ECLI:NL:GHARL:2023:9386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
200.306.618
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na beroepsfout advocaat met betrekking tot sieraden en immateriële schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schadevergoeding die [geïntimeerde] vordert van haar voormalige advocaat, [appellant]. De kern van de zaak betreft een beroepsfout van [appellant], die heeft geleid tot schade voor [geïntimeerde]. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] sieraden, die in de echtscheidingsbeschikking aan [geïntimeerde] waren toegewezen, ten onrechte heeft afgegeven aan de ex-echtgenoot van [geïntimeerde]. Het hof oordeelt dat [appellant] de waarde van de sieraden, geschat op € 7.919,70, moet vergoeden aan [geïntimeerde]. De vorderingen van [geïntimeerde] met betrekking tot immateriële schade en buitengerechtelijke incassokosten zijn echter afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwd waren. Het hof heeft ook geoordeeld dat [appellant] niet hoeft te vergoeden voor de werkelijk gemaakte proceskosten van [geïntimeerde]. De proceskosten in hoger beroep zijn toegewezen aan [geïntimeerde], waarbij [appellant] in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.306.618
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 212156
arrest van7 november 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde partij
hierna: [appellant]
advocaat: mr. M.Th.M. Demmer
tegen:
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
die in hoger beroep geïntimeerde is
en bij de rechtbank optrad als eisende partij
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. I. Mercanoǧlu.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt hier de inhoud over van het tussenarrest van 13 september 2022, dat is verbeterd bij arrest van 15 november 2022.
1.2
Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
 de memorie van grieven
 de memorie van antwoord
 de akte van [appellant]
 de antwoordakte van [geïntimeerde] .
1.3
Vervolgens heeft (alleen) [appellant] de processtukken aan het hof gegeven en heeft het hof bepaald dat het hof uitspraak zal doen met een arrest.

2.De kern van de zaak

2.1
De kern van de zaak heeft het hof beschreven in het tussenarrest van 13 september 2022 onder 2. De vraag die het hof nu moet beantwoorden is of, en zo ja, welke schade [geïntimeerde] heeft geleden door de beroepsfout die [appellant] als haar (voormalig) advocaat heeft gemaakt, door de sieraden in de kluis te laten afgeven aan [geïntimeerde] ex-echtgenoot, terwijl die in de echtscheidingsbeschikking waren toebedeeld aan [geïntimeerde] . [appellant] moet die schade aan [geïntimeerde] vergoeden. De discussie tussen partijen gaat in hoger beroep nog over deze drie schadeposten: 1) de waarde van de sieraden, 2) de immateriële schade en 3) de buitengerechtelijke incassokosten.
Het hof is van oordeel dat [appellant] de waarde van de sieraden moet vergoeden aan [geïntimeerde] en het hof schat die waarde (net als de rechtbank) op € 7.919,70. De andere schadeposten (de immateriële schade en de buitengerechtelijke incassokosten) hoeft [appellant] niet te vergoeden aan [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft het hof gevraagd [appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van de werkelijk gemaakte proceskosten, maar dat zal het hof niet doen. Het hof legt hierna uit waarom.

3.De redenen voor de beslissing

[appellant] moet schadevergoeding betalen aan [geïntimeerde]
3.1
Voordat het hof de drie genoemde schadeposten gaat bespreken, zal het hof eerst ingaan op enkele verweren van [appellant] . Die verweren moeten er volgens [appellant] toe leiden dat zij geen schadevergoeding aan [geïntimeerde] hoeft te betalen. Bij de beoordeling van die verweren zijn met name de volgende omstandigheden van belang. [appellant] heeft, als professionele juridische hulpverlener die een consument-cliënt ( [geïntimeerde] ) bijstond in een juridisch geschil, toerekenbaar een beroepsfout gemaakt waardoor die cliënt niet kreeg wat zij in een juridische procedure toegewezen had gekregen, namelijk sieraden uit een kluis. Het lag op de weg van [appellant] , als professionele juridische hulpverlener, er alles aan te doen om de sieraden, althans, als dat niet zou lukken, de daarvoor in de plaats komende schadevergoeding, op redelijke termijn aan [geïntimeerde] te geven. In dit geval heeft [geïntimeerde] die sieraden, althans schadevergoeding, niet gekregen en heeft [geïntimeerde] meerdere procedures moeten voeren om die te verkrijgen. Het gaat dan om de volgende procedures: 1) de tuchtrechtelijke procedures bij de Deken, de Raad van Discipline en het Hof van Discipline, 2) de bodemprocedure over de aansprakelijkheid van [appellant] (bij de rechtbank en bij het hof), 3) het kort geding bij de rechtbank over de hierna nog te noemen sieradentaxatie en 4) de schadestaatprocedure bij de rechtbank en nu in hoger beroep. Tegen die achtergrond overweegt het hof het volgende.
3.2
Ter onderbouwing van haar schade wat betreft de waarde van de sieraden heeft [geïntimeerde] zich in de procedure beroepen op een taxatie van de sieraden door een Turkse juwelier. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] in strijd met de waarheid gesuggereerd dat er een door een Turkse juwelier opgemaakt gewaarmerkt papier van de sieradentaxatie bestaat, dat is gemaakt aan de hand van de opgave van de deurwaarder van de sieraden. Tijdens het hiervoor genoemde kort geding is gebleken dat dit stuk niet bestaat. Volgens [appellant] heeft dat (op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) tot gevolg, daar komt het in de kern op neer, dat de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding door [appellant] moet worden afgewezen of dat [geïntimeerde] moet worden veroordeeld in de proceskosten, althans moet worden gekort op de haar toekomende proceskostenveroordeling. Op grond van dat artikel kan de rechter, als een partij de relevante feiten niet volledig en naar waarheid aanvoert, de conclusies trekken die hij geraden acht. In het licht van de hiervoor in 3.1 genoemde omstandigheden oordeelt het hof dat de door [appellant] gestelde schending door [geïntimeerde] van haar plicht om naar waarheid feiten aan te voeren, niet tot het door [appellant] gewenste gevolg leidt.
3.3
Volgens [appellant] is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [geïntimeerde] aanspraak maakt op schadevergoeding, althans heeft [geïntimeerde] haar recht verwerkt om daarop aanspraak te maken. Ook is volgens [appellant] sprake van eigen schuld bij [geïntimeerde] en heeft [geïntimeerde] haar schade niet beperkt, waardoor de schade voor rekening van [geïntimeerde] moet blijven. Ter onderbouwing van die verweren stelt [appellant] het volgende, kort gezegd:
  • [geïntimeerde] heeft te lang stilgezeten nadat [appellant] haar (met brieven in 2009 en een mailbericht in 2016) erop had gewezen dat de sieraden aan de ex-echtgenoot van [geïntimeerde] waren afgegeven en dat [geïntimeerde] bij haar ex-echtgenoot de sieraden kon opeisen;
  • [geïntimeerde] beschikt over een executoriale titel in de vorm van de echtscheidingsbeschikking en haar bevoegdheid om die ten uitvoer te leggen is nog niet verjaard;
  • volgens een verklaring van de ex-echtgenoot van [geïntimeerde] heeft hij de sieraden nog lange tijd in bezit gehad;
  • de sieraden lijken op enig moment te zijn verkocht, waardoor de sieraden niet meer kunnen worden getaxeerd;
  • [geïntimeerde] heeft stilgezeten, terwijl zij wel actie had kunnen en moeten ondernemen en heeft in de hand gewerkt dat de sieraden inmiddels niet goed kunnen worden getaxeerd;
  • [appellant] zal onredelijk nadeel lijden als zij wordt veroordeeld tot schadevergoeding.
In het licht van de hiervoor in 3.1 genoemde omstandigheden oordeelt het hof dat een en ander, wat daar ook van waar is en voor zover het in een schadestaatprocedure al aan de orde kan komen, onvoldoende is voor de conclusie dat [appellant] geen schadevergoeding aan [geïntimeerde] hoeft te betalen. Het lag na het maken van de beroepsfout op de weg van [appellant] om [geïntimeerde] beter en sneller te informeren en bijstaan, ook om haar in staat te stellen actie te ondernemen en haar daarbij te helpen. Het hof merkt daarbij nog op dat ervan moet worden uitgegaan dat ook als [geïntimeerde] wel bij haar ex-echtgenoot verhaal was gaan halen, dit nergens toe had geleid. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat [appellant] niet gemotiveerd heeft betwist dat er bij de ex-echtgenoot van [geïntimeerde] niets te halen viel (aan sieraden of schadevergoeding), terwijl [appellant] dat oordeel in hoger beroep niet heeft bestreden.
De schadeposten
3.4
Het hof zal nu bespreken hoe moet worden vastgesteld of en zo ja, voor welk bedrag [appellant] schadeposten moet vergoeden. Daarbij geldt als uitgangspunt, op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat het hof a) de schade moet begroten op de manier die het meest met de aard van de schade in overeenstemming is en b) dat als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, de schade wordt geschat.
De waarde van de sieraden
3.5
Het hof moet ervan uitgaan dat de waarde van de sieraden niet meer kan worden getaxeerd, omdat de sieraden niet meer beschikbaar zijn. Gelet daarop zal het hof die waarde schatten. Bij het schatten van die waarde kent het hof geen gewicht toe aan de verklaring van de ex-echtgenoot van [geïntimeerde] en de door [appellant] gestelde verklaring van de deurwaarder over die waarde. Die verklaringen bieden onvoldoende aanknopingspunten, omdat onvoldoende duidelijk is waarom de ex-echtgenoot en de deurwaarder in staat zijn de waarde van de sieraden in te schatten. De ex-echtgenoot heeft verder belang bij een lage taxatie en er is geen bewijs van de door hem genoemde verkoop tegen een lage prijs. Aan het indicatierapport van de heer [naam1] , dat [appellant] in hoger beroep bij haar akte heeft overgelegd, gaat het hof ook voorbij. Dat rapport geeft namelijk een indicatie van de waarde van sieraden, zonder dat voldoende duidelijk is dat de daarin genoemde sieraden lijken op en van dezelfde kwaliteit zijn als de sieraden waar het in deze zaak om gaat. Het enige aanknopingspunt voor een schatting van de waarde dat het hof kan vinden in de processtukken van partijen, is, ook bij gebrek aan foto’s daarin van de sieraden, het feit dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [appellant] € 10.000 heeft uitgekeerd aan [appellant] , tegen finale kwijting. Aan het betoog van [appellant] dat dat bedrag geen verband hield met de waarde van de sieraden, maar was bedoeld om verweer te kunnen voeren, gaat het hof voorbij omdat dit nergens uit blijkt en het bovendien (gelet ook op het verweer van [geïntimeerde] dat het bedrag ter afkoop aan [appellant] is betaald) [1] zonder verdere toelichting niet aannemelijk is. Het bedrag van € 10.000,- is hoger dan het bedrag dat [geïntimeerde] naar het oordeel van de rechtbank voor de sieraden heeft gevorderd (€ 7.919,70), welk oordeel [geïntimeerde] in hoger beroep niet heeft bestreden. Gelet op een en ander zal het hof de waarde van de sieraden schatten op € 7.919,70. De wettelijke rente over dat bedrag tot 28 november 2016, door de rechtbank gesteld op € 2.049,31, heeft [appellant] niet bestreden.
De immateriële schade
3.6
[geïntimeerde] stelt dat zij recht heeft op vergoeding van immateriële schade, kort gezegd omdat:
  • de procedure uitzonderlijk lang heeft geduurd;
  • [geïntimeerde] veel kosten heeft moeten maken om de procedure(s) te voeren;
  • [geïntimeerde] (ten tijde van de inleidende dagvaarding al acht jaar) geen gebruik kon maken van haar sieraden, waarvan zij de meeste als cadeau heeft gekregen, en deze ook niet kon verkopen; dat het daarbij gaat om emotionele waarde naast de geldelijke waarde;
  • de wijze waarop [appellant] de waarheidsvinding over haar beroepsfouten probeert te bemoeilijken uitzonderlijk is en [appellant] daardoor de advocatuur een slechte reputatie bezorgt, terwijl een immateriële schadevergoeding [geïntimeerde] zal helpen om het vertrouwen in de advocatuur terug te krijgen;
  • [appellant] nog steeds met zichzelf bezig is en geen blijk heeft gegeven van zelfreflectie.
[appellant] heeft de gestelde immateriële schade bestreden.
3.7
Het hof constateert dat [geïntimeerde] niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om tijdens de zitting in hoger beroep toe te lichten waaruit haar schade precies bestaat. Zij heeft de door haar gestelde schade in de processtukken alleen in algemene bewoordingen beschreven en onvoldoende concreet gemaakt hoe zij door [appellant] handelen in haar persoon is aangetast. Al met al heeft [geïntimeerde] tegenover het verweer van [appellant] onvoldoende feiten gesteld om te rechtvaardigen dat zij recht heeft op vergoeding van immateriële schade. De vordering tot vergoeding van immateriële schade moet dan ook worden afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.8
[geïntimeerde] vordert van [appellant] betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Het gaat om kosten zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder c BW. Voor toewijzing van die vordering heeft [geïntimeerde] echter onvoldoende gesteld. [geïntimeerde] heeft immers niet gesteld dat haar kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan die waarvoor de in artikel 237 en verder Rv bedoelde kostenvergoeding een vergoeding geeft (vergelijk artikel 241 Rv). [appellant] heeft er in dit kader op gewezen dat [geïntimeerde] , nadat de rechtbank op 29 november 2017 vonnis had gewezen over de beroepsfout van [appellant] , slechts één incassohandeling heeft verricht, te weten haar mailbericht van 9 december 2017, voordat zij bij dagvaarding van 19 december 2017 de schadestaatprocedure tegen [appellant] aanhangig maakte. In dat mailbericht heeft [geïntimeerde] aan [appellant] bericht “de zaak voor 4 weken in de ijskast” te zetten en graag een voorstel te vernemen “om de zaak minnelijk te kunnen afhandelen”. Dat heeft [geïntimeerde] niet (voldoende) bestreden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten moet dan ook worden afgewezen.
De proceskosten
3.9
[geïntimeerde] stelt dat [appellant] misbruik van procesrecht maakt (kort gezegd door de manier waarop zij tegen [geïntimeerde] heeft geprocedeerd) en wil dat [appellant] daarom wordt veroordeeld tot betaling van de werkelijk door [geïntimeerde] gemaakte proceskosten.
3.1
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten kan alleen plaats zijn in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. [2]
3.11
Het had weliswaar van [appellant] mogen worden verwacht dat zij enige schadevergoeding aan [geïntimeerde] had betaald, gezien haar beroepsfout, maar voor misbruik van bevoegdheid heeft [geïntimeerde] onvoldoende gesteld. Niet alle door [appellant] ingestelde vorderingen of verweren waren immers evident ongegrond. Los daarvan heeft [geïntimeerde] ook geen overzicht gegeven van haar werkelijk gemaakte proceskosten, zodat ook daarom al de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van haar werkelijk gemaakte proceskosten niet toewijsbaar is. Voor veroordeling tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat wat betreft de proceskosten, zoals [geïntimeerde] nog wil, bestaat ook geen grond, omdat voor misbruik van bevoegdheid onvoldoende is gesteld.
3.12
Het hof zal [appellant] , als degene die het hof voor het grootste deel in het ongelijk stelt, veroordelen in de proceskosten.
3.13
[appellant] en [geïntimeerde] hebben gevraagd de beslissing van het hof uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof zal dat doen zoals hierna te vermelden. Het betekent dat de veroordelingen in deze uitspraak ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad.
3.14
De vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van wat [appellant] ter uitvoering van de bestreden vonnissen heeft betaald, welke vordering [geïntimeerde] niet heeft bestreden, zal het hof toewijzen zoals hierna te vermelden. [geïntimeerde] moet, voor zover [appellant] aan schadevergoeding en rente meer heeft betaald dan het bedrag van € 9.969,01 (€ 7.919,70 plus € 2.049,31) met wettelijke rente over € 7.919,70 vanaf 28 november 2016, dat meerdere terugbetalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling door [appellant] . Voor zover [appellant] de proceskosten van de procedure bij de rechtbank heeft betaald, hoeft [geïntimeerde] die niet terug te betalen.
3.15
Wat verder is gevorderd, zal het hof afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
15 augustus 2018 en 3 november 2021 behalve de beslissing onder 3.1, die hierbij wordt vernietigd, en beslist:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 9.969,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.919,70 vanaf 28 november 2016;
4.2
veroordeelt [geïntimeerde] , voor zover [appellant] aan schadevergoeding meer heeft betaald dan het bedrag van € 9.969,01 met wettelijke rente over € 7.919,70 vanaf 28 november 2016, dat meerdere terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling door [appellant] tot aan de dag van terugbetaling;
4.3
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep:
€ 783,- aan griffierecht
€ 2.957,50 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2,5 procespunten x tarief II in hoger beroep van het toepasselijke liquidatietarief);
4.4
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, D.M.I. de Waele en G.P. Oosterhoff, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr D.M.I. de Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.

Voetnoten

1.zie productie 24 bij de memorie van grieven (het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 7 juni 2021).
2.HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1934.