ECLI:NL:GHARL:2023:3248

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
Wahv 200.316.558/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in hoger beroep bij verkeersboete onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een betrokkene, een N.V., die in hoger beroep ging tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige kaart gematigd tot € 319,-. Tevens was er een verzoek om proceskostenvergoeding ingediend, dat door de kantonrechter was toegewezen tot een bedrag van € 500,-.

De gemachtigde van de betrokkene stelde in hoger beroep dat de kantonrechter een hogere proceskostenvergoeding van € 1.164,75 had moeten toekennen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de betrokkene slechts gedeeltelijk in het gelijk had gesteld en dat de motivering voor de verlaagde proceskostenvergoeding niet voldoende was. Het hof benadrukte dat de vraag of beroepsmatige rechtsbijstand, met name op basis van no-cure-no-pay, moet worden vergoed, een principieel karakter heeft en dat dit buiten de rechtsvormende taak van de rechter valt.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding en de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.494,-. Dit bedrag is berekend op basis van de toegewezen punten en de geldende tarieven voor proceskosten in administratief beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.316.558/01
CJIB-nummer
: 241477855
Uitspraak d.d.
: 17 april 2023
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2022, betreffende

[de betrokkene] N.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 319,- inclusief administratiekosten. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van
€ 500,-.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Het hoger beroep is gericht tegen de hoogte van de door de kantonrechter toegekende vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens de gemachtigde had de kantonrechter het bedrag van € 1.164,75 moeten toekennen. De gemachtigde wijst daarbij op de arresten van het hof met de vindplaatsen ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en ECLI:NL:GHARL:2022:2330 en verzoekt het hof te doen wat de kantonrechter had behoren te doen en tevens een punt voor het hoger beroep toe te kennen.
2. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 400,- voor: “parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart”. De kantonrechter heeft het bedrag van de sanctie gematigd tot € 310,- omdat het sanctiebedrag voor die gedraging met ingang van 1 maart 2022 is verminderd tot dat bedrag (artikel 1 van het Besluit van 22 december 2021 tot wijziging van de bijlage bij de Wahv en de bijlagen bij het Besluit OM-afdoening in verband met onder meer de jaarlijkse indexering van de tarieven).
3. Met betrekking tot de proceskosten heeft de kantonrechter overwogen dat betrokkene gedeeltelijk in het gelijk is gesteld (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, met vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786) en dat de proceskosten van de betrokkene € 1.164,75 (1,5 x € 541,- x 0,5 + 2 x € 759,- x 0,5) bedragen. Verder heeft de kantonrechter overwogen van oordeel te zijn “dat dit bedrag niet in verhouding staat tot de aangepaste hoogte van de verkeersboete (verlaging van € 90,-). Bovendien gaat het om een punt van ondergeschikt belang, namelijk een minimaal gewijzigd inzicht van de wetgever over de hoogte van het boetebedrag. De kantonrechter ziet hierin reden om met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) de proceskostenvergoeding te verminderen tot € 500,-.”
4. Artikel 2, tweede lid, van het Bpb luidt aldus:
"Indien een partij of een belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, kan het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag worden verminderd. Het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag kan eveneens worden verminderd indien het beroep bij de bestuursrechter is ingetrokken omdat gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen."
5. Niet in geschil is dat de kantonrechter de betrokkene (slechts) gedeeltelijk in het gelijk heeft gesteld.
6. Artikel 2, tweede lid, van het Bpb biedt in geval een partij slechts gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, de bevoegdheid om het bedrag, dat op grond van het eerste lid van dit artikel is vastgesteld (hier: € 1.164,75) te verminderen. Het gebruik van deze bevoegdheid moet worden gemotiveerd, in het bijzonder waarom het niet redelijk is dat het volle pond wordt vergoed (vergelijk Nota van toelichting, artikelsgewijze toelichting artikel 2, tweede lid, Bpb, Staatsblad 1993, 763). Daarbij is van belang of een partij met minder proceshandelingen het resultaat had kunnen bereiken (zodat het niet redelijk is om alle proceshandelingen te vergoeden) en/of een lagere wegingsfactor voor de noodzakelijk te achten proceshandelingen kan worden gehanteerd.
7. De door de kantonrechter gebezigde argumenten dat het op grond van artikel 2, eerste lid, van het Bpb vastgestelde bedrag niet in verhouding zou staan tot de matiging van het sanctiebedrag met € 90,- en dat het bij de matiging van het sanctiebedrag zou gaan om een punt van ondergeschikt belang, zijn niet redengevend nu deze niet inzichtelijk maken of proceshandelingen (en zo ja welke) achterwege hadden kunnen blijven en/of voor de noodzakelijk te achten proceshandelingen een lagere wegingsfactor zou kunnen worden gehanteerd. Daarbij merkt het hof op dat de in Wahv-zaken gehanteerde wegingsfactor van 0,5 (gewicht van de zaak = licht) niet alleen geldt in zaken waarin de gedraging niet kan worden vastgesteld of geoordeeld wordt dat oplegging van de sanctie niet billijk is, maar ook in zaken waar het sanctiebedrag wordt gematigd.
8. Voor zover de kantonrechter met de door hem gebezigde motivering tot uitdrukking heeft willen brengen dat de matiging van het sanctiebedrag met € 90,- niet een op grond van het eerste lid vastgesteld bedrag rechtvaardigt, overweegt het hof dat in veel Wahv-zaken de toegekende proceskostenvergoedingen vele malen hoger zijn dan het bedrag van de bij de beschikking opgelegde sanctie. De vraag of en zo ja in hoeverre beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in het bijzonder op basis van no-cure-no-pay verleende rechtsbijstand, in deze zaken moet worden vergoed is principieel van aard. Het ligt op de weg van de regelgever om die vraag te beantwoorden. Beantwoording van deze vraag gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten.
9. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij op het verzoek om een proceskostenvergoeding is beslist vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen.
10. Aan het indienen van de beroepschriften bij de officier van justitie, de kantonrechter en het hof en het bijwonen van de zitting bij de kantonrechter dienen in totaal 4 punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt thans voor het administratief beroep € 597,- en voor het (hoger) beroep
€ 837,- Gelet op de aard van de zaak wordt in beroep bij de officier van justitie en de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast en in hoger beroep, waar het geschil is beperkt tot de toekenning van proceskostenvergoeding, 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht). Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.494,-
((1,5 x € 597,- x 0,5) + (2 x € 837,- x 0,5) + 1 x 837,- x 0,25)).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij is beslist op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 1.494,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.