ECLI:NL:GHARL:2023:8443

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
Wahv 200.295.681
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • Swart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeren in een parkeerverbodszone en de geldigheid van het parkeerverbod in relatie tot de rijbaan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had een sanctie van € 95,- opgelegd gekregen voor het parkeren in strijd met een parkeerverbod, aangeduid met bord E1, op 3 april 2019 in Rotterdam. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat het voertuig niet op de rijbaan was geparkeerd, maar op een ander weggedeelte waar parkeren is toegestaan volgens de regels van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het hof oordeelde dat het voertuig van de betrokkene wel degelijk op de rijbaan stond, waardoor het parkeerverbod van toepassing was. Het hof constateerde echter dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de sanctie met 25% tot € 71,25. Tevens werden de proceskosten van de betrokkene vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.295.681/01
CJIB-nummer
: 224607859
Uitspraak d.d.
: 10 oktober 2023
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2021, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “parkeren in strijd met parkeerverbod/parkeerverbodszone (bord E1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 3 april 2019 om 16.30 uur op de Willingestraat in Rotterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de betrokkene niet op de rijbaan heeft geparkeerd, maar op een ander weggedeelte in de zin van artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en dat is niet in strijd met het parkeerverbod. Daarbij wijst de gemachtigde erop dat het parkeerverbod zich slechts uitstrekt tot de weg zoals bedoeld in artikel 65, tweede lid, van het RVV 1990 dan wel het Verdrag van Wenen inzake verkeerstekens. Daarom was het voor de betrokkene geoorloofd het voertuig op deze locatie te parkeren.
3. Niet is betwist dat het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd binnen een parkeerverbodszone, aangeduid met het bord E1 (zone). De gemachtigde betwist dat de bebording van de zone gelding heeft op de plaats waar het voertuig van de betrokkene stond.
4. Binnen een parkeerverbodszone verbiedt het bord E1 (zone) niet het parkeren in de berm (vergelijk het arrest van het hof van 16 juni 2016, vindplaats: rechtspraak.nl ECLI:NL:GHARL:2016:4962) en evenmin het parkeren op een ander weggedeelte waar parkeren is toegestaan als bedoeld in artikel 65, derde lid, en artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 (vergelijk het arrest van het hof van 5 december 2017, vindplaats: rechtspraak.nl ECLI:NL:GHARL:2017:10685).
5. Niet is betwist dat het voertuig niet in de berm stond. Beoordeeld dient te worden of het voertuig stond op een ander weggedeelte waar parkeren is toegestaan als bedoeld in artikel 65, derde lid, en artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990. Daarvan is geen sprake als het voertuig op de -niet voor parkeren bestemde- rijbaan stond. Onder rijbaan wordt op grond van artikel 1 van het RVV 1990 verstaan “elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden.”
6. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Betrokken voertuig stond geparkeerd, niet in de vakken. Terwijl hier een parkeerzone geldt, alleen parkeren in de vakken.”
7. Daarnaast bevindt zich in het dossier een proces-verbaal Wet Mulder van 17 mei 2019 waarin de ambtenaar - voor zover hier van belang - het volgende verklaart:
“(…) we zijn gestopt met ons voertuig, op de plek voor het gebouw van het bedrijf Engie aan de Willingestraat te Rotterdam. Hier stonden twee voertuigen geparkeerd waar dit niet is toegestaan, één voertuig stond in de groenstrook en de ander stond er naast op de betonnen platen. Dit grondgebied is geen eigen terrein en behoort tot het gebied van het Havenbedrijf Rotterdam. In dit hele gebied geldt een parkeerzone gebied. (…) Dit wil zeggen dat er in dit gebied Sluisjesdijk/Waalhaven Noordzijde te Rotterdam alleen in de daarvoor bestemde vakken geparkeerd mag worden, tenzij het eigen terrein is. (…)”
8. Verder bevat het dossier de door ambtenaar gemaakte foto’s van de gedraging en door de gemachtigde ingebrachte afbeeldingen van Google Maps Street View die de situatie ter plaatse weergeven.
9. Uit bovengenoemd beeldmateriaal volgt dat de Willingestraat in Rotterdam een doodlopende weg is, aangegeven door middel van een bord L8. Aan het begin van de straat is sprake van een geasfalteerde rijbaan en zowel aan de linker- als de rechterzijde bevinden zich haaks op de rijbaan parkeervakken. Aan het einde van de geasfalteerde rijbaan zijn hekken geplaatst voorzien van rood-wit gestreepte balken, zodat weggebruikers niet het daarachter gelegen water inrijden. Kort voor deze (waarschuwings)hekken bestaat de mogelijkheid om naar rechts af te slaan. De geasfalteerde rijbaan gaat hier over in eerst een rij van grijze en witte straatklinkers, gevolgd door grijze betonplaten van ongeveer 2 meter bij 2 meter, zogenaamde Stelconplaten. Deze strook is twee platen breed. Aan de linkerzijde van deze strook van betonplaten bevindt zich water. Aan de rechterzijde volgt eerst een stuk trottoir en daarna een strook gras met daarin bomen geplant. Ongeveer halverwege de grasstrook bestaat de mogelijkheid naar rechts af te slaan. De grasstrook wordt hier namelijk onderbroken door een strook van tenminste drie betonplaten breed. Deze strook geeft toegang tot het terrein van het daarachter gelegen bedrijf. De feitelijke toegang tot dit terrein lijkt voor voertuigen op meer dan twee wielen onmogelijk te zijn gemaakt door het plaatsen van grote grijze betonblokken, zogenaamde Jumboblokken. Het voertuig van de betrokkene staat met de bestuurderszijde langs de grasstrook, terwijl de achterzijde van het voertuig voor zo een Jumboblok staat. Het voertuig staat met alle vier de wielen op de betonplaten. Ter plaatse is geen belijning van een parkeervak zichtbaar.
10. Naar het oordeel van het hof is de strook betonplaten waar het voertuig van de betrokkene stond aan te merken als rijbaan. Dit weggedeelte kan door een voertuig worden bereden, terwijl er geen sprake is van een fiets- of bromfietspad.
11. Nu het voertuig van de betrokkene op de rijbaan stond, had het parkeerverbod gelding. Uit de verklaringen van de ambtenaar en uit het ingebrachte beeldmateriaal volgt verder dat op de plaats waar het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd geen sprake was van een parkeervak. Dit betekent dat het voertuig in strijd met het parkeerverbod stond geparkeerd. Hetgeen is aangevoerd treft geen doel.
12. Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden en de totale duur van de procedure meer dan vier jaar bedraagt. Onder verwijzing naar het arrest van dit hof van 28 juli 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6369) oordeelt het hof dat de betrokkene door deze schending is komen te verkeren in zodanige omstandigheden dat het bedrag van de administratieve sanctie moet worden gematigd met 25 procent, derhalve tot € 71,25.
13. De proceskosten komen, gelet op wat hiervoor is overwogen, voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van een beroepschrift in hoger beroep dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het (hoger) beroep € 837,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 418,50 (= 1 x € 837,- x 0,5).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de sanctie wordt bepaald op € 71,25;
bepaalt dat als de betrokkene op grond van artikel 11 van de Wahv teveel zekerheid heeft gesteld, het meerdere door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 418,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van Swart als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.