ECLI:NL:GHARL:2023:860

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.298.594
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor schade door brand veroorzaakt door hennepkwekerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de huurder voor schade aan een bedrijfspand. De appellant, die als huurder optrad, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De kern van de zaak betreft een brand die op 13 augustus 2018 in het bedrijfspand heeft gewoed, waarbij aanzienlijke schade is ontstaan. De eigenaar van het pand, de geïntimeerde, stelde de huurder aansprakelijk voor de schade, omdat de brand vermoedelijk was veroorzaakt door een hennepkwekerij die op de zolder van het pand was aangetroffen. De huurder betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat er geen hennepkwekerij in werking was en dat de brand niet door hem was veroorzaakt.

Het hof oordeelde dat de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter niet in geschil waren en dat het rapport van het expertisebureau OBEG voldoende bewijs bood voor de conclusie dat de brand was veroorzaakt door een elektrotechnisch mankement in de elektrische installatie die ten behoeve van de hennepkwekerij was aangelegd. Het hof wees erop dat de huurder wisselende verklaringen had afgelegd over de aanvoer van elektriciteit naar de zolder en dat hij geen plausibele verklaring had gegeven voor de aanwezigheid van de stroomkabel die naar de hennepkwekerij leidde. Het hof concludeerde dat de huurder aansprakelijk was voor de schade op grond van artikel 6:74 BW en bevestigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter, waarbij de huurder werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de eigenaar van het pand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.298.594
zaaknummer rechtbank Overijsel, zittingsplaats Enschede 7624862
arrest van 31 januari 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [appellant]
advocaat: mr. M.A. Knobben
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
die bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. G.L.E. Kemerink op Schiphorst

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 17 mei 2022 heeft op 16 november 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal (een verslag) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Vervolgens is arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Het hof gaat uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, van 4 februari 2020. Deze feiten zijn ook in hoger beroep niet in geschil. Het hof voegt hier nog aan toe dat [appellant] bij arrest van 14 maart 2022 van de strafkamer van dit hof (door [geïntimeerde] in hoger beroep overgelegd) is veroordeeld wegens medeplichtigheid aan – kort gezegd – hennepteelt. Er is tegen dat arrest geen cassatieberoep ingesteld.
2.2.
Kort samengevat gaat deze zaak over het volgende. [geïntimeerde] is eigenaar van het bedrijfspand te [woonplaats2] aan de [adres] (hierna: het bedrijfspand). [appellant] huurde het bedrijfspand sinds 1 november 2008. In de nacht van 12 op 13 augustus 2018 heeft er een grote brand gewoed in het bedrijfspand, ten gevolge waarvan het aanzienlijke schade heeft opgelopen. In opdracht van Univé, de verzekeraar van [geïntimeerde] , heeft (de heer [naam1] van) het expertisebureau OBEG een brandtechnisch onderzoek ingesteld. In het onderzoeksrapport d.d. 22 oktober 2018 (hierna: het OBEG rapport) is onder meer opgenomen dat zeer waarschijnlijk is dat de oorzaak van de brand is gelegen in een elektrotechnisch mankement in de elektrische installatie ten behoeve van de hennepkwekerij die op de zolder van het bedrijfspand is aangetroffen dan wel warmteoverdracht van de op deze elektrische installatie aangesloten verbruikers die bestemd waren voor de hennepkwekerij. Univé heeft [geïntimeerde] uitkering onder zijn verzekering geweigerd omdat de schade door illegale activiteiten (hennep kweken) is veroorzaakt. [geïntimeerde] heeft [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade.
2.3.
De kantonrechter heeft, na een bewijsopdracht, bij eindvonnis van 13 juli 2021 voor recht verklaard dat [appellant] op grond van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] als gevolg daarvan geleden schade, en heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van € 103.542,67, met rente en kosten. [appellant] is in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vier grieven, die door [geïntimeerde] zijn bestreden.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof is het eens met de kantonrechter, en zal oordelen dat het hoger beroep niet slaagt. Hieronder legt het hof uit hoe het tot dit oordeel komt.
Omvang hoger beroep
3.2.
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep niet ter discussie staat dat tussen partijen een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:290 BW van kracht was ten tijde van de brand. Het schadebedrag zoals toegewezen in eerste aanleg wordt als zodanig ook niet bestreden. [appellant] bestrijdt dat hij wanprestatie heeft gepleegd. De inzet van het hoger beroep is dat de waardering van de bewijsmiddelen anders moet uitvallen dan in eerste aanleg, omdat er volgens [appellant] geen hennepkwekerij in werking was noch illegaal stroom is afgetapt zodat de brand daar niet door kan zijn veroorzaakt.
Aansprakelijkheid [appellant]
3.3.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat het OBEG rapport voldoende steun biedt voor de conclusies dat er buiten de elektriciteitsmeter om stroom is afgetapt met een kabel die naar de zolder van het bedrijfspand liep en daar was aangesloten op een elektrische installatie ten behoeve van een hennepkwekerij, en dat de oorzaak van de brand is gelegen in een elektrotechnisch mankement in dan wel warmteoverdracht door die installatie. De rechtbank heeft [appellant] daarom terecht met het tegenbewijs belast. De punten van kritiek die [appellant] aanvoert tegen het OBEG rapport zijn onvoldoende om het hof te doen twijfelen aan de conclusies van dat rapport. [appellant] , die wist dat er hennep gerelateerde goederen op de zolder van het bedrijfspand waren neergelegd, heeft wisselende stellingen ingenomen over de aanvoer van elektriciteit naar de zolder; hij stelt dat de stroomkabel via de verdeeldoos naar de hefbrug liep, maar ook dat het om een losse kabel ging die mogelijk naar de (niet meer in werking zijnde) koelcel liep, dat de kabel een bron van krachtstroom is terwijl dat voor hennepteelt ongeschikt is, en dat de kabel niet was aangesloten op een elektrische installatie van een hennepkwekerij op de zolder omdat die daar niet aanwezig was. Hiertegenover staan de – eenduidige – bevindingen in het OBEG rapport, dat de enige elektrische kabel die ten tijde van het onderzoek was afgekoppeld in de meterkast uitkwam op een verdeeldoos die was gemonteerd op de muur aan de rechterzijde van de ruimte die toegang gaf tot de zolder, dat vanaf deze verdeeldoos één elektrische kabel naar de zolder toe liep, en dat tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat de elektrische installatie van de hennepkwekerij was aangesloten op deze kabel. [appellant] heeft naar het oordeel van het hof geen plausibele verklaring voor de aanwezigheid van de stroomkabel aangedragen die toereikend is om deze bevindingen te ontkrachten. [geïntimeerde] heeft daarbij onbetwist aangevoerd dat krachtstroom kan worden omgezet door de kabel te strippen en een aftakking te maken. Het hof ziet geen discrepanties in het fotomateriaal die afdoen aan de conclusies van het OBEG rapport (ook niet bij foto 23 uit de bijlage bij het OBEG rapport ten opzichte van de foto die [appellant] als productie 2 bij memorie van grieven heeft overgelegd; deze foto’s tonen hetzelfde beeld, zij het vanuit verschillende hoek en afstand). Dat er op de zolder restanten van een hennepkwekerij zijn teruggevonden vindt bevestiging in het incidentenrapport van de brandweer en het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van de politie, en wordt ook gedetailleerd beschreven in het OBEG rapport. Zo zijn er tussen de brandresten de restanten van een grote hoeveelheid opgekweekte hennepstekjes in steenwolblokjes/startblokjes aangetroffen, en restanten van contactdozen met daarin een stekker geplugd. Alles wijst er kortom op dat op de zolder van het bedrijfspand een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen.
3.4.
Het OBEG rapport vermeldt weliswaar dat als gevolg van de brand de elektrische installatie van de hennepkwekerij dermate beschadigd was dat de exacte oorzaak niet kon worden vastgesteld, maar dat staat er volgens het rapport niet aan in de weg dat zeer waarschijnlijk is dat de oorzaak van de brand is gelegen in een elektrotechnisch mankement in de elektrische installatie van de hennepkwekerij dan wel warmteoverdracht van de op deze installatie aangesloten verbruikers die bestemd waren voor de hennepkwekerij. Het OBEG rapport sluit andere oorzaken van de brand uit, en [appellant] heeft ook geen alternatieve oorzaak aangedragen. Er is door OBEG op 13 augustus 2018 en op 25 september 2018 brandtechnisch onderzoek gedaan, er zijn op 17 augustus en 25 september 2018 foto’s gemaakt die als bijlage bij het rapport zijn gevoegd, en op 21 augustus 2018 is zowel [geïntimeerde] als [appellant] geïnterviewd. Het hof gaat daarom niet mee in het standpunt van [appellant] dat het OBEG rapport op essentiële punten hiaten bevat en/of op aannames in plaats van op feiten is gebaseerd en dat het onderzoek eenzijdig met informatie van [geïntimeerde] tot stand is gekomen. Ter zitting bij het hof heeft [appellant] nog gesteld dat de onderzoekers ter plaatse bewijzen hebben gefabriceerd, maar hiervoor ontbreekt elke aanwijzing zodat het hof deze stelling passeert.
3.5.
Met de kantonrechter is het hof verder van oordeel dat de getuigenverklaringen van [getuige1] en [getuige2] onvoldoende afdoen aan het OBEG rapport, alleen al door de mogelijkheid dat er een hennepkwekerij in werking is geweest nadat [getuige1] en [getuige2] de spullen voor hennepteelt op de zolder hadden gelegd in juni 2018 (zoals volgt uit de getuigenverklaring van [getuige2] ). Hun verklaring dat er op het moment dat zij deze spullen naar de zolder brachten geen aanvoer van elektriciteit was, sluit immers niet uit dat de stroomkabel naar de zolder later – al dan niet door derden – is aangelegd en aangesloten. Anders dan [appellant] impliceert, rust op [geïntimeerde] als eigenaar/verhuurder (mede gezien artikel 7:219 BW) niet de bewijslast om aan te tonen wie precies de hennepkwekerij heeft aangelegd en met de stroomvoorziening vanuit de meterkast heeft gerommeld. Dát er illegaal stroom is afgetapt is door [appellant] niet gemotiveerd betwist. Overigens merkt het hof op dat uit de strafbeschikking van 16 september 2019 blijkt dat [getuige1] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk bereiden, bewerken etc. van hennep en diefstal (van elektriciteit). De andere punten uit de getuigenverklaringen van [getuige1] en [getuige2] die [appellant] aanvoert – zoals de hoogte van de zolder en dat er een ladder naartoe voerde – acht het hof met de kantonrechter niet van doorslaggevende betekenis voor de beoordeling. Het hof verwijst verder naar het tussenvonnis van 15 december 2020 r.o. 2.5 tot en met 2.7, waarmee het zich verenigt.
3.6.
Het hof betrekt bij al het voorgaande nog dat [geïntimeerde] in hoger beroep aanvullend bewijs heeft overgelegd in de vorm van processen-verbaal van politie en de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] in hoger beroep (het arrest van de strafkamer van het hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 14 maart 2022). Uit de proces-verbaal van hoofdagent [naam2] blijkt dat in zijn aanwezigheid de fraude-inspecteur [naam3] van Enexis heeft geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen; het bleek dat er achter de zekering twee aansluitingen per zekering waren aangebracht. Ook zijn er groene (verse) wortelresten van hennepplanten aangetroffen op de zolder. Uit het proces-verbaal van brigadier [naam4] blijkt dat in een schaftkeet achter het bedrijfspand een hennepknipruimte is aangetroffen. Dat heeft ook bijgedragen aan de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] in hoger beroep wegens het opzettelijk gelegenheid en middelen verschaffen door het bedrijfspand en een bij dat pand staande schaftkeet voor de teelt/het kweken en het bewerken van hennepplanten ter beschikking te stellen. In de strafzaak tegen [appellant] is in hoger beroep geoordeeld dat er een werkende hennepkwekerij op de zolder van het bedrijfspand heeft gezeten, dat [appellant] de zolder aan derden ter beschikking heeft gesteld en wist dat zijn neef daar hennep gerelateerde spullen had neergelegd en dat [appellant] wist dat er in de schaftkeet iets verdachts gaande was mede omdat (onbekend gebleven) derden hem een hoog bedrag voor de huur van de schaftkeet wilden betalen. Het arrest in de strafzaak levert van deze medeplichtigheid van [appellant] aan hennepteelt dwingend bewijs op (art. 161 Rv).
3.7
[appellant] heeft de door de rechtbank voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] , dat door het aftappen van stroom ten behoeve van de hennepkwekerij een zeer brandgevaarlijke situatie is ontstaan, waardoor uiteindelijk brand is ontstaan in het bedrijfspand, in onvoldoende mate ontkracht. Met de kantonrechter oordeelt het hof daarom dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde] op grond van artikel 6:74 BW in verbinding met artikel 11 van de algemene bepalingen die deel uitmaken van de huurovereenkomst, dan wel – indien niet [appellant] zelf maar derden de hennepkwekerij hebben aangelegd – artikel 7:219 BW.
Bewijs
3.8.
Het aanbod van [appellant] om zichzelf, [getuige2] en [getuige1] opnieuw als getuige te horen wordt gepasseerd. Voorzover [appellant] in hoger beroep een bewijsaanbod heeft gedaan met het doel om aanvullend tegenbewijs te leveren wordt daaraan voorbijgegaan, omdat dit aanbod tegen de achtergrond van de reeds gehouden getuigenverhoren onvoldoende is gespecificeerd. [1]
De conclusie
3.9.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, van 4 februari 2020, 15 december 2020 en 13 juli 2021;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 1.756,- aan griffierecht
€ 6.556,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief V)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.R. den Dekker, M. Schoemaker en M.F.A. Evers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2023.

Voetnoten

1.HR 12 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7677
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.