ECLI:NL:HR:2019:1872
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verkrijging appartementsrecht en overdrachtsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft de verkrijging van een appartementsrecht in een voormalig kantoorgebouw, dat door de kopers moest worden afgebouwd en ingericht. De centrale vraag was of deze verkrijging moet worden aangemerkt als een woning in de zin van artikel 14, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, wat zou betekenen dat een lager tarief aan overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn.
De Staatssecretaris had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 mei 2018, waarin het Hof had geoordeeld dat het appartementsrecht als woning moest worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten die in cassatie konden worden aangenomen. Het Hof had vastgesteld dat het gebouw, dat voorheen een kantoorpand was, inmiddels was omgevormd en dat er een omgevingsvergunning voor woningbouw was verleend. De werkzaamheden die door de gemeente waren uitgevoerd, maakten het mogelijk om de ruimte als woning te gebruiken.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het middel van de Staatssecretaris niet tot cassatie kon leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat de gronden waarop het Hof zijn beslissing had gebaseerd, juist waren. De Hoge Raad zag geen aanleiding om de Staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen. Dit arrest bevestigt de eerdere uitspraak van het Hof en onderstreept de voorwaarden waaronder een appartementsrecht als woning kan worden aangemerkt voor de overdrachtsbelasting.