ECLI:NL:GHARL:2023:7690

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
200.329.276/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over spreekverbod in verband met beschuldigingen van betrokkenheid bij zwendel met ongedekte obligaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellante, een oud-sportvrouw en slachtoffer van oplichting met ongedekte obligaties van MBB Clean Energy AG, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De voorzieningenrechter had een gedeeltelijk spreekverbod opgelegd aan de appellante, op verzoek van Airbus SE, die betrokken was bij de zaak. Airbus vorderde een bijna totaal spreekverbod om verdere beschuldigingen van betrokkenheid bij zwendel te voorkomen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende grond was voor het gevraagde verbod en vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof benadrukte het belang van de vrijheid van meningsuiting van de appellante en oordeelde dat de uitlatingen die zij had gedaan niet onrechtmatig waren. De vorderingen van Airbus werden afgewezen, en het hof veroordeelde Airbus tot betaling van de proceskosten van de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.329.276/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 556476)
arrest in kort geding van 12 september 2023
in de zaak van
[appellante] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.G.J. van Groenendaal, die kantoor houdt in Amsterdam,
tegen
Airbus SE,
die is gevestigd in Amsterdam,
verweerster in het principaal hoger beroep,
die zelf incidenteel hoger beroep heeft ingesteld,
hierna:
Airbus,
advocaat: mr. J.B.R. Regouw, die kantoor houdt in Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad op 26 juni 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 3 juli 2023;
  • de memorie van grieven van 18 juli 2023;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met wijziging van eis van 1 augustus 2023;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van 15 augustus 2023;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 18 augustus is gehouden;

2.De kern van de zaak

2.1
[appellante] is slachtoffer geweest van oplichting met ongedekte obligaties van MBB Clean Energy AG (verder MBB CE). [appellante] is ervan overtuigd dat een aantal grote ondernemingen, waaronder Airbus, bij deze zwendel betrokken is geweest en voert een bodemprocedure tegen deze ondernemingen tot vergoeding van haar schade. Haar vorderingen zijn door de rechtbank afgewezen. In het door haar ingestelde hoger beroep is nog geen uitspraak gedaan.
2.2
Airbus wil een bijna totaalverbod opgelegd zien aan [appellante] om Airbus verder te beschuldigen van betrokkenheid bij deze zwendel. De voorzieningenrechter heeft Airbus deels gelijk gegeven en aan [appellante] een verbod opgelegd om mededelingen te doen die inhouden dat Airbus of haar groepsmaatschappijen betrokken zijn bij fraude, corruptie, omkoping of andere illegale activiteiten waarbij MBB CE als vehikel is gebruikt, dan wel dat Airbus of haar groepsmaatschappijen al dan niet in samenspanning met andere ondernemingen deel uitmaken van een criminele organisatie, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per keer met een maximum van € 50.000,-.
2.3
[appellante] vindt dat deze verboden haar ten onrechte zijn opgelegd. Airbus daarentegen, wil juist een veel verdergaand verbod met een veel hogere dwangsom.
2.4
Het hof is van oordeel dat het door de voorzieningenrechter opgelegde uitingsverbod te ver gaat. Het hof zal die beslissing hierna toelichten, nadat eerst de relevante feiten beknopt zijn weergegeven.

3.De feiten

3.1
Airbus staat aan het hoofd van de Airbus-groep, een Europese internationale onderneming op het gebied van lucht- en ruimtevaart.
3.2
De Airbus-groep is de laatste jaren negatief in het nieuws geweest vanwege betrokkenheid bij internationale corruptie- en smeergeldaffaires. In januari 2020 heeft Airbus in meerdere internationale strafrechtelijke procedures een schikking aanvaard van 3,6 miljard euro.
3.3
Een van de rechtsvoorgangers van Airbus is de Duitse vliegtuigfabrikant Messerschmitt-Bölkow-Blohm GmbH (MBB).
3.4
In 2012 is MBB CE opgericht, een onderneming die zich richtte op investeringen in groene energie. MBB CE wekte de indruk dat er een link bestond met MBB. Een van de bestuurders van MBB CE, [naam1] , was een ex-werknemer van Airbus. MBB CE huurde bedrijfsruimte op het complex van een Airbus-vennootschap (EADS GmbH) in Ottobrunn-Taufkirchen nabij München.
3.5
In 2014 heeft Airbus in het kader van een minnelijke regeling van een door haar aangespannen procedure over huurachterstand en ontruiming van MBB CE, merkrechten van MBBaan MBB CE overgedragen. Na het faillissement van MBB CE zijn deze merkrechten met medewerking van Airbus deels bij de Zwitserse rechtspersoon SBH Verwaltung & Consultancy terechtgekomen, waarin ook [naam1] een rol speelt.
3.6
[appellante] is een oud [sportvrouw] die na haar sportloopbaan carrière heeft gemaakt in de zakenwereld, onder meer als directeur bij de inmiddels ontmantelde DSB-Bank. Zij heeft zich (al dan niet via haar onderneming Hilverwood) ingespannen om financiering te vinden voor de plannen van haar broer om een musical over het leven van de pianist Liberace naar Broadway te brengen. In dat kader is zij slachtoffer geworden van een Amerikaanse oplichter, genaamd [naam2] (verder: [naam2] ). [naam2] beloofde haar geld, maar om dat te krijgen moest zij hem eerst geld lenen. Dit heeft zij gedaan (€ 130.500,-), met obligaties van MBB CE als door [naam2] verstrekte zekerheid. Deze obligaties bleken ongedekt. [naam2] is voor oplichting in Nederland tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar veroordeeld. Die heeft hij inmiddels uitgezeten.
3.7
Bij de beursnotering en/of de overboeking van de obligaties van MBB CE zijn Deutsche Börse AG, Clearstream Banking AG, Deutsche Bank AG en Insinger Gillissen Bankiers betrokken geweest,
3.8
[appellante] is ervan overtuigd dat MBB SE feitelijk een onderneming van Airbus is die Airbus heeft gebruikt als dekmantel bij het uitvoeren van illegale financiële operaties, zoals het kanaliseren van steekpenningen. Volgens [appellante] is sprake van netwerkfraude door Airbus en de onder 3.7 genoemde ondernemingen, die samen de fraude met de obligaties van MBB CE mogelijk hebben gemaakt.
3.9
In augustus/september 2018 heeft [appellante] mails geschreven aan de directie/raad van commissarissen van Airbus waarin zij schadevergoeding en excuses wenst.
Airbus heeft toen in kort geding een verbod gevorderd voor [appellante] om dergelijke uitlatingen te doen. Bij arrest van dit hof van 21 januari 2020 [1] zijn die vorderingen van Airbus afgewezen.
3.1
[appellante] heeft naar aanleiding van deze procedure een aantal tuchtklachten tegen de mr. Regouw ingediend. Deze zijn (ook in hoger beroep) ongegrond verklaard.
3.11
[appellante] is (samen met een aantal vennootschappen) een bodemprocedure bij de rechtbank Amsterdam gestart tegen de onder 3.7 genoemde rechtspersonen en Airbus, tot vergoeding van haar schade – door haar voorlopig begroot op 33 miljoen euro. Zij vorderde een vergoeding nader op te maken bij staat. De rechtbank Amsterdam heeft de vordering afgewezen op 21 oktober 2020 [2] . De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de informatie die [appellante] over Airbus en MBB SE heeft verzameld wel enige vragen doet oproepen. Bezien tegen de achtergrond van de grootschalige oplichting met obligaties waarvan [appellante] slachtoffer is geworden, valt ook nog wel te begrijpen dat [appellante] c.s. de conclusies trekt die zij getrokken heeft, maar de rechtbank ziet in hetgeen [appellante] c.s. heeft aangevoerd onvoldoende concrete aanwijzingen voor het bestaan van een band tussen Airbus en MBB SE zoals door [appellante] is gesteld. Wat zij daarover naar voren heeft gebracht, biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat Airbus enig verwijt kan worden gemaakt van de schade die [appellante] stelt te hebben geleden.
3.12
[appellante] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Deze zaak staat voor arrest op de rol bij het Hof Amsterdam, volgens partijen voor 5 september 2023 (zevende aanhouding).
3.13
[in] 2020 is er een interview met [appellante] verschenen in ‘ [de krant1] ’ onder de titel
“ [sportvrouw] [appellante] strijdt met een ijzeren discipline tegen multinationals”waarin [appellante] ingaat op de door haar gevoerde procedures. [in] 2022 is er in ‘ [de krant2] ’ een artikel verschenen onder de titel “
Hoe [sportvrouw] megafraude onthulde”, ook na een interview met [appellante] . Op 2 januari 2023 is op de website van [naam3] een video van een vraaggesprek met [appellante] geplaatst onder te titel
“ [appellante] : [titel] ”.Op de site is [in] 2023 ook een schriftelijke, Engelse, samenvatting geplaatst
.
3.14
[appellante] heeft op haar linkedIn pagina verwijzingen naar de krantenartikelen geplaatst.

4.Het oordeel van het hof

De vordering van Airbus
4.1
Airbus vordert in hoger beroep, verkort weergegeven, dat het hof
[appellante] verbiedt mededelingen te doen of openbaar te (laten) maken, in welke vorm dan ook, daaronder begrepen in het kader van een aandeelhoudersvergadering van Airbus, aan Airbus of betrokkenen bij Airbus, derden, waaronder media, binnen- en buitenlandse autoriteiten, opsporingsdiensten en toezichthouders, met uitzondering van de rechter en andere procespartijen in aanhangige procedures tussen Airbus en [appellante] , voor zover in die mededelingen besloten ligt of de indruk kan ontstaan:
• dat Airbus betrokken was of is bij fraude, corruptie, omkoping of andere laakbare gedragingen in verband met de activiteiten van MBB CE of de oplichtingspraktijken van [naam2] ;
• dat Airbus juridisch of feitelijk gelieerd waren of zijn aan, zeggenschap hadden of hebben over MBB CE;
• dat Airbus al dan niet in samenspanning met andere ondernemingen deel uitmaken of uitmaakten van een criminele organisatie of een ander samenwerkingsverband met een onoorbaar karakter;
• dat Airbus gebruik heeft gemaakt van diensten van individuen die door [appellante] met MBB CE in verband worden gebracht, als tussenpersonen of anderszins, bij de verkoop van Airbus producten;
• dat bestaande of voormalige bestuurders en functionarissen van Airbus worden of werden aangestuurd door buitenlandse geheime diensten;
• dat Airbus, uit vrees dat de onderneming en/of haar bestuurders strafrechtelijk kunnen worden vervolgd, druk uitoefent op [appellante] teneinde haar ertoe te brengen, op te houden met het verspreiden van haar hiervoor omschreven ongefundeerde aantijgingen;
of
• dat Airbus zelf of via haar advocaat zich in of buiten rechte schuldig heeft gemaakt aan
valsheid in geschrifte.
Een en ander op verbeurte van een dwangsom € 10.000 voor iedere keer dat zij in strijd handelt met deze verboden en geboden, tot een maximum van € 250.000 is bereikt.
4.2
[appellante] heeft tegen de hiervoor onder 2.2. weergeven veroordeling door de voorzieningenrechter zeven bezwaren (grieven) geformuleerd. Airbus heeft in incidenteel appel twaalf grieven opgeworpen.
4.3
Het hof zal die grieven hierna thematisch bespreken. De grief die [appellante] tegen de feitenvaststelling door de voorzieningenrechter heeft opgeworpen, is hiervoor al afdoende behandeld doordat het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld.
4.4
Het hof zal uitgaan van de eis zoals die in appel is gewijzigd bij het eerste processtuk van Airbus. Dit is op het processueel juiste tijdstip en het hof oordeelt de eiswijziging ook niet anderszins in strijd met de eisen van een goede procesorde.
Het spoedeisend belang
4.5
Airbus heeft, anders dan [appellante] heeft aangevoerd, een voldoende spoedeisend belang om haar vordering aan de voorzieningenrechter te mogen voorleggen. Zij wil een verbod voor de toekomst voor uitingen zoals [appellante] die vanaf 2020 over de MBB CE-kwestie tegenover de pers en op het internet heeft gedaan en op gesprekken tussen [appellante] en diverse Nederlandse en buitenlande autoriteiten - waarvan [appellante] zelf aangeeft dat die plaatsvinden. Dat Airbus heeft verwezen naar krantenartikelen die op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding in de rechtbankprocedure al wat ouder waren, is daarbij niet van belang. Zij vordert immers geen rectificatie van die artikelen, maar een verbod om bepaalde uitlatingen in de toekomst te doen. Zij heeft dit belang ook nog onverkort in hoger beroep. Dat sprake is van een spoedeisend belang, betekent alleen de ontvankelijkheidsdrempel wordt gehaald, niet dat de vorderingen daarmee ook toewijsbaar zijn.
Grief II van [appellante] treft geen doel.
Het toetsingskader
4.6
[appellante] beroept zich op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Airbus beroept zich op haar beurt op artikel 8 lid 1 EVRM. Artikel 8 lid 1 EVRM beschermt onder meer het recht op eerbiediging van het privéleven waartoe ook behoort het recht op eerbiediging van reputatie of, met andere woorden, de eer en de goede naam. Dit recht wordt ook beschermd door artikel 6:162 BW. [appellante] betwist dat Airbus zich ten volle op artikel 8 EVRM kan beroepen. De voorzieningenrechter is [appellante] daarin deels gevolgd. Airbus keert zich tegen die overwegingen en wil in dit kort geding vastgesteld hebben dat artikel 8 EVRM in volle omvang ook onverkort geldt voor rechtspersonen. Zij knoopt daaraan vervolgens vast dat voor grote beursgenoteerde ondernemingen een hoger beschermingsniveau zou moeten gelden, omdat beschuldigingen van fraude voor een grote onderneming ernstige gevolgen kan hebben.
4.7
Het hof volgt Airbus niet in deze laatste stelling. Dat ook een rechtspersoon zich kan beroepen op de rechten die gewaarborgd worden door het EVRM, is in de loop der jaren in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) bevestigd voor diverse afzonderlijke grondrechten. Voor de bescherming van persoonlijkheidsrechten van rechtspersonen is het bestaan van deze rechten indirect erkend in het arrest Fayed tegen het Verenigd Koninkrijk. [3] In dat arrest heeft het EHRM in verband met het recht op reputatiebescherming geoordeeld dat in het geval van zakenlieden die betrokken zijn bij grote publieke ondernemingen, de grenzen van aanvaardbare kritiek ruimer zijn dan voor particulieren. Daarbij heeft het EHRM overwogen dat het feit dat een bepaalde partij een grote multinational was, niet betekende dat die partij niet het recht had om zich tegen lasterlijke uitlatingen te verdedigen, noch dat de verzoekers (natuurlijke personen) niet verplicht waren de juistheid van de door hen gedane uitlatingen aan te tonen. Hieruit kan allesbehalve worden afgeleid dat een grote multinational meer bescherming verdient dan een kleinere onderneming.
4.8
In navolging hiervan oordeelt ook het hof dat Airbus zich voor de bescherming van haar reputatie in beginsel ook op artikel 8 EVRM kan beroepen. In beginsel, want zoals ook de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, levert niet elke uitlating waarmee afbreuk gedaan wordt aan de reputatie van iemand (om het even of het gaat om een natuurlijk persoon of een rechtspersoon) per definitie een inbreuk van artikel 8 EVRM op. Het moet namelijk wel gaan om een aantasting met een ‘certain level of gravity’ - in Nederland aangeduid als het drempelvereiste. [4] Daarbij geldt ook voor natuurlijke personen bij publieke figuren een hogere drempel dan voor anderen [5] .
4.9
Voor zover Airbus in dit kort geding een oordeel wil hebben over de vraag of zij in volle omvang een beroep kan doen op artikel 8 EVRM (dus ook voor zover het gaat om andere rechten dan dat op reputatiebescherming), mist zij daarbij belang, omdat zij onvoldoende heeft toegelicht welke andere persoonlijkheidsrechten in geding zijn.
4.1
Ook in dit geschil is daarmee sprake van een botsing tussen twee fundamentele rechten, namelijk de reputatiebescherming van Airbus en het recht op vrije meningsuiting van [appellante] . Het antwoord op de vraag welk van deze rechten in deze zaak zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden. Uitgangspunt bij die afweging is dat beide rechten in beginsel gelijkwaardig zijn. Het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets als genoemd het tweede lid van artikel 8 en 10 EVRM. De toetsing dient in één keer te geschieden. [6]
4.11
In het kader van de hiervoor beschreven afweging zijn in de (Europese en nationale) rechtspraak een aantal niet-limitatieve gezichtspunten ontwikkeld. De voorzieningenrechter heeft een aantal genoemd, namelijk
  • De mate waarin de uitlatingen steun vinden in de beschikbare feiten;
  • De mate waarin de openbaarmaking een bijdrage levert aan een (publiek) debat van algemeen belang;
  • De mate van bekendheid van de betrokken persoon en het eerder gedrag van de
betrokken (rechts)persoon in verhouding tot de media;
 De inhoud, vorm en gevolgen van de publicatie.
Dat die omstandigheden bij de beoordeling van belang zijn, wordt door partijen niet bestreden.
De afstemmingsregel
4.12
Voordat het hof de (publieke) uitingen van [appellante] zal beoordelen, zal het hof eerst ingaan op de afstemmingsregel. Daaronder wordt verstaan dat de rechter in kort geding zijn oordeel moet afstemmen op het oordeel van de bodemrechter als de bodemrechter al een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen. Deze afstemmingsregel geldt ongeacht of het oordeel van de bodemrechter is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. [7] De voorzieningenrechter heeft die afstemmingsregel toepasselijk geacht, en heeft zijn oordeel om die reden deels afgestemd op het oordeel van de rechtbank Amsterdam hiervoor onder 3.11 weergegeven. [appellante] verzet zich daartegen.
4.13
De procedure bij de rechtbank Amsterdam is niet de bodemprocedure van deze kortgedingzaak. De daarin beoordeelde vraag of – onder meer – Airbus schadeplichtig is tegenover [appellante] , is een andere dan de vraag of de door Airbus gewraakte mening van [appellante] en de verwoording van die mening onrechtmatig is. Maar ook als de rechtsvragen niet precies dezelfde zijn, kan aan het oordeel van de rechter in een tussen partijen gevoerde bodemprocedure betekenis toekomen [8] . Welke betekenis in dit verband toekomt aan het oordeel van de rechter in een gevoerde bodemprocedure hangt af van de omstandigheden. Die betekenis is hier beperkt. Het hof verwerpt daarom zowel het uitgangspunt van Airbus dat sprake is van onverkorte gebondenheid, als de stelling van [appellante] dat aan het vonnis van de rechtbank Amsterdam in dit verband helemaal geen betekenis toekomt; het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat, voor zover de rechtbank Amsterdam de beschuldigingen van [appellante] concreet heeft beoordeeld, aan dat vonnis betekenis toekomt voor de beoordeling van de vraag of door [appellante] nadien geuite beschuldigingen steun vinden in de feiten. Het hof is het echter niet met de voorzieningenrechter eens dat elke uiting van een partij die afwijkt van het oordeel van de rechter in een bodemzaak over hetzelfde feitencomplex in beginsel onrechtmatig is tegenover de wederpartij. Zo mag bijvoorbeeld een partij wanneer haar over een uitspraak vragen worden gesteld zeggen het met een oordeel van een rechter niet eens te zijn en daarvoor argumenten geven
De openbare uitingen van [appellante]
4.14
De uitspraken in de eerder gedane rechtszaken zijn op
rechtspraak.nlgepubliceerd en hebben de interesse van de pers gewekt. De krantenartikelen in [de krant1] en [de krant2] zijn daaruit voortgekomen, waarbij het artikel in [de krant1] is geïnitieerd door de sportredactie die in een reeks over de tweede carrière van [sportvrouw] aanleiding zag [appellante] te benaderen. Ook voor [de krant2] geldt dat niet gebleken is dat het initiatief van haar is uitgegaan. Wel heeft zij volledig meegewerkt en stukken uit haar dossier aan [de krant2] beschikbaar gesteld. Op zich stond het [appellante] vrij om in de interviews haar mening te verwoorden en toe te lichten waarom zij in hoger beroep is gegaan van het vonnis van de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter heeft die krantenartikelen beoordeeld op de punten die Airbus als onrechtmatig had bestempeld. Daartoe heeft de voorzieningenrechter de artikelen zelfstandig ontleed. De voorzieningenrechter is Airbus op één onderdeel gevolgd in het standpunt dat in de krantenartikelen sprake was van een onrechtmatige uiting van [appellante] . Dit betreft de passage in het [de krant2] -artikel waarin stond:
“Als The Guardian in 2017 onthult dat Airbus miljoenen aan steekpenningen heeft betaald via obscure bedrijven en het concern drie jaar later voor 3,6 miljard euro schikt met autoriteiten in Frankrijk, Engeland en de VS wegens corruptie is voor [appellante] de cirkel rond. Ze raakt ervan overtuigd dat MBB ook zo’n obscuur bedrijf voor smeergeldconstructies is”.
4.15
Volgens de Airbus en de voorzieningenrechter is die laatste zin onrechtmatig. Het hof is het daar niet mee eens. Het betreft hier een constatering van de journalist van [de krant2] die feitelijk juist is. Dit is de overtuiging van [appellante] . Dat die overtuiging en de feiten waarop zij die overtuiging stoelt voor de rechtbank Amsterdam onvoldoende zijn geweest om vast te kunnen stellen of het klopt wat zij stelt, maakt nog niet dat het hebben en verwoorden van die mening als zodanig onrechtmatig is. Dat neemt niet weg de mening van [appellante] een zware beschuldiging aan het adres van Airbus impliceert, en dat zij die na het op dit punt voor haar ongunstige oordeel van de rechtbank Amsterdam niet zonder verdere onderbouwing als een feit mag presenteren. Dat heeft zij in dit artikel naar het oordeel van het hof ook niet gedaan.
4.16
De tweede uitlating die de voorzieningenrechter onrechtmatig heeft geoordeeld, is een uitspraak die [appellante] in het begin januari 2023 heeft gedaan op de website van [naam3] geplaatste interview. Dit interview – dat weinig professioneel oogt en waarin de interviewer [appellante] een microfoon voorhoudt, waarna zij een minutenlang monoloog afsteekt – bevat onder meer een passage waarin [appellante] spreekt over de mogelijkheid van strafrechtelijke aangifte in de zaak rond de ongedekte obligaties, gericht tegen de partijen waartegen [appellante] civielrechtelijk procedeert. Daarin zegt zij:
“Ik ben zelf gedupeerde geraakt van eigenlijk een corruptieschandaal. In het begin niet wetende wat er aan de hand was, maar onderzoek gaan doen, heel veel onderzoek gaan doen. Heb eigenlijk alle informatie bij alle partijen boven water gekregen wat een andere partij nooit meer zal lukken omdat er nu een en ander bloot is gelegd en deze zaak eigenlijk ook niet of nauwelijks nog in de publiciteit is geweest. Ik denk dat ik extra gemotiveerd ben. Enerzijds omdat ik zelf een fors gedupeerde ben. Maar ook dat, ja zeg maar, de financiële middelen bedoeld waren voor een heel groot internationaal project enerzijds en anderzijds een heel maatschappelijk project. Er zijn mensen die hebben geïnvesteerd in dit project die dat zagen nog als levensdoel. Een vriendin van mij met MS, inmiddels overleden, dus dat maakt je extra gemotiveerd om dit op te lossen. Nou ja, de partijen waar ik tegen strijd, onder anderen zijn Airbus en MBB Clean Energy, het oude Messerschmitt-Bölkow-Blohm, Deutsche Bank, Deutsche Börse, Clearstream, die naar mijn idee en waar al mijn bewijsmateriaal op gebaseerd is een criminele netwerkorganisatie hebben gevormd, dus netwerkcorruptie hebben gedaan. En deze corruptie heeft ook echt alleen maar zich kunnen ontplooien doordat ze met elkaar samengewerkt hebben. Dat zijn allemaal internationale partijen en dat is ook gelijk de ingewikkeldheid om dit over de bühne te gaan krijgen.”
4.17
De voorzieningenrechter heeft onrechtmatig geoordeeld dat [appellante] Airbus aanmerkt als onderdeel van een criminele netwerkorganisatie, omdat daarvoor onvoldoende steun in de feiten aanwezig is.
4.18
Het hof oordeelt dat [appellante] ook in dit citaat aangeeft dat het haar mening is dat sprake is van netwerkcorruptie en dat Airbus van dat netwerk deel uitmaakt. De rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat de informatie die [appellante] heeft verzameld vragen kan oproepen over de relatie tussen Airbus en MBB CE en dat in dat licht en gelet op de oplichting waarvan zij het slachtoffer is geworden, nog wel te begrijpen valt dat zij de conclusies trekt die zij heeft getrokken. De rechtbank heeft echter de door [appellante] gestelde aanwijzingen onvoldoende geoordeeld voor het bestaan van samenwerking tussen de door [appellante] aangeduide vennootschappen in het kader van ongedekte obligaties, terwijl [appellante] onvoldoende had gesteld om tot verdere bewijslevering te worden toegelaten. Of dat oordeel juist is, ook in het licht van het nieuwe door [appellante] in de bodemprocedure aangedragen bewijs, moet het hof Amsterdam beoordelen. De onderhavige procedure leent zich er niet voor om daar een voorschot op te nemen en voor de beoordeling van de aan het hof voorgelegde vragen is dat ook niet nodig, zodat het hof zich van een oordeel daarover verder zal onthouden.
Hoewel niet onbegrijpelijk is dat Airbus over het woord ‘crimineel’ struikelt, acht het gebruik van uitsluitend dit woord in het interview, gelet op de hele context daarvan, niet onrechtmatig, nu duidelijk is dat dit een waardeoordeel van [appellante] betreft. Zij beschrijft vooral waar zij al meerdere jaren een groot deel van haar energie aan besteedt, en wat zij in hoger beroep ter beoordeling aan het hof heeft voorgelegd. Hoewel de onderbouwing van haar verdenkingen dun is, is die ook niet geheel afwezig.
4.19
De zeer beperkte publieke uitingen die Airbus heeft aangevochten zijn naar het oordeel van het hof niet onrechtmatig tegenover Airbus en rechtvaardigen niet een vergaand ingrijpen in haar uitingsvrijheid voor de toekomst. De grieven IV en V van [appellante] zijn terecht voorgedragen. De grieven III tot en met V van Airbus treffen geen doel.
4.2
Dat geldt ook voor de niet in duidelijkheid uitmuntende grieven VIII en IX van Airbus, die betrekking hebben op de wijze waarop Airbus en haar advocaat [appellante] bejegent. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat [appellante] mag aangeven dat Airbus haar betitelt als een complotdenker – wat Airbus ook in hoger beroep heeft gedaan – en haar “monddood” wil maken, waar beide door Airbus gestarte kortgedingprocedures immers in feite ook op gericht zijn.
De vrees voor verdere publieke uitingen van [appellante]
4.21
Airbus heeft er in haar grief II terecht op gewezen dat haar vordering zoals bij de voorzieningenrechter gepresenteerd niet zozeer zagen op concrete passages in beide krantenartikelen en het hiervoor besproken interview, maar dat het haar gaat om een preventief uitingsverbod aan [appellante] voor alle door haar in de procedure tegen Airbus ingenomen stellingen zoals die zijn verwoord in haar vordering in hoger beroep (zie rov. 4.1). Airbus heeft in dat verband gewezen op de LinkedIn-pagina van [appellante] , waarin zij schijft:
"De tussenliggende periode [tot het arrest van het hof Amsterdam in de
bodemprocedure] gebruik ik uiteraard om andere acties uit te zetten en lezingen
over dit boeiende onderwerp voor te bereiden.
Zodra de tijd rijp is, kunt u mij boeken voor een lezing, workshop, presentatie,
inspirational talk of welke vorm u er ook aan wil geven."
4.22
Dat het hof de uitlatingen van [appellante] in de hiervoor besproken interviews niet onrechtmatig heeft geoordeeld, betekent niet dat het [appellante] vrijstaat zonder feitelijke onderbouwing te beschuldigen van crimineel gedrag zoals dat Airbus betrokken is bij aanvallen op haar persoon (met laserstralen of met bijtend zuur). Dat heeft zij ook niet gedaan. Wel mag [appellante] – ervan uitgaande dat deze belagingen hebben plaatsgevonden – opmerken dat dit is gebeurd nadat zij de onder 3.7 genoemde rechtspersonen had aangesproken, en benadrukken welke impact dit op haar leven heeft gehad.
4.23
[appellante] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard geen lezingen etc. te hebben gehouden of te zullen houden, omdat zij daarvoor geen tijd heeft. Het hof merkt op dat [appellante] in het vorige kort geding bij het hof heeft aangeven niet naar buiten te zullen treden met haar beschuldigingen. Haar mededeling op linkedIn wijkt daarvan af, zij het dat zij daarin stelt pas naar buiten te treden nadat het hof Amsterdam arrest heeft gewezen. Dat Airbus reden heeft te vrezen dat zij, in geval zij van dat hof ongelijk krijgt, toch haar beschuldigingen in de door haar genoemde presentatie-uitingen zal verwoorden, blijkt echter nergens uit. Het hof ziet geen reden om een preventief verbod daarvoor af te geven.
Niet publieke contacten
4.24
Airbus wil ook een verbod opgelegd zien aan [appellante] om in contacten met binnen- of buitenlandse autoriteiten haar beschuldigingen aan het adres van Airbus te verwoorden, al dan niet in de vorm van het doen van aangifte.
4.25
Het staat [appellante] vrij om het door haar verzamelde bewijs aan de bevoegde autoriteiten te presenteren en haar mening daarover te geven en de autoriteiten te verzoeken nader onderzoek te doen, al dan niet in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, zolang zij daarbij maar volledige openheid geeft en niet bewust een vals beeld schetst. Het is vervolgens aan de autoriteiten om te beslissen of een nader onderzoek plaats moet vinden. Airbus heeft niet aangegeven dat en op welke punten [appellante] onjuist handelt, behalve dat zij in algemene zin erop zichzelf terecht op wijst dat het doen van een valse aangifte strafbaar is, onder verwijzing naar artikel 188 van het wetboek van strafrecht. Uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam volgt echter niet dat het doen van aangifte tegen Airbus – waarbij nog niet duidelijk is wat die aangifte inhoudt – daarmee ook vals is. De rechtbank heeft alleen geoordeeld dat het in de civiele zaak door [appellante] aangedragen bewijs onvoldoende is voor toewijzing van haar vordering. Airbus heeft niet aannemelijk gemaakt dat [appellante] voornemens is Airbus te beschuldigen van feiten waarvan [appellante] weet dat die niet waar zijn. De vorderingen op dit punt zijn door de voorzieningenrechter terecht afgewezen. Grief VI van Airbus gaat niet op.
4.26
Airbus wil daarnaast ook elke uitlating van [appellante] tegenover eenieder – met uitzondering van de procesdeelnemers in de procedure bij het hof Amsterdam – als door haar omschreven verbieden op straffe van verbeurte van een dwangsom, waarbij het hof er volgens haar op moet vertrouwen dat Airbus daar prudent mee om zal gaan.
Voor een dergelijke vergaande inperking van de vrijheid van meningsuiting acht het hof geen grondslag aanwezig.
Het verbod om de aandeelhoudersvergadering van Airbus te verstoren
4.27
[appellante] is nog nooit bij een aandeelhoudersvergadering van Airbus geweest. Zij stelt dat zij ook geen plannen heeft om die te bezoeken, en Airbus heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders ligt. Zij heeft gewezen op een mail van [appellante] van 13 april 2021 waarin zij het bestuur vraagt op de aandeelhoudersvergadering van 14 april 2021 aan te geven of een voorziening nodig is voor het geval het hof Amsterdam haar vordering toewijst. Dat zij die aandeelhoudersvergadering heeft bezocht, is niet gebleken - laat staan dat zij die ooit zou hebben verstoord. Uit die mail kan dan ook niet worden afgeleid dat zij van plan is andere aandeelhoudersvergaderingen te verstoren. De daarop ziende vordering is terecht afgewezen. Grief VII van Airbus gaat niet op.
De slotsom
4.28
De grieven van [appellante] die zich keren tegen de haar opgelegde verboden slagen. In het licht daarvan slaagt ook haar grief tegen de proceskostenveroordeling. Bij de beoordeling van haar overige grieven heeft zij geen belang. Het incidenteel appel van Airbus slaagt niet.
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen en de vordering van Airbus alsnog integraal afwijzen – ervan uitgaande dat [appellante] zich houdt aan haar onder 4.23 weergeven verklaring, en dat zij rechtsoverweging 4.22 in acht neemt.
4.29
Het hof zal Airbus in de kosten van de procedure veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van deze uitspraak [9]
De proceskostenveroordeling kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 26 juni 2023 en op nieuw rechtdoende:
5.2
wijst de vorderingen van Airbus af;
5.3
veroordeelt Airbus tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter
€ 314,- aan griffierecht;
€ 1.079,- salaris van de advocaat
5.4
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] in hoger beroep:
In principaal hoger beroep
€ 343,- aan griffierecht
€ 129,14 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Airbus;
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [appellante] (2 procespunten x appeltarief II);
In incidenteel hoger beroep
€ 1.183,- aan salaris van de advocaat van [appellante] (1 procespunt x appeltarief II);
5.5
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
12 september 2023.

Voetnoten

3.EHRM 21 september 1990, CE:ECHR:1994:0921JUD001710190 (
4.EHRM 28 april 2009, zaaknr. 39311/05, ECLI:NL:XX:2009:BJ2201 (
5.Vgl. ook EHRM 30 maart 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0330JUD002092805 (
6.Zie HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 en HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230.
7.HR 24-04-2015, ECLI:NL:HR:2015:1128
8.HR 07-01-2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015
9.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.