ECLI:NL:GHARL:2023:7691

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
200.329.668/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over schorsing van docenten wegens beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door drie docenten, [appellant1], [appellant2] en [appellant3], tegen hun schorsing door NHL Stenden Hogeschool. De schorsing was het gevolg van beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag, maar het hof oordeelt dat het onderzoek dat naar deze beschuldigingen is uitgevoerd, onvoldoende feitelijke grondslag biedt voor de schorsing. De docenten hebben bezwaar gemaakt tegen hun schorsing en vorderen hun werkhervatting en rehabilitatie. Het hof concludeert dat de schorsing onterecht is geweest, omdat de uitkomsten van het onderzoek niet voldoende zijn om de schorsing te rechtvaardigen. Het hof wijst de vorderingen van de docenten toe, waardoor zij weer in hun functie kunnen terugkeren en NHL Stenden Hogeschool verplicht wordt om een rehabiliterend bericht te sturen naar de medewerkers en studenten van het Maritiem Instituut Willem Barentsz. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige werkomgeving en de verantwoordelijkheden van de werkgever in dit opzicht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.329.668/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10499775)
arrest in kort geding van 12 september 2023
in de zaak van

1.[appellant1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant1],
2. [appellant2],
die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant2],
3. [appellant3],
die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant3],
die hoger beroep hebben ingesteld en
die bij de voorzieningenrechter optraden als eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. I.J. Woltman, die kantoor houdt te Leeuwarden,
tegen
NHL Stenden Hogeschool,
die is gevestigd in Leeuwarden,
die zelf ook hoger beroep heeft ingesteld en
die bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde,
hierna:
NHL,
advocaat: mr. E.W. Kingma, die kantoor houdt te Leeuwarden.

1.De procedure bij het hof

1.1
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 14 juni 2023 in kort geding heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 juli 2023, met grieven tevens houdende een vermeerdering van eis;
- de conclusie van eis van 25 juli 2023;
- de memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- de van de zijde van [appellanten] nader ingezonden producties O tot en met U;
- de van de zijde van NHL nader ingezonden producties PP en QQ.
1.3
De zaak is op 6 september 2023 mondeling bij het hof behandeld. Van die behandeling is een verslag (proces-verbaal) opgemaakt. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

[appellanten] zijn geschorst vanwege beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag. Wat aan onderzoek is gedaan alsook de uitkomsten daarvan geven daarvoor vooralsnog in onvoldoende mate een redelijke en zwaarwegende grond. De vordering tot wedertewerkstelling wordt daarom alsnog toegewezen. Ook moet NHL een rectificatie sturen naar de medewerkers en de studenten van het MIWB.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1
[appellant1] , [appellant2] en [appellant3] zijn op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam binnen het Maritiem Simulatie Trainingscentrum (hierna: MSTC), een onderdeel van het Maritiem Instituut Willem Barentsz (hierna: MIWB) op Terschelling. Het MIWB op zijn beurt is een onderdeel van NHL. [appellant1] , geboren [in] 1963, is sinds 1 juli 2017 binnen het MSTC werkzaam als (thans) docent. Tot 1 september 2022 is hij enkele jaren teamleider geweest. [appellant2] , geboren [in] 1972, is sinds 5 oktober 2015 aldaar werkzaam als beleidsmedewerker tevens docent en [appellant3] , geboren [in] 1972, is er sinds 2014 werkzaam, eerst als invalkracht en sinds 18 april 2016 als docent.
3.2
Op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomsten is de Cao Hoger Beroepsonderwijs (hierna: de cao) van toepassing. In de cao staat in artikel P-1 de mogelijkheid geregeld van een schorsing van een werknemer ‘in gevallen waarin het belang van de werkgever dit vereist’, met in artikel P-2 de dan te volgen procedure. Artikel P-4 bepaalt dat als blijkt dat ‘de disciplinaire maatregel’ ten onrechte is opgelegd, de werkgever voor een passende rehabilitatie zal zorgdragen. In artikel S-2 is geregeld dat iedere werknemer die rechtstreeks in zijn belang is getroffen met (onder meer) een besluit dat inhoudt een schorsing - bij de bij de Stichting Onderwijsgeschillen ondergebrachte commissie van beroep - beroep kan instellen en dat de uitspraak van de commissie van beroep bindend is voor zowel de werknemer als de werkgever.
3.3
[appellant2] en [appellant3] hebben in het verleden diverse keren melding gemaakt van wat zij als misstanden en spanningen binnen het MSTC en het MIWB ervoeren. Zij hebben zich daarbij ook tot de vertrouwenspersoon binnen NHL gewend, zonder dat dit verdere gevolgen heeft gehad.
3.4
In een e-mailbericht van 14 december 2022 heeft mw. [naam1] (hierna: [naam1] ), [functie1] van NHL, aan de medewerkers van MSTC onder meer laten weten dat er signalen zijn ontvangen over de sociale veiligheid op de werkvloer binnen het team MSTC, dat op basis van die signalen een extern onderzoek daarnaar gaat plaatsvinden en dat met alle teamleden en het management zal worden gesproken.
3.5
In een adviesrapport, uitgebracht aan NHL door Nexxt B.V. op 31 januari 2023, aangaande het IT-systeembeheer binnen het MSTC zijn de huidige situatie en de knelpunten daarin in kaart gebracht. In dat rapport is in de samenvatting onder meer vermeld dat het gebrek aan samenwerking tussen systeembeheer en de gebruikers (docent/instructeurs) opvalt en dat daardoor de onderlinge relatie onder druk is komen te staan. Dit wordt volgens het rapport versterkt door de komst van een het camerasysteem (CCTV) binnen MSTC, dat in de basis is aangelegd ten behoeve van onderwijsdoeleinden maar waardoor gebruikers zich bekeken voelen, wat tot wantrouwen heeft geleid en vervolgens tot een onveilige werksituatie.
3.6
In een e-mailbericht van 24 februari 2023 heeft [naam1] aan de medewerkers van MSTC laten weten dat bureau Het Zuiderlicht (hierna: Het Zuiderlicht) het onderzoek naar de mate van sociale veiligheid zou gaan uitvoeren (hierna: het cultuuronderzoek) en dat men op korte termijn een uitnodiging tegemoet kon zien voor een gesprek.
3.7
Het Zuiderlicht is in maart 2023 met het onderzoek begonnen en heeft toen ook met [appellanten] gesproken.
3.8
In een e-mailbericht van 22 maart 2023 heeft [appellant3] aan [naam1] laten weten:
Ik heb gisteren mijn afspraak gehad met de heren (…) van Het Zuiderlicht.
Om maar meteen met de deur in huis te vallen, ik ben nog altijd beduusd en zeer diep geraakt over de beschuldigingen, maar bovenal de wijze waarop het gesprek is gevoerd en de wijze waarop alles tot stand is gekomen;
 Gevoel van een veilig en open gesprek heb ik vanaf eerste zin niet gehad. Ik dacht dat dit een onderzoek zou zijn, maar ik kreeg na hun voorstelrondje vrijwel direct de beschuldiging voor mijn voeten en voelde het alsof ik mij moest verdedigen in een zaak van een totaal ander persoon. (…)
 Vrijwel direct werd het mij duidelijk en duidelijk gemaakt dat er geen ruimte noch interesse was voor mijn verhaal. (…)
 (…) Hoe kan het dat de beschuldigingen aan mijn adres ("door (al) jouw collega's die vanochtend jouw zijn voorgegaan beaamd" aldus dhr. [naam2] ) slechts door een select groepje collega's mag worden besproken in dit onderzoek. (…)
3.9
In een e-mailbericht van 27 maart 2023 heeft [appellant1] aan [naam1] laten weten:
Ik ben +/- 5 jaar teamleider geweest, in deze 5 jaar zijn er bij nooit klachten binnengekomen over een sociaal onveilige werkomgeving, ook ben ik nooit door de directeur MSTC hierop aangesproken, ook is dit nooit onderwerp geweest tijdens de wekelijks MT-meetings. (…)
Ik neem aan dat er serieuze klachten moeten zijn voordat besloten wordt tot openen van een extern onderzoek, waarbij ongetwijfeld ook de namen zijn genoemd van de beklaagden, gezien de vragen die mij gesteld werden tijdens het interview plus de feedback die ik terugkrijg van collega's gaat het hier om drie personen waar ik er 1 van ben.
Waarom ben ik niet aangesproken door mijn teamleider en/of MSTC directeur voordat het onderzoek werd geopend? (…)
3.1
In een e-mailbericht van 11 april 2023 heeft [appellant2] aan [naam1] laten weten:
(…) aangezien ik er vanuit ging dat het om een onafhankelijk onderzoek zou gaan, binnen het team en niet tussen mij en het management. Na het gesprek met een van de onderzoekers kreeg ik toch sterk de indruk dat het eerder om een descriptief onderzoek ging. Persoonlijk had ik er wel moeite mee om tijdens dit onderzoek te horen dat ik, samen met meerdere teamleden beschuldigd werd/word van grensoverschrijdend gedrag. Terwijl ik juist tegen een muur aanliep de afgelopen jaren als ik dit ter sprake bracht bij het management. (…)
3.11
Op 20 april 2023 werden alle medewerkers van het MSTC bijeengeroepen in een collegezaal om de uitkomsten van het cultuuronderzoek te bespreken. [appellant1] , [appellant2] en [appellant3] zijn kort voor deze bijeenkomst één voor één naar een naastgelegen ruimte geroepen waar zij van de heer [naam3] (hierna: [naam3] ), [functie2] van het MIWB, in het bijzijn van de heer [naam4] (senior beleidsadviseur HRM van NHL), te horen kregen dat zij met onmiddellijke ingang waren geschorst en het pand dienden te verlaten.
3.12
Tijdens de personeelsbijeenkomst van 20 april 2023 is onder meer het volgende medegedeeld over de uitkomst van het cultuuronderzoek:
1. Er is een diepe, onoverbrugbare kloof tussen twee deelgroepen van MSTC: een drietal versus de rest van het MSTC. De situatie beperkt zich niet tot MSTC, maar reikt verder en er is een roep naar verdiepend onderzoek (MIWB).
2. Er is sprake van grensoverschrijdend gedrag vanuit het drietal richting de andere groep in termen van intimideren, schelden, pesten, denigrerende en discriminerende taal gebruiken, dwang uitoefenen en roddelen over elkaar en het management. Kortom, er is sprake van sociale onveiligheid.
(…)
4. Onderwijskundig beleid is teveel doorgeduwd vanuit het drietal en een bron van onvrede bij de andere teamleden. (…)
5. De situatie bestaat al enkele jaren en het management (voormalig TL, directeur) heeft hierin niet tijdig, noch adequaat gehandeld. De nieuwe TL is tot heden weinig zichtbaar vinden medewerkers.
(…)
7. De organisatie van het MSTC is voor verbetering vatbaar (…): er is op onderdelen onduidelijkheid over functies & besluitvormingsproces, gebrekkige jaarplancyclus, onvoldoende inwerken, beperkt zicht op en opvolging van afspraken en (onderwijs)visie en richting MSTC.
3.13
De schorsing is door NHL aan [appellanten] bevestigd per brieven van 20 april 2023. In deze brieven staat onder meer dat het rapport van Het Zuiderlicht naar de mate van sociale veiligheid meldt dat er sprake ‘is geweest van grensoverschrijdend gedrag’. Ook staat in deze brieven: ‘jouw naam is daarbij genoemd’. Daarna volgt dat de signalen zodanig zijn dat er verder onderzoek moet plaatsvinden, dat de organisatie niet anders kan dan hierop handelen, dat [appellanten] naar huis zijn gestuurd om even afstand te nemen met de mededeling dat zij thuisblijven tot nader bericht en dat er formeel sprake is van een schorsing conform artikel P-1 lid 1 van de cao hbo (schorsing als maatregel en niet als straf).
3.14
In een e-mailbericht van 20 april 2023 heeft [naam3] aan alle collega's van [appellanten] onder meer laten weten:
(…) Uit het onderzoek blijkt dat er een sterke tweedeling is ontstaan in het team MSTC en dat er sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Dit betekent dat er nader onderzoek zal plaatsvinden en is er gedurende het onderzoek aan een drietal collega's gevraagd thuis te blijven. (…)
3.15
In een brief van 25 april 2023 heeft NHL aan de studenten van MIWB meegedeeld:
Uit het onderzoek blijkt dat er een sterke tweedeling is ontstaan in het team MSTC en dat er sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Dit betekent dat er nader onderzoek zal plaatsvinden en er is gedurende het onderzoek aan een aantal medewerkers gevraagd thuis te blijven.
(…)
NHL Stenden kent hieromtrent beleid. Dit beleid hanteert de volgende begrippen: agressie en geweld, seksuele intimidatie, pesten en discriminatie. Voor alle duidelijkheid, grensoverschrijdend gedrag betekent hier niet dat er sprake zou zijn van seksuele intimidatie. Dat is in de huidige situatie ook niet aan de orde.
3.16
Tegen de opgelegde schorsing hebben [appellant1] , [appellant2] en [appellant3] alle drie bezwaar ingediend bij NHL. Per brief van 26 april 2023 aan [appellant2] en per brieven van 1 mei 2023 aan [appellant1] en [appellant3] heeft NHL, voor zover van belang, aan hen laten weten dat hun schorsing zal worden voortgezet (‘bestendigd’) omdat uit het onderzoek van Het Zuiderlicht blijkt dat sprake is van grensoverschrijdend gedrag vanuit een drietal medewerkers richting de andere groep, dat in dat kader wordt gesproken over een angst- en machtscultuur alsmede sociale onveiligheid en dat ieder van hen wordt genoemd als één van de drie medewerkers, dat inmiddels besloten is tot nader onderzoek dat persoonsgericht zal zijn, in welk kader [appellanten] zullen worden gehoord.
3.17
De door [appellanten] ingeschakelde advocaat heeft in brief van 28 april 2023 wederom bezwaar gemaakt tegen de schorsingen en aangegeven dat zijn cliënten volledig in het duister tasten aangaande de vraag wat hen nu zou worden verweten zodat zij zich daar ook niet tegen kunnen verweren. In reactie daarop heeft de advocaat van NHL op 1 mei 2023 gemeld dat het onderzoek van Het Zuiderlicht voor NHL aanleiding is om een persoons-gericht onderzoek naar [appellanten] te laten plaatsvinden en dat daarbij hoor en wederhoor zal worden toegepast en dat als uit dat onderzoek mocht blijken dat de schorsing onterecht was, NHL in overleg met [appellanten] toepassing zal geven aan artikel P-4 van de cao.
3.18
In een brief van 1 mei 2023 (waarvan NHL in eerste instantie alleen de eerste pagina in de procedure heeft ingebracht) laat Het Zuiderlicht aan [naam1] weten dat concrete onderbouwing van de klachten over [appellanten] lastig is omdat er daarbij dan mogelijk implicaties zullen zijn voor de klagers. Anderzijds wijst Het Zuiderlicht er op dat het negatieve gevolgen kan hebben voor [appellanten] als de verhalen over hen naar buiten komen. Volgens Het Zuiderlicht is een 'stille oplossing' het beste voor alle partijen. In hoger beroep heeft NHL alsnog de volledige brief overgelegd waarin vanaf pagina 2 en volgende 24 ‘Incidenten en gebeurtenissen’ kort zijn beschreven en daarnaast 46 uitspraken zijn weergegeven ‘om de onwerkbare situatie te duiden’. De brief besluit met:
Van deze situaties weten we niet altijd wanneer/wie/waar dit exact is opgetreden. Dat zou verdiepend onderzoek vragen bij geïnterviewden. Om die reden hebben we geen naam vanuit het drietal vermeld.
3.19
Op 2 mei 2023 heeft de advocaat van NHL het “Eindrapport onderzoek Sociale Veiligheid MSTC” van Het Zuiderlicht van 13 april 2023 aan de advocaat van [appellanten] gezonden. Deze heeft daarop geantwoord dat het rapport slechts een zeer summiere PowerPointpresentatie is en geen deugdelijke onderbouwing bevat, zodat zijn cliënten nog steeds volledig in het duister tasten over de aantijgingen en de concrete voorbeelden.
3.2
In een e-mail van 26 mei 2023 heeft een collega van [appellanten] , [naam5] (hierna: [naam5] ), voor zover van belang, het volgende verklaard over haar gesprek met de onderzoekers van Het Zuiderlicht:
Hierbij mijn mening over het "onafhankelijke onderzoek".
Het gesprek begon met de vraag 'weet je wat je hier komt doen" waarop mijn antwoord is; ik had gehoopt dat dat mij hier verteld werd. Er werd alleen maar gesproken over items waar ik me totaal niet in kon vinden. Dat er onenigheid was tussen collega's, en dat er klachten waren geweest over het feit dat er collega's (waar ik bij op kantoor zat) zouden schelden, roddelen, niet aanspreekbaar waren. (…) Mij werd verder vertelt dat ik me aan de verkeerde kant van de brug bevond. Maar wel onder aan de berg, dus ik kon zo overlopen naar de andere kant van de brug. En of ik me hiervan bewust was.

4.Het geschil en de beslissing van de voorzieningenrechter

4.1
[appellanten] hebben - samengevat - opheffing van de schorsing, wedertewerkstelling en rehabilitatie gevorderd, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2
De voorzieningenrechter heeft, nadat op 30 mei 2023 een mondelinge behandeling is gehouden, in het vonnis in kort geding van 14 juni 2023 het beroep van NHL op de onbevoegdheid van de ‘gewone’ rechter verworpen en samengevat overwogen dat de uitkomsten van het onderzoek van Het Zuiderlicht een persoonsgericht onderzoek rechtvaardigen, dat NHL op basis van die uitkomsten onvoldoende belang had bij het schorsen van [appellanten] in afwachting van het persoonsgericht onderzoek maar dat de schorsing toch niet zal worden opgeheven omdat het persoonsgericht onderzoek op korte termijn zal starten en door NHL is toegezegd dat dat onderzoek met alle waarborgen zal zijn omgeven, inclusief hoor en wederhoor, en met de nodige voortvarendheid zal worden afgerond. Omdat volgens de voorzieningenrechter NHL voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het wenselijk is dat [appellanten] gedurende het persoonsgericht onderzoek niet op de werkvloer zijn, is hun schorsing vanaf de start van het persoonsgericht onderzoek gerechtvaardigd. De vorderingen van [appellanten] zijn daarop afgewezen. De proceskosten, die gelet daarop eigenlijk ten laste van [appellanten] zouden moeten komen, zijn tussen partijen gecompenseerd omdat NHL zich volgens de voorzieningenrechter ten opzichte van [appellanten] niet als een goed werkgever heeft gedragen.

5.De gebeurtenissen tijdens de procedure en na het vonnis van 14 juni 2023

5.1
Op 2 juni 2023 heeft de advocaat van NHL aan de advocaat van [appellanten] een concept onderzoeksopzet toegezonden. Op 7 juni 2023 is daarop gereageerd onder meer met de opmerkingen dat daarin niet gesproken wordt over een persoonsgericht onderzoek, wat aan [appellanten] was toegezegd, dat niet blijkt van vereiste waarborgen zoals het opmaken van verslagen van gesprekken en dat de onderzoeker naar eigen inzicht onderzoek kan verrichten.
5.2
Op 16 juni 2023 is gereageerd dat NHL zich niet kan vinden in de opmerkingen van [appellanten] over de onderzoeksopzet. [appellanten] hebben daarop een geanonimiseerd voorbeeld van een opzet van een persoonsgericht onderzoek aan NHL toegezonden met het verzoek dat voorbeeld als uitgangspunt voor een te verstrekken onderzoeksopdracht te gebruiken.
5.3
Op 27 juni 2023 is aan [appellanten] de definitieve onderzoeksopzet toegezonden. Deze opzet heeft de vorm van een door NHL op 20 juni 2023 verleende opdracht aan [naam6] te Utrecht (hierna: de onderzoeker) “voor het vervolgonderzoek voor de situatie bij MIWB en het (persoonlijk) perspectief van de betrokkenen.” Daaraan voorafgaand is in de opdracht vermeld:
“De uitkomsten van het (externe) onderzoek naar sociale veiligheid bij MSTC schetsen een duidelijke toestandsbeschrijving. Het onderhavige vervolgonderzoek is bedoeld om nader feitenonderzoek te doen en waar mogelijk daarbij de weg vooruit te definiëren waarbij het, aan de hand van persoonlijke (diepte-)gesprekken en individuele relazen, helder moet maken wat er, gegeven de feiten en (ervaren) omstandigheden, concreet (nog) kan en dient te geschieden; wie is (nog) tot wat in staat en wie kan wat (voor MSCT/MIWB en voor zichzelf) redelijkerwijs doen en bereiken. Voorts moet het vervolgonderzoek helder maken welke (voor wie) draaglast er (nog) is en welke (ook) niet meer. Op deze manier wordt het voor MSCT, voor MIWB en breder NHL Stenden Hogeschool helder hoe duidelijkheid naar de toekomst kan ontstaan en daarmee de rust kan terugkeren in de organisatie (en de persoonlijke levens van betrokkenen). De omstandigheden deden al een groot appèl op iedere betrokkene wat betreft incasseringsvermogen en vergen aansluitend van u als aan te stellen onderzoeker de wijsheid en klaarte om helderheid in deze te verschaffen voor eenieder.”
In de opdracht is verder onder meer verwoord dat de onderzoeker naar eigen inzicht zijn werkzaamheden zal inrichten, dat hij in strikte vertrouwelijkheid zijn werkzaamheden zal verrichten en dat gesprekken in beslotenheid worden gevoerd, vertrouwelijk zijn en daarvan geen verslagen worden opgemaakt. In de opdracht is daarnaast vermeld dat de onderzoeker uitsluitend aan NHL zal rapporteren, dat de onderzoeker voorafgaand aan zijn definitieve rapportage in ieder geval met de NHL overleg zal hebben aan de hand van een conceptrapportage en dat de rapportage aan NHL een advies zal zijn.
5.4
Op 6 juli 2023 heeft de onderzoeker met ieder van [appellanten] een gesprek gevoerd. In die gesprekken zijn geen concrete verwijten of voorvallen besproken.
5.5
In brieven van 1 augustus 2023 heeft NHL aan [appellanten] meegedeeld dat zij hun schorsing verlengt met maximaal drie maanden tot 20 oktober 2023.

6.De vorderingen in hoger beroep

6.1
[appellanten] vorderen de vernietiging van het vonnis van 14 juni 2023 en de toewijzing alsnog van hun vordering zoals ingesteld bij de voorzieningenrechter. Voor het geval dat niet toewijsbaar is, vorderen zij de veroordeling van NHL tot het deblokkeren van hun digitale accounts bij NHL en tot het verlenen van toegang daartoe, op straffe van verbeurte van een dwangsom. In beide gevallen vorderen zij tot slot de veroordeling van NHL in de proceskosten van beide instanties.
6.2
NHL vordert op haar beurt de vernietiging van het vonnis van 14 juni 2023. Ook vordert zij dat [appellanten] alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard, althans dat het hof zich als ‘gewone’ rechter onbevoegd verklaart, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten van beide instanties.

7.Het oordeel van het hof in kort geding

Opzet van deze uitspraak
7.1
Gezien wat over en weer is aangevoerd en waarop een beroep op is gedaan, zal het hof achtereenvolgens behandelen: i) de bevoegdheid van het hof in kort geding, ii) het spoedeisend belang, iii) de aan te leggen maatstaf en iv) de vraag of de schorsing van [appellanten] mag worden voortgezet dan wel moet worden opgeheven. Na beantwoording van die laatste vraag komen de gevolgen van dat antwoord aan de orde, waarna een en ander zal uitmonden in een slotsom en de beslissing.
Bevoegdheid van het hof
7.2
NHL heeft met een beroep op de cao, die op de arbeidsovereenkomsten met [appellanten] van toepassing is, en met name op artikel S daarvan, aangevoerd dat [appellanten] zich tot de in de cao geregelde commissie van beroep moeten wenden en hun vorderingen daarom niet aan de ‘gewone’ rechter kunnen en mogen worden voorgelegd.
7.3
In de cao (artikel S-2) is bepaald dat iedere werknemer die rechtstreeks in zijn belang is getroffen met (onder meer) een besluit dat inhoudt een schorsing - bij de bij de Stichting Onderwijsgeschillen ondergebrachte commissie van beroep - beroep kan instellen en dat (artikel S-5) de uitspraak van de commissie van beroep bindend is voor zowel de werknemer als de werkgever. Een bepaling in de cao moet worden uitgelegd aan de hand van de zogeheten cao-norm [1] , aldus – zeer kort samengevat – aan de hand van objectieve maatstaven, waarbij niet zelden de bewoordingen van de tekst doorslaggevend zijn.
7.4
In dit geval gaat het om een ‘kan’-bepaling. In artikel S-2 is niet te lezen - en dat is ook niet af te leiden uit andere bepalingen als een en ander in samenhang wordt gelezen - dat een werknemer verplicht is (‘moet’) de commissie van beroep in te schakelen als hij het niet eens is met een eenzijdig door zijn werkgever opgelegde maatregel zoals een schorsing. Een werknemer heeft daarmee de keus om zijn bezwaar tegen de opgelegde maatregel aan de commissie van beroep voor te leggen dan wel aan de ‘gewone’ civiele rechter. Daarmee is geen sprake van verplicht bindend advies of verplichte arbitrage omdat op die wijze niet is voldaan aan de eis dat partijen de toepasselijkheid van bindend advies dan wel arbitrage ondubbelzinnig moeten zijn overeengekomen [2] . De omstandigheid dat artikel S-5 bepaalt dat de uitspraak van de commissie van beroep voor zowel werkgever als werknemer bindend is, Betekent, tegen deze achtergrond bezien, niet meer dan dat de uitspraak bindend is indien ervoor gekozen is de zaak aan de commissie van beroep voor te leggen. Omdat NHL geen andere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat er sprake is van een ondubbelzinnige overeenkomst over het vragen van bindend advies of arbitrage, mist haar betoog effect.
7.5
De voorzieningenrechter heeft daarmee terecht het beroep van NHL op niet-ontvankelijkheid van [appellanten] verworpen. De daar door NHL tegen gerichte grief faalt.
Spoedeisend belang
7.6
Het voor kort geding vereiste spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen is (nog steeds) actueel aanwezig. [3] [appellanten] willen immers tot hun werk worden toegelaten, welk werk zij, op basis van de met ieder van hen gesloten arbeidsovereenkomst, al jaren verrichten. Zij mogen bij de rechter bescherming inroepen tegen een eenzijdige, onvrijwillige vrijstelling daarvan. Dat de onderzoeker naar zeggen van NHL eind september 2023 een (concept)rapportage gereed zal hebben, ontneemt hun dat belang niet.
Maatstaf
7.7
Het gaat in dit kort geding om het antwoord op de vraag of er reden is om in verband met de schorsing van [appellanten] een voorlopige voorziening te treffen. Dat is aan de orde als de omstandigheden ordemaatregelen vereisen en een door een partij in een bodemprocedure in te stellen vordering een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening. De aard van de procedure brengt mee dat bij een betwisting daarvan geen ruimte bestaat voor een uitvoerig onderzoek naar de juistheid van de door partijen over en weer gestelde feiten of omstandigheden. Aan het bewijsaanbod van NHL wordt alleen al om die reden voorbijgegaan.
7.8
Met een en ander is er geen reden om NHL te volgen in haar standpunt dat de schorsing van [appellanten] als ordemaatregel door de rechter slechts marginaal kan worden getoetst en dat, gelet op de bewoordingen van artikel P-4 van de cao, alleen beoordeeld kan worden of NHL in redelijkheid tot haar beslissing kon komen om in de gegeven omstandigheden tot een schorsing over te gaan teneinde verder onderzoek te kunnen (doen) verrichten. Dat in artikel P-4 is geschreven dat de werkgever de werknemer kan schorsen ‘in gevallen waarin het belang van de werkgever dit vereist’ dwingt evenmin tot een terughoudende toets door de rechter. Wat hiervoor (in overweging 7.3) werd opgemerkt over de cao-norm geldt ook hier. De in artikel P-4 gebruikte bewoordingen wijzen niet op overeengekomen terughoudendheid van de rechter bij diens toetsing en kan evenmin worden afgeleid uit lezing daarvan in verband met andere bepalingen uit de cao. Ook dit (verholen) bezwaar tegen het vonnis faalt.
Wedertewerkstelling
7.9
Wat betreft de vraag of [appellanten] hun overeengekomen werkzaamheden mogen hervatten, geldt enerzijds dat een werknemer tegenover zijn werkgever geen absoluut recht heeft om de bedongen werkzaamheden te kunnen verrichten en anderzijds dat een werkgever als een goed werkgever in de zin van artikel 7:611 BW zijn werknemer alleen van het verrichten van zijn werk mag afhouden als hij daarvoor een redelijke en zwaarwegende grond heeft die ten opzichte van het belang van de werknemer, voldoende zwaar weegt. Het belang van de werknemer bij het verrichten van zijn werk is in beginsel zwaarwegend omdat het verrichten van de bedongen arbeid een werknemer de mogelijkheid biedt van zelfontplooiing, sociale contacten, de ontwikkeling van een eigen identiteit en vorm is van maatschappelijke participatie. [4]
7.1
Het voorgaande betekent - samengevat - dat het (in een bodemprocedure) aan NHL zal zijn om aan te tonen dat haar beslissing om [appellanten] te schorsen, berust op gronden die die beslissing kunnen dragen. De door [appellanten] gevorderde voorziening in de vorm van een wedertewerkstelling is daarmee in beginsel toewijsbaar, tenzij in kort geding met een voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure die schorsing stand zal houden.
7.11
Het hof stelt voorop dat een goed werkgever moet reageren op signalen dat sprake is van een onveilige werkomgeving. In de Arbeidsomstandighedenwet is immers vastgelegd dat iedere werknemer recht heeft op een veilige en gezonde werkomgeving. Ook in verband met goed werkgeverschap mag van een werkgever worden verlangd dat daar actief naar wordt gehandeld. Tegen de achtergrond van de kennelijk in het najaar van 2022 ingediende klachten en andere ontvangen signalen over het werkklimaat binnen het MSTC is dan ook bepaald te billijken dat NHL daarnaar een onderzoek wilde instellen.
7.12
Als uitkomst van het door Het Zuiderlicht in het voorjaar van 2023 uitgevoerde onderzoek is onder meer gerapporteerd dat binnen het MSTC sprake is van i) onduidelijkheid over (de inhoud en verantwoordelijkheden van) functies, ii) onduidelijkheid over het besluitvormingsproces, iii) een gebrekkige jaarplancyclus, iv) onvoldoende inwerken van nieuwe medewerkers, v) beperkt zicht op en opvolging van afspraken en (onderwijs)visie. Dat die onduidelijkheden en onvolkomenheden met een weinig actief en zichtbaar management - waarover het Zuiderlicht ook rapporteert - de onderlinge samenwerking geen goed zullen doen en daardoor onderlinge discussies en geschillen in de hand zullen worden gewerkt, acht het hof voorstelbaar. Veelzeggend acht het hof dat Het Zuiderlicht rapporteert dat de onvrede bij de medewerkers vooral ziet op de vorm en de toon waarop wordt gecommuniceerd. Een en ander vindt ook deels bevestiging in het eerder uitgevoerde onderzoek naar het systeembeheer binnen het MSTC waaruit blijkt dat de invoering van het camerasysteem (CCTV) tot een gevoel van bekeken-worden en daardoor tot een onderling wantrouwen heeft geleid en een gebrek aan samenwerking. Dat er daarmee sprake is van onderlinge spanningen bij de medewerkers van het MSTC is dan ook voor het hof in voldoende mate helder geworden. Dat een en ander van NHL nadere actie/stappen vroeg, is evenzo duidelijk en begrijpelijk.
7.13
[appellanten] hebben het besluit tot schorsing begrepen en redelijkerwijs ook kunnen begrijpen als een besluit dat gebaseerd was op vastgesteld grensoverschrijdend gedrag van hun kant. De gebruikte bewoordingen 'is sprake geweest van grensoverschrijdend gedrag' en 'jouw naam is daarbij genoemd' zijn niet voor andere uitleg vatbaar.
7.14
Wat betreft de vervolgens tegen [appellanten] genomen stap van schorsing geldt, zoals NHL in hoger beroep ook expliciet heeft onderschreven, dat het onderzoek van Het Zuiderlicht niet gericht was op waarheidsvinding en niet op personen, dat tijdens dat onderzoek hoor en wederhoor geen (grote) rol zou spelen en dat het niet de bedoeling was dat op basis van dat onderzoek conclusies zouden worden getrokken ten opzichte van individuele medewerkers. Uit wat Het Zuiderlicht in april 2023 rapporteerde, blijkt ook niet van enig concreet feitelijk verwijt dat aan een concreet individu ( [appellant1] , [appellant3] en/of [appellant2] ) werd gemaakt. Datzelfde geldt voor het (kennelijk) naderhand opgestelde overzicht van gebeurtenissen en uitspraken als bedoeld in 3.18. Daarin worden [appellanten] als één groep benaderd, zonder dat een en ander is geïndividualiseerd en zonder dat enige context is gegeven, terwijl er binnen het MSTC kennelijk sprake is van onduidelijkheden en onvolkomenheden als hiervoor besproken, waarbij te meer wringt dat het onderzoek zich niet richtte op feiten en [appellanten] ook niet in de positie zijn geweest daarop te reageren. Daarmee is er, voorlopig oordelend, onvoldoende deugdelijke feitelijke grondslag voor de conclusie, zoals NHL deze blijkens de brieven van 20 april 2023 (3.13) en 25 april 2023 (3.15) wel heeft getrokken, dat sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag van [appellanten] en voor het besluit om [appellanten] in verband met het nadere onderzoek naar door hen gepleegd grensoverschrijdend gedrag te schorsen. In zoverre is er voor de schorsing een onvoldoende feitelijke grondslag.
7.15
Ook indien er vanuit zou moet worden gegaan, zoals NHL aanvoert, dat zij alleen uitging van een vermoeden van grensoverschrijdend gedrag door [appellanten] en dat daarnaar verder onderzoek moest worden gedaan, waarvoor het noodzakelijk was dat [appellanten] tijdelijk niet op de werkvloer zouden zijn, geldt hetzelfde. In dat verband is ook van belang dat niet duidelijk is geworden om welke reden [appellanten] tijdens een nader onderzoek niet hun werkzaamheden zouden kunnen blijven uitvoeren. In het rapport van Het Zuiderlicht is immers vermeld dat de situatie al jaren bestaat maar ook dat die situatie naar zeggen van diverse geïnterviewden weinig effect op de resultaten van het MSTC heeft gehad als het gaat om onderwijskwaliteit, studenttevredenheid, geld, verzuim en verloop, wat volgens NHL in de cijfers wordt bevestigd. Anders gezegd, het onderwijs heeft niet onder de situatie geleden en er is alleen sprake van negatief effect op de collegiale samenwerking. Ook zo bezien valt vooralsnog niet in te zien dat het belang van NHL zou vergen dat [appellanten] niet hun werkzaamheden zouden mogen uitoefenen gedurende een nader onderzoek naar een niet nader geïndividualiseerd vermoeden van onjuist gedrag. De omstandigheid dat de medewerkers bij aanwezigheid van [appellanten] op de werkvloer niet over hun ervaringen zouden willen verklaren, zoals NHL stelt, is daarvoor onvoldoende, al is het maar omdat daarmee impliciet van de schuld van [appellanten] wordt uitgegaan.
7.16
Het door NHL aan [appellanten] toegezegde en aan de voorzieningenrechter aangekondigde persoonsgericht onderzoek maakt de situatie niet anders. Uit de opdracht/onderzoeksopzet van 20 juni 2023 blijkt niet dat concrete, specifieke vermeende gedragingen van (ieder van) [appellanten] centraal staan en evenmin dat de uitkomsten daarvan mogelijk een negatief gevolg voor hen zouden kunnen hebben, waarop naar algemeen spraakgebruik een persoonsgericht onderzoek doorgaans ziet. Uit het mailbericht van de onderzoeker van 31 augustus 2023 aan de advocaat van [appellanten] blijkt verder dat de onderzoeker het eerder door Het Zuiderlicht uitgevoerde onderzoek en de in dat kader gevoerde gesprekken niet betrekt in zijn onderzoek. Verder blijkt dat de opdracht/ onderzoeksopzet het aan de onderzoeker overlaat het onderzoek naar zijn inzicht uit te voeren en er dus (kennelijk) voor het uitvoeren van het onderzoek geen normerend kader [5] wordt toegepast, dat de onderzoeker van de gehouden gesprekken geen verslagen opmaakt, dat de inhoud van die gesprekken strikt vertrouwelijk moet blijven, en dat het er kennelijk om gaat dat de onderzoeker NHL adviseert over ‘het aangetroffen beeld’ bij MIWB en daarover geacht wordt concrete aanbevelingen te doen. Uit een en ander volgt dat het niet gaat om een persoonsgericht onderzoek en dat niet concrete, specifieke gedragingen feitelijk in kaart moeten worden gebracht en op waarheid moeten worden getoetst, maar veeleer om een tweede cultuuronderzoek. Het gegeven dat de onderzoeker in zijn gesprekken met [appellanten] op 6 juli 2023 niet op concrete feitelijke gebeurtenissen, incidenten en gedane uitspraken is ingegaan, zoals [appellanten] onweersproken hebben aangevoerd, wijst ook in die richting. Een en ander geeft onvoldoende vertrouwen dat de uitkomsten van dat nadere onderzoek wel een concrete feitelijke basis zullen kunnen opleveren voor jegens [appellanten] te nemen maatregelen op basis van door hen gepleegd, deugdelijk vastgesteld, ‘grensoverschrijdend gedrag’. Daarmee kan ook dit (lopende) onderzoek in onvoldoende mate een schorsing en een voortzetting daarvan rechtvaardigen. Aan het andersluidende betoog van NHL, onder meer inhoudende dat eerst de uitkomsten van dat nadere onderzoek moeten worden afgewacht, gaat het hof dan ook voorlopig voorbij.
7.17
Tot slot, een afweging van belangen tussen die van [appellanten] en NHL brengt het hof ook niet tot een ander voorlopig oordeel. Er is al langer sprake van een gebrekkige samenwerking binnen het team medewerkers van het MSTC. Er bestaat op dit moment onvoldoende reden om [appellanten] voor die gebrekkige samenwerking meer verantwoordelijk te houden dan de andere teamleden. Evenmin is in voldoende mate gebleken dat tussen [appellanten] enerzijds en de andere teamleden anderzijds een onwerkbare situatie is ontstaan, laat staan dat die onomkeerbaar zou zijn. Het Zuiderlicht spreekt wel over een ‘onoverbrugbare kloof’ tussen [appellanten] en de rest van het team, maar van enige poging tot overbrugging van deze specifieke kloof is niet gebleken en wat Het Zuiderlicht ter onderbouwing aanvoert is in het bijzonder gelegen in het aan [appellanten] verweten ‘grensoverschrijdend gedrag’, zijnde nu juist een verwijt waarvan de juistheid onvoldoende is komen vast te staan in deze procedure.
7.18
NHL is zich nu volledig bewust van de gebrekkige samenwerking en de kennelijk mede daaraan ten grondslag liggende onduidelijkheden en onvolkomenheden. NHL is, zoals overwogen, verantwoordelijk voor adequate arbeidsomstandigheden van al haar werknemers. Aangenomen mag worden dat zij al doende is de samenwerking te verbeteren en de daarvoor belemmerende omstandigheden te adresseren. Het hof acht NHL dan ook niet slechts gehouden, maar ook in staat - al dan niet met hulp van een externe deskundige - de terugkeer van [appellanten] op de werkvloer en hun voortzetting van de werkzaamheden voldoende voor te bereiden en in te bedden, waarbij NHL een en ander zal blijven begeleiden. Wel maakt deze laatste omstandigheid aannemelijk dat NHL enige tijd - te stellen op een week - nodig zal hebben om de terugkeer van [appellanten] (organisatorisch en anderszins) voor te bereiden en dat een onmiddellijke terugkeer, zoals [appellanten] vorderen, niet passend is.
7.19
Het voorgaande leidt dan ook vooralsnog tot de conclusie dat de schorsing en de voortzetting daarvan onterecht is geweest en moet eindigen. De vordering tot wedertewerkstelling zal dan ook worden toegewezen als in de beslissing weer te geven.
Rectificatie
7.2
Zoals hiervoor uiteen is gezet, is de opgelegde en voortgezette schorsing van [appellanten] naar het voorlopig oordeel van het hof onterecht geweest. Gelet op hoe de brieven aan de werknemers en de studenten van het MIWB zijn verwoord kan daar (het werd hiervoor ten aanzien van [appellanten] al opgemerkt) bezwaarlijk iets anders in gelezen worden dan dat [appellanten] zijn geschorst om reden dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag. Die berichtgeving moet zonder twijfel als krenkend en beschadigend voor [appellanten] worden aangemerkt. Zij hebben daarmee een voldoende gerechtvaardigd belang erbij dat NHL die berichtgeving bij wijze van rehabilitatie corrigeert in de vorm van opnieuw een bericht aan de medewerkers en studenten van het MIWB. NHL heeft zich ook niet verzet tegen rehabilitatie in het geval de schorsing als onterecht zou worden aangemerkt.
7.21
Om eventuele discussies tussen partijen over de inhoud van dat rehabiliterende bericht voor te zijn, zal het hof vooralsnog de tekst van dat bericht bepalen. Daarbij is rekening gehouden met wat in het kader van dit kort geding is komen vast te staan en de over en weer aan de orde zijnde belangen. Voor een meer uitgebreide rectificatie als door [appellanten] gevorderd, is daarmee vooralsnog onvoldoende grond. Het ligt voor de hand om de rehabilitatie gelijk te laten plaatsvinden met hun terugkeer op de werkvloer.
Dwangsom
7.22
De toelating tot het werk en de rectificatie zullen worden versterkt met een dwangsom, met een omvang en een maximum als in de beslissing weer te geven. Het hof ziet, gelet op de hoedanigheid van NHL en haar semipublieke taakuitoefening, vooralsnog onvoldoende reden om een niet gemaximeerde dwangsom op te leggen met een omvang zoals door [appellanten] is gevorderd.
Toegang tot digitale accounts
7.23
Voor het geval hun vordering tot hervatting niet zou worden toegewezen, hebben [appellanten] in de plaats daarvan toegang gevorderd tot hun digitale accounts bij NHL. Omdat [appellanten] hun werkzaamheden zullen mogen hervatten, komt het hof dan ook niet toe aan een bespreking van deze subsidiaire vordering.
Proceskosten
7.24
Zowel [appellanten] als NHL hebben bezwaar tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat zij zelf hun eigen kosten moesten dragen. Beide partijen beogen dat de andere partij alsnog in de kosten van de procedure bij de voorzieningenrechter wordt veroordeeld. Omdat [appellanten] alsnog in overwegende mate als de in het gelijk gestelde partij moeten worden aangemerkt, slaagt hun bezwaar en faalt het bezwaar van NHL. NHL zal alsnog met de kosten van de procedure bij de voorzieningenrechter worden belast.

8.De slotsom

8.1
De grieven van [appellanten] slagen deels. De grieven van NHL falen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de gevraagde toelating tot de werkzaamheden en de gevraagde rectificatie zullen worden toegewezen op een wijze zoals hiervoor is besproken.
8.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof NHL ook in de kosten van de procedure bij het hof veroordelen.
8.3
De kosten voor de procedure bij de voorzieningenrechter aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op € 135,47 voor explootkosten, € 86,- voor griffierecht en € 1.196,- voor salaris advocaat (2 punten × tarief in eerste aanleg à € 598,-).
8.4
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Stalling c.s. zullen worden vastgesteld op € 134,94 voor explootkosten, € 343,- voor griffierecht en € 2.957,50 voor salaris advocaat (2,5 punt × tarief II in hoger beroep à € 1.183,-).
8.5
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten zonder dat het hof deze kosten in het dictum hoeft te specificeren [6] .
8.6
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

9.De beslissing in kort geding

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 juni 2023 en doet opnieuw recht;
veroordeelt NHL om [appellanten] binnen één week na betekening van dit arrest hun overeengekomen werkzaamheden te laten hervatten, op de gebruikelijke wijze en met alle verantwoordelijkheden, bevoegdheden en zonder beperkingen, anders dan al geldend vóór 20 april 2023, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag en voor ieder van [appellanten] dat NHL daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,- voor ieder van [appellanten] ;
gebiedt NHL om binnen één week na betekening van dit arrest aan de studenten en de medewerkers van het MIWB het volgende bericht per brief of e-mail te sturen:
“Op 20 april 2023 heeft NHL de heren [appellant1] , [appellant3] en [appellant2] geschorst. Het gerechtshof heeft beslist dat deze schorsing onvoldoende grond heeft en daarmee onterecht is geweest. De heren [appellant1] , [appellant3] en [appellant2] zullen weer in hun functie terugkeren op de werkvloer.”,
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat NHL daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,-;
veroordeelt NHL in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten] wat betreft de procedure bij de voorzieningenrechter vastgesteld op
€ 221,47 voor verschotten en op € 1.196,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 477,94 voor verschotten en op € 2.957,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, W.P.M. ter Berg en A. Elgersma en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.

Voetnoten

1.vgl. o.m. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687
2.vgl. HR 31 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2085 en HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:AF0136; en zie ook randnummer 2.10 van de conclusie AG bij HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3623
3.vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437
4.vgl. handelingen Tweede Kamer 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 1.
5.Te denken valt aan een reglement, protocol, (praktijk)richtlijn, gedragsregels of handreiking.