van de Gemeente is opgenomen en dat er vanaf die datum inspecties aan het parkeerterrein zijn verricht. Aan die omstandigheid komt hier gewicht toe, ook als de verrichte inspecties niet hebben geleid tot onderhoudswerkzaamheden. [3] Onweersproken is verder dat de Gemeente voor 2017 gebruik maakte van een ander beheer- en onderhoudssysteem. De Gemeente stelt dat zij daardoor niet in staat is soortgelijke gegevens over deze voorliggende periode te overleggen. Het hof acht het aannemelijk dat het parkeerterrein ook in dit eerdere beheer- en onderhoudssysteem was opgenomen. Daarbij betrekt het hof (i) de inhoud van de toelichtende mail van de verantwoordelijke medewerker van de Gemeente (
“We hadden toen een ander beheerssysteem waarmee de inspecties met een ander type bestand ingelezen werden. Deze bestanden kan ik niet meer verwerken of raadplegen. Ik ben trouwens sinds 2011 in dienst en heb vanaf dat moment de inspecties verzorgd”), (ii) de in de Voorpleinovereenkomst opgenomen verplichting tot onderhoud, en (iii) de voor 2017 verrichte werkzaamheden om en nabij het parkeerterrein, waarvan de Gemeente al bij de rechtbank verschillende bewijsstukken heeft overgelegd.
3.7.
De rechtbank is in haar overwegingen 2.18 tot en met 2.20 uitvoerig ingegaan op de hiervoor bedoelde bewijsstukken en heeft op die plaats gemotiveerd waarom daaruit volgt dat de Gemeente het onderhoud aan het parkeerterrein heeft uitgevoerd. Het hof sluit zich ook in zoverre aan bij de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. In de kern volgt uit de overgelegde bewijsstukken dat de Gemeente de groenstrook bij het parkeerterrein met de daarop geplante boom en geplaatste lichtmast(en) ook in voorgaande jaren heeft geïnspecteerd en waar nodig heeft (laten) onderhouden. Dat deze inspecties en dit onderhoud hebben plaatsgevonden, is door Agro ook in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de overgelegde verklaringen van de verantwoordelijke medewerkers van de Gemeente. Agro draagt daarvoor ook geen argumenten aan. Agro stelt nog wel dat onderhoud aan de groenstrook (met beplanting en lichtmast(en)) niet is gelijk te stellen met onderhoud aan de weg. Daarmee ziet Agro eraan voorbij dat de groenstrook (met beplanting en lichtmast(en)) moet worden aangemerkt als berm en daarmee onderdeel is van de weg. Het gaat hier immers om een stukje grond dat tussen het parkeerterrein en de rijbaan van de Hollandse Kade/Spoorlaan ligt en duidelijk bij het parkeerterrein behoort. Uit de overgelegde bewijsstukken volgt verder dat de Gemeente het onderhoud heeft verricht aan de op het parkeerterrein aanwezige kolken. Dat bestrijdt Agro ook niet, zij stelt in hoger beroep slechts ter discussie dat er onderhoud zou zijn uitgevoerd aan de riolering. Dat is iets anders. Op zitting is door de Gemeente toegelicht dat de inspectie en het onderhoud van de kolken onder meer is gericht op het voorkomen of herstellen van verzakking van het parkeerterrein.
3.8.
Dat uit de overgelegde bewijsstukken niet volgt dat in alle voorgaande jaren inspecties en onderhoud is verricht, staat niet in de weg aan de slotsom dat de Gemeente het parkeerterrein gedurende tien achtereenvolgende jaren heeft onderhouden. Zoals de rechtbank heeft overwogen en door Agro niet is bestreden, is dit te verklaren doordat een parkeerterrein over het algemeen weinig onderhoud nodig heeft. Het onderhoud hoeft niet met grote frequentie plaats te vinden.
3.9.
Het voorgaande brengt mee dat sprake is van een openbare weg als bedoeld in artikel 4 lid 1 Wegenwet en dat Agro dus op grond van artikel 14 Wegenwet het gebruik en onderhoud van het parkeerterrein heeft te dulden. Het hof begrijpt dat Agro het standpunt inneemt dat de Gemeente op onrechtmatige wijze heeft bewerkstelligd dat het parkeerterrein een openbare weg is geworden en dat zij om die reden verplicht is de gevolgen daarvan op te heffen door het parkeerterrein aan de openbaarheid te onttrekken, dan wel gehouden is de als gevolg daarvan door Agro geleden schade te vergoeden (grief 10). Dat ziet het hof anders. De daartoe strekkende vorderingen van Agro kunnen niet worden toegewezen. Agro maakt niet duidelijk waarin het onrechtmatig handelen van de Gemeente volgens haar is gelegen. Het gebruiken van een stuk grond van een ander maakt inbreuk op het eigendomsrecht van de eigenaar en kan in beginsel onrechtmatig zijn, maar voor het voortgezette gebruik van het parkeerterrein op het perceel bestaat hier een rechtvaardigingsgrond. De Wegenwet biedt de Gemeente daarvoor immers een wettelijke bevoegdheid. Deze rechtvaardigingsgrond ontneemt het onrechtmatig karakter aan het handelen van de Gemeente. Daarbij komt dat Agro, zo niet al vanaf de koop dan toch in ieder geval vanaf de levering van het perceel bekend was met het gebruik daarvan en zelf maatregelen had kunnen nemen om te voorkomen dat de weg openbaar in de zin van de Wegenwet werd. [4] Er is dan ook geen grond de Gemeente te bevelen het parkeerterrein aan de openbaarheid te onttrekken (nog daargelaten dat de Wegenwet daarvoor een eigen systematiek kent) of om de Gemeente te veroordelen tot vergoeding van door Agro geleden schade.
3.10.
Agro stelt nog dat de verplichting het gebruik en onderhoud te dulden onverlet laat dat zij als eigenaar bepaalde maatregelen kan treffen, zoals het aanbrengen van laadpalen of het invoeren van een regime voor betaald parkeren. Het is onduidelijk wat haar hiermee voor ogen staat. De door haar gewenste nuancering of mogelijkheid op het moeten dulden komt in haar vorderingen niet tot uitdrukking. In dit kader wijst het hof erop dat het moeten dulden van het gebruik en onderhoud van de openbare weg eraan in de weg staat dat Agro dit gebruik of onderhoud op enige wijze beperkt.
Overige delen van het perceel
3.11.
Agro wijst er nog op dat niet het hele perceel in gebruik is als parkeerterrein. Op het perceel ligt ook een strook gras en staat een transformatorhuisje. Volgens Agro moeten haar vorderingen ten aanzien van deze delen worden toegewezen (grief 1). Ook daarin volgt het hof Agro niet. Over het gebruik van een deel van het perceel als onderdeel van de rondweg bestaat tussen partijen geen discussie. Daarop heeft het hier bedoelde bezwaar geen betrekking. De strook gras waarop Agro doelt is, zo begrijpt het hof, gelegen langs de rondweg en het parkeerterrein en heeft een beperkte omvang. Onvoldoende gemotiveerd weersproken is dat het hier gaat om een tot de weg behorende berm. Op grond van artikel 14 lid 2 en 3 Wegenwet, geldt ook voor de berm dat het gebruik en onderhoud daarvan moet worden geduld door de rechthebbende. Het transformatorhuisje is gelegen op het parkeerterrein en was daarop al aanwezig toen Agro het perceel geleverd kreeg. De Gemeente is ook geen eigenaar van het transformatorhuisje. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is onder die omstandigheden niet in te zien waarom de Gemeente tot het verwijderen van het transformatorhuisje gehouden zou zijn of in verband met de aanwezigheid daarvan tegenover Agro schadeplichtig zou zijn. Daarbij komt dat in de gegeven omstandigheden niet duidelijk is welk gerechtvaardigd belang Agro zou hebben bij verwijdering van het transformatorhuisje.
De conclusie
3.12.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Agro in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Agro tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [5]
3.13.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 22 februari 2023;
4.2.
veroordeelt Agro tot betaling van de volgende proceskosten van de Gemeente:
€ 783,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van de Gemeente (2 procespunten x appeltarief II)
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.D. Hoekstra, J. Sap en M.F.A. Evers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023.

Voetnoten

1.Vgl. ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1375 met verdere verwijzingen
2.Vgl. ABRvS 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2283 en ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:700
3.Vgl. ABRvS 10 juli 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE5094
4.Vgl. artikel 4 lid 2 en 3 Wegenwet, ABRvS 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:3727 en ABRvS 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2109
5.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853