ECLI:NL:GHARL:2023:9416

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
200.319.162/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering betaling restant zorgfactuur en contractspartij bij overeenkomst

In deze zaak heeft Infomedics B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de kantonrechter die haar vordering tot betaling van een restant zorgfactuur heeft afgewezen. De vordering betreft een factuur van € 10.104,- voor poliklinische bezoeken, een knieoperatie en fysiotherapie, waarvan [geïntimeerde] de helft heeft voldaan. Infomedics stelt dat [geïntimeerde] het restant moet betalen, maar [geïntimeerde] betwist dit op grond van ontevredenheid over de medische behandeling. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Infomedics geen vorderingsrecht heeft, wat Infomedics in hoger beroep probeert te weerleggen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen de indiening van bepaalde producties door Infomedics, maar het hof heeft dit bezwaar afgewezen. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het dossier en de ingediende stukken. De kern van het geschil draait om de vraag wie de contractspartij is: Infomedics of de stichting waar de behandelend arts aan verbonden is. Het hof concludeert dat Infomedics onvoldoende heeft aangetoond dat de stichting als contractspartij van [geïntimeerde] geldt, waardoor de vordering van Infomedics niet toewijsbaar is.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Infomedics tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de kostenveroordeling ook kan worden uitgevoerd als een van de partijen de zaak aan de Hoge Raad voorlegt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.319.162/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9638984
arrest van 7 november 2023
in de zaak van
Infomedics B.V.,
die is gevestigd in Almere,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
Infomedics,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.H. van der Vleuten te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 6 juni 2023 heeft op 28 september 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). [geïntimeerde] heeft opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal toegezonden. Indien relevant zal het hof daar hierna op ingaan.
1.2
[geïntimeerde] heeft op de zitting van 28 september 2023 bezwaar gemaakt tegen de namens Infomedics op 22 september 2023 ingediende producties 4 tot en met 6, op de grond dat de stukken te laat zijn ingediend. Volgens [geïntimeerde] hadden de stukken eerder ingediend kunnen worden en heeft het [geïntimeerde] aan tijd ontbroken om de stukken te bestuderen en daarop zo nodig vervolgstappen te ondernemen. Het hof heeft dat bezwaar afgewezen; de stukken zijn buiten de 10 dagen-termijn ingediend maar de goede procesorde verzet zich ertegen dat de stukken buiten beschouwing worden gelaten. Infomedics heeft toegelicht dat de stukken van belang zijn voor de beoordeling van het geschil en de aard en omvang van die stukken, bezien in samenhang met de mate van termijnoverschrijding, acht het hof niet dusdanig dat [geïntimeerde] daarmee in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Daarmee zijn producties 4 tot en met 6 toegelaten en maken zij deel uit van de processtukken.
1.3
[geïntimeerde] heeft subsidiair verzocht alsnog bij akte op die producties (en dan met name productie 5) te mogen reageren. Het hof heeft partijen ter zitting meegedeeld dat bij arrest op dat verzoek zal worden beslist. Het hof wijst het verzoek af. Productie 5 onderbouwt nader wat Infomedics al eerder in de procedure over de relatie specialist [naam1] -zorgaanbieder/stichting heeft gesteld en aan de orde is gekomen. De bepaling in de participatieovereenkomst waar Infomedics zich op baseert is op de zitting besproken. [geïntimeerde] heeft daarop kunnen reageren en van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Omdat hiermee in dit geval voldoende invulling is gegeven aan hoor en wederhoor, het hof zich voldoende geïnformeerd acht om te beslissen en in dit arrest geen elementen uit de productie(s) worden gebruikt waarover [geïntimeerde] zich niet heeft kunnen uitlaten, ziet het hof geen reden toepassing te geven aan artikel 132 lid Rv en [geïntimeerde] een nadere akte toe te staan.
1.4
Het hof zal arrest wijzen op het voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde dossier, aangevuld met de hiervoor onder 1.1 en 1.2 genoemde stukken.

2.De kern van de zaak

2.1
Infomedics heeft aan [geïntimeerde] een factuur van € 10.104,- verzonden die betrekking heeft op een aantal poliklinische bezoeken, een knieoperatie - waarbij een knieprothese is ingebracht - en fysiotherapie in de periode van 24 september 2020 tot en met 21 januari 2021. [geïntimeerde] heeft de helft van de factuur voldaan. Infomedics wil dat [geïntimeerde] het restant van de factuur betaalt. [geïntimeerde] is daar niet toe bereid omdat hij ontevreden is over de medische behandeling die hij heeft ondergaan.
2.2
Infomedics heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 5.843,76 vermeerderd met rente aan kosten. De vordering bestaat uit € 5.052,- aan hoofdsom, € 164,16 aan wettelijke rente tot 16 december 2021 en € 627,60 aan buitengerechtelijke kosten.
2.3
De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen met de motivering dat Infomedics geen vorderingsrecht heeft. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vordering alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Dat wordt hierna uitgelegd.
Nietigheid appeldagvaarding/herstelexploot en ontvankelijkheid Infomedics
3.2
Infomedics heeft een appeldagvaarding en een herstelexploot uitgebracht. Volgens [geïntimeerde] zijn deze exploten nietig; de appeldagvaarding omdat daarin een onjuiste zittingslocatie is vermeld en het herstelexploot omdat deze is uitgebracht door
Infomedics DFA B.V. Het hof volgt [geïntimeerde] daarin niet. Infomedics is met het uitbrengen van de appeldagvaarding tijdig op voor [geïntimeerde] kenbare wijze in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis. Deze appeldagvaarding vermeldt ten onrechte locatie Arnhem als zittingslocatie. Naar aanleiding daarvan heeft het hof niet de nietigheid uitgesproken, maar het verstek geweigerd en herstel bevolen. Het gebrek is met toepassing van artikel 121 lid 2 Rv tijdig hersteld met het herstelexploot, waarna [geïntimeerde] ook in hoger beroep is verschenen. In dit herstelexploot is een naam van appellant vermeld, waarmee is voldaan aan artikel 45 lid 3 sub b Rv. Een exploot dat de naam van appellant onjuist of onvolledig vermeldt, lijdt aan een gebrek dat de geldigheid van het exploot niet aantast. [1] De vermelding van Infomedics DFA B.V. leidt er in dit geval ook niet toe dat Infomedics niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Voor [geïntimeerde] was voldoende kenbaar dat sprake was van een vergissing. [geïntimeerde] wist wie bij de rechtbank had geprocedeerd en daarnaast ging het om herstel van een exploot, waarin wel de juiste naam was vermeld.
Vorderingsrecht Infomedics; wie is de contractspartij van [geïntimeerde] ?
3.3
Infomedics heeft aangevoerd dat de oorspronkelijke schuldeiser van deze vordering een zorgverlener was, dat deze vordering is overgedragen aan Infomedics Finance en dat Infomedics de last heeft gekregen om deze vordering betaald te krijgen.
3.4
[geïntimeerde] betwist niet dat hij de in rekening gebrachte zorg heeft ontvangen. Hij voert ook geen verweer tegen de hoogte van de factuur. In beginsel is [geïntimeerde] betaling van de gefactureerde zorgkosten dan ook verschuldigd. [geïntimeerde] betwist echter dat hij deze betaling verschuldigd is aan de Stichting Sandstep Klinieken (hierna: de stichting). Volgens [geïntimeerde] heeft hij een geneeskundige behandelingsovereenkomst gesloten met orthopedisch chirurg
[naam1] , die is verbonden aan het Flevoziekenhuis en Orthoparc. Omdat de stichting geen vorderingsrecht heeft, kan zij geen vordering overdragen aan Infomedics Finance en kan Infomedics ook niet optreden uit hoofde van de haar gestelde lastgeving.
3.5
Eerst moet dus de vraag worden beantwoord of de stichting als contractspartij van [geïntimeerde] moet worden aangemerkt. Een medisch specialist wordt als hulpverlener in de zin van artikel 7:446 BW en daarmee als contractspartij beschouwd, indien hij als zelfstandige de praktijk uitoefent. Is de behandelend medisch specialist in dienst bij een ziekenhuis, dan is het ziekenhuis de hulpverlener en wordt met het ziekenhuis de behandelingsovereenkomst gesloten. In dat geval is de medisch specialist een hulppersoon van het ziekenhuis. Is het onduidelijk met wie is gecontracteerd, dan zal doorslaggevend zijn wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en wat zij in de gegeven omstandigheden hebben mogen afleiden. [2] Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. [3] Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn. [4]
3.6
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] zich voor een medische behandeling heeft gewend tot [naam1] . [geïntimeerde] heeft [naam1] gesproken in het Flevoziekenhuis en wist dat [naam1] ook aan Orthoparc verbonden was. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] voorafgaand en ten tijde van het sluiten van de overeenkomst is medegedeeld dat [naam1] optrad voor de stichting of dat een voorbehoud is gemaakt wie contractspartij van [geïntimeerde] zou zijn. Als professionele partij lag het op de weg van [naam1] c.q. de rechtspersoon bij wie hij in dienst was daarover duidelijkheid te verschaffen of een voorbehoud te maken ten aanzien van wie als contractspartij zou hebben te gelden. Dat is kennelijk nagelaten.
3.7
Infomedics heeft aangevoerd dat de stichting een erkende WTZi-zorgverlener is, dat [naam1] een arbeidsrelatie met de stichting heeft en dat in de participatieovereenkomst is opgenomen dat Orthoparc medisch specialistische behandelingen verleent in opdracht van de stichting. Een en ander is onvoldoende om te oordelen dat [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat niet [naam1] c.q. het ziekenhuis of Orthoparc maar de stichting zijn contractspartij was of dat de stichting in de plaats treedt van [naam1] c.q. het ziekenhuis of Orthoparc. Van voldoende duidelijke verklaringen en gedragingen waaruit blijkt van een voor [geïntimeerde] kenbare bedoeling dat de stichting als contractspartij had of inmiddels heeft te gelden is geen sprake.
3.8
Infomedics beroept zich er verder op dat op de (herinnerings)factuur de naam en andere gegevens van de stichting staan vermeld, dat [geïntimeerde] een gedeelte van deze factuur heeft voldaan en dat [geïntimeerde] niet bestrijdt dat hij de gefactureerde zorg heeft ontvangen. Ook deze omstandigheden, afzonderlijk en in samenhang bezien met de hiervoor besproken omstandigheden, leiden er in dit geval niet toe dat [geïntimeerde] heeft moeten begrijpen dat hij met de stichting in plaats van [naam1] c.q. het ziekenhuis/Orthoparc had gecontracteerd of dat de stichting zijn contractspartij is geworden.
3.9
De stukken die Infomedics ter onderbouwing van haar vorderingsrecht in het geding heeft gebracht, leiden niet tot een ander oordeel. De rechtsverhouding tussen de betrokken zorgverlener en de stichting, de administratieve verwerking en incassering van declaraties van de zorgverlener in het bijzonder, blijkt niet uit deze stukken en door Infomedics is ook niet toegelicht hoe een en ander kan bijdragen aan het oordeel dat de stichting als contractspartij van [geïntimeerde] is aan te merken.
3.1
De conclusie luidt dat Infomedics, tegenover de gemotiveerde weerspreking door [geïntimeerde] , onvoldoende heeft aangetoond dat de stichting als contractspartij van [geïntimeerde] heeft te gelden. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de stichting een vorderingsrecht heeft op [geïntimeerde] . De stichting kan dus ook geen vorderingsrecht op [geïntimeerde] overdragen aan Infomedics Finance, die op haar beurt in dit verband geen last ter incasso kan verstrekken aan Infomedics. De vordering van Infomedics is niet toewijsbaar.
3.11
Omdat de stellingen van Infomedics feitelijk onvoldoende zijn onderbouwd, staat dat aan bewijslevering in de weg. Aan het bewijsaanbod van Infomedics gaat het hof dan ook voorbij.
3.12
Wat partijen voor het overige over en weer hebben aangevoerd hoeft daarom niet te worden besproken.
De conclusie
3.13
Het hoger beroep van Infomedics slaagt niet. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd en het hof zal Infomedics als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [5]
3.14
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 10 augustus 2022;
4.2
veroordeelt Infomedics tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht,
€ 1.672,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief I à
€ 836,-);
4.3
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, H. de Hek en C. Schür, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 november 2023.

Voetnoten

1.HR 22 december 1989, ECLI:NL:1989:AD0996 en HR 15 april 2016, ECHLI:NL:HR:2016:668.
2.HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 en met betrekking tot een geneeskundige behandelingsovereenkomst HR 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7041. recent HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034.
3.HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284.
4.HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615.
5.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.