ECLI:NL:HR:2019:1874
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verkrijging van appartementsrecht in voormalig kantoorgebouw en de toepassing van overdrachtsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft de verkrijging van een appartementsrecht in een voormalig kantoorgebouw, dat was gesloopt tot casco en door de kopers moest worden afgebouwd. De centrale vraag was of het verkregen recht op gebruik van de ruimte moet worden aangemerkt als de verkrijging van een woning in de zin van artikel 14, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Dit zou betekenen dat er slechts twee procent overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn in plaats van zes procent.
De Staatssecretaris had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, dat op 29 juni 2018 had geoordeeld dat de verkrijging van het appartementsrecht wel degelijk als woning kon worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten die in cassatie konden worden aangenomen. Het Hof had vastgesteld dat er een omgevingsvergunning voor woningbouw was en dat er diverse werkzaamheden aan het gebouw waren uitgevoerd, die het mogelijk maakten om de ruimte te bewonen.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal, C.M. Ettema, gevolgd en het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de gronden waarop het Hof had geoordeeld niet onjuist waren en dat het middel niet tot cassatie kon leiden. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de Staatssecretaris van Financiën is een griffierecht van € 508 opgelegd.