In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vraag of de onroerende zaak aan [adres1] 1 kan worden aangemerkt als woning in de zin van artikel 14, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR), waardoor het verlaagde tarief van 2% op de verkrijging van toepassing zou zijn. De belanghebbende heeft op 12 juni 2020 een perceel grond met opstallen verworven van Stichting [naam4] voor een bedrag van € 3.330.000, waarbij overdrachtsbelasting van € 159.840 is voldaan. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening van de overdrachtsbelasting ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Het Hof oordeelt dat de onroerende zaak oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd als zorginstelling en niet als woning. De kenmerken van het gebouw, zoals behandelkamers en een instellingskeuken, wijzen erop dat het niet bedoeld is voor bewoning. De omstandigheid dat de onroerende zaak zonder verbouwingen kan worden gebruikt voor kamerbewoning, doet hier niet aan af. Het Hof concludeert dat de onroerende zaak op het moment van eigendomsoverdracht nog steeds als zorginstelling moet worden aangemerkt, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.