De beoordeling
1. Artikel 14 van de Wahv - zoals die bepaling luidt per 1 januari 2023 - bepaalt dat in twee situaties hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter:
- wanneer de sanctie bij de beslissing van de kantonrechter hoger is dan € 110,-
- wanneer de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen (of niet op tijd) zekerheid is gesteld en de betrokkene de juistheid van die beslissing in hoger beroep betwist.
2. Van geen van deze situaties is hier sprake, nu de kantonrechter het sanctiebedrag heeft gematigd tot € 33,-.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat zowel de betrokkene als hijzelf geen oproepingsbrief heeft ontvangen. In het dossier van het hof bevindt zich geen oproepingsbrief. Uit de beslissing van de kantonrechter lijkt te volgen dat een brief zou zijn verstuurd naar de Kampenringweg 45-D. Dit betreft echter het kantooradres en niet het in de beroepschriften genoemde postadres postbus 182 (2800 AD) Gouda. Dat de oproepingsbrief naar een ander adres wordt verzonden dient niet voor rekening van de betrokkene te komen. Niet kan worden vastgesteld dat de (gemachtigde van de) betrokkene deugdelijk is opgeroepen. Daarom moet het appelverbod buiten toepassing blijven.
4. In artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ligt het recht op toegang tot de rechter besloten. Wanneer een beroep wordt gedaan op schending van dit recht en dit beroep wordt gegrond bevonden, kan het wettelijk appelverbod buiten toepassing worden gelaten (vgl. het arrest van het hof van 12 juli 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:6402). 5. Uit de beslissing van de kantonrechter volgt dat de gemachtigde van de betrokkene en de betrokkene niet zijn verschenen ter zitting. De kantonrechter heeft overwogen dat de gemachtigde is uitgenodigd voor de zitting middels een brief met het correcte adres van het kantoor van de gemachtigde. De kantonrechter overweegt verder dat uit de verzendadministratie van de rechtbank blijkt dat de brief daadwerkelijk is verzonden. Er hebben zich geen ongeregeldheden met de postbezorging voorgedaan.
6. De gemachtigde betwist de ontvangst van de oproepingsbrief. In dat geval moet aannemelijk worden gemaakt dat de oproepingsbrief daadwerkelijk is verstuurd. Het hof stelt vast dat zich in het dossier een afschrift bevindt van een oproepingsbrief van 29 maart 2023, waarin de gemachtigde wordt uitgenodigd voor de zitting van 8 mei 2023. Het adres op de brief is Kampenringweg 45-D, 2803 PE Gouda,
7. Het hof kan de kantonrechter niet volgen in zijn overweging dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 12, eerste lid van de Wahv. In het midden latend of de oproepingsbrief daadwerkelijk is verzonden -de brief is niet aangetekend verzonden en in het dossier bevindt zich geen administratie waaruit volgt dat deze brief aan het postbedrijf ter bezorging is aangeboden- betreft het adres op de brief niet het in beroep bij de kantonrechter genoemde correspondentieadres van de gemachtigde (postbus 182, 2800 AD Gouda). Voor de juiste verzending van stukken is het adres dat een betrokkene of gemachtigde opgeeft, leidend. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de gemachtigde deugdelijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter.
8. Het voorgaande betekent dat het appelverbod buiten toepassing wordt gelaten. Het hoger beroep is ontvankelijk.
9. De gemachtigde voert in hoger beroep uitsluitend gronden aan ten aanzien van de beslissing van de kantonrechter op het verzoek om een proceskostenvergoeding. De gemachtigde voert aan dat ook indien het sanctiebedrag wordt gewijzigd in verband met een gewijzigd inzicht van de regelgever, er aanleiding is om de officier van justitie te veroordelen in de proceskosten. De gemachtigde verwijst naar het arrest van het hof van 28 maart 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:2330). 10. De kantonrechter heeft het verzoek om een vergoeding van de proceskosten in de fase van het administratief beroep afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat volgens vaste rechtspraak van het hof weliswaar een vergoeding moet worden toegekend voor de fase van administratief beroep maar deze jurisprudentie is in strijd met de wet. In dit geval is de sanctie gematigd in verband met wijziging van wetgeving. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters levert wijziging van wetgeving geen ‘aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid’ op. Er is dus geen recht op vergoeding van de kosten voor de fase van administratief beroep.
Voor de kantonfase heeft de kantonrechter de vergoeding met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) gematigd tot nihil. Daartoe heeft hij overwogen dat de betrokkene wel gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, maar het hier evident gaat om een punt van ondergeschikt belang, namelijk een minimaal gewijzigd inzicht van de wetgever over de boetewaardigheid van de snelheidsovertreding.
11. Het hof stelt vast dat de kantonrechter het bedrag van de sanctie gematigd heeft omdat de regelgever het vaste sanctiebedrag behorende bij de gedraging heeft gewijzigd. De betrokkene is met de matiging van het sanctiebedrag in beroep bij de kantonrechter gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Dat betekent - onder verwijzing naar het arrest van het hof van 28 april 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:3336) - dat aanleiding bestaat voor toekenning van een proceskostenvergoeding. 12. Met betrekking tot de vraag of de in administratief beroep gemaakte proceskosten (ook) voor vergoeding in aanmerking komen, overweegt het hof het volgende. Ingevolge artikel 13a, eerste lid, van de Wahv juncto artikel 7:28, tweede lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het (administratief) beroep redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
13. Vastgesteld kan worden dat sprake is van herroeping van het bestreden besluit, nu -voor zover hier van belang- het bedrag van de bij inleidende beschikking opgelegde sanctie is gematigd.
14. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid overweegt het hof - onder verwijzing naar de overwegingen 24 tot en met 26 van het arrest van 28 juli 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6369) - dat in de Wahv de ambtenaar die de sanctie oplegt veelal een betrokkene niet hoeft te horen voordat hij een sanctie oplegt en daarnaast niet de bevoegdheid heeft om de hoogte van het bedrag van de sanctie af te stemmen op de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht en/of de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert. De ambtenaar dient toepassing te geven aan de door de regelgever vastgestelde tarieven. Eerst in administratief beroep kan de officier van justitie op de voet van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv beoordelen of oplegging van een sanctie wel billijk is en overgaan tot bedoelde afstemming. Daartoe dient een betrokkene derhalve rechtsmiddelen aan te wenden. 15. Een strikte uitleg van het begrip "aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid" zou aldus meebrengen dat in veel gevallen een rechtzoekende de kosten die hij heeft gemaakt voor de noodzakelijkerwijs in te stellen rechtsmiddelen om in het gelijk te worden gesteld, niet vergoed kan krijgen. Het hof acht dit, in aanmerking genomen dat het hier de oplegging van punitieve sancties betreft, niet juist en geeft daarom aan dit begrip een uitleg die past bij de wijze waarop de wetgever vorm heeft gegeven aan de oplegging van sancties op grond van de Wahv. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat bij de toepassing van de Wahv behoefte bestaat aan een eenvoudige en voorspelbare regeling met betrekking tot het vergoeden van proceskosten.
16. De uitleg die het hof geeft aan het begrip "aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid" in de zin van artikel 20d, vierde lid, van de Wahv junctis de artikelen 13a, eerste lid, van de Wahv en 7:28, tweede lid, eerste volzin van de Awb komt erop neer dat indien de betrokkene in het gelijk wordt gesteld doordat in administratief beroep, in beroep bij de kantonrechter of in hoger beroep, wordt bepaald dat oplegging van de sanctie niet billijk is of het bedrag van de sanctie wordt gewijzigd, dit voor de toekenning van de proceskostenvergoeding aan de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd wordt toegerekend. Dit betreft niet alleen de situatie dat de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht of de omstandigheden waarin de persoon van de betrokkene verkeert nopen tot de conclusie dat oplegging van de sanctie niet billijk is of het bedrag van de sanctie moet worden gematigd, maar ook de situatie dat de regelgever hangende de beroepsprocedure de -door de ambtenaar toe te passen- sanctiebedragen heeft gewijzigd, welke wijziging, gelet op de regelgeving en jurisprudentie, genoemd in het arrest van het hof van 28 maart 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:2330) met terugwerkende kracht dient te worden toegepast. 17. Het voorgaande betekent dat de kantonrechter ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de fase van administratief beroep.
18. Voor zover de kantonrechter de proceskostenvergoeding voor de fase bij de kantonrechter heeft gematigd tot nihil, overweegt het hof - onder verwijzing naar het arrest van 17 april 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:3248) - als volgt. 19. Artikel 2, tweede lid, van het Bpb luidt als volgt:
“Indien een partij of een belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, kan het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag worden verminderd. Het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag kan eveneens worden verminderd indien het beroep bij de bestuursrechter is ingetrokken omdat gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.”
20. Artikel 2, tweede lid, van het Bpb biedt in geval een partij slechts gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, de bevoegdheid om het bedrag, dat op grond van het eerste lid van dit artikel is vastgesteld te verminderen. Het gebruik van deze bevoegdheid moet worden gemotiveerd, in het bijzonder waarom het niet redelijk is dat het volle pond wordt vergoed (vergelijk Nota van toelichting, artikelsgewijze toelichting artikel 2, tweede lid, Bpb, Staatsblad 1993, 763). Daarbij is van belang of een partij met minder proceshandelingen het resultaat had kunnen bereiken (zodat het niet redelijk is om alle proceshandelingen te vergoeden) en/of een lagere wegingsfactor voor de noodzakelijk te achten proceshandelingen kan worden gehanteerd.
21. Het door de kantonrechter gebezigde argument dat het bij de matiging van het sanctiebedrag zou gaan om een punt van ondergeschikt belang, is niet redengevend nu dit niet inzichtelijk maakt of proceshandelingen (en zo ja welke) achterwege hadden kunnen blijven en/of voor de noodzakelijk te achten proceshandelingen een lagere wegingsfactor zou kunnen worden gehanteerd. Daarbij merkt het hof op dat de in Wahv-zaken gehanteerde wegingsfactor van 0,5 (gewicht van de zaak = licht) niet alleen geldt in zaken waarin de gedraging niet kan worden vastgesteld of geoordeeld wordt dat oplegging van de sanctie niet billijk is, maar ook in zaken waarin het sanctiebedrag wordt gematigd.
22. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij op het verzoek om een proceskostenvergoeding is beslist vernietigen en aan de betrokkene de hierna vermelde proceskostenvergoeding toekennen.
23. Aan het indienen van een administratief beroepschrift dient een punt te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 597,-. In de fase van het beroep bij de kantonrechter komt het indienen van een beroepschrift voor vergoeding in aanmerking. Hieraan dient een punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt hier € 837,-. Gelet op de aard van de zaak wordt in administratief beroep en in beroep bij kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast.
24. In de fase van het hoger beroep, waarin de betrokkene slechts in het gelijk wordt gesteld voor wat betreft de hoogte van de proceskostenvergoeding, wordt wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Hier komt het indienen van een hoger beroepschrift, waaraan een punt moet worden toegekend, voor vergoeding in aanmerking.
25. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van in totaal € 1075,50, namelijk (1,5 x € 597,- x 0,5) + (1 x € 837,- x 0,5) + (1 x € 837,- x 0,25).