ECLI:NL:GHARL:2023:7297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
200.299.916
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot levering van aandelen in het kader van samenwerkingsovereenkomst voor innovatief liftsysteem in offshore sector

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om de verplichting van de Vereniging Offshore Cooperation U.A. (Offco) om aandelen te leveren aan zowel BC Maritime Solutions BVBA (BCMS) als Ambtman Group B.V. in het kader van een samenwerkingsovereenkomst voor de ontwikkeling van een innovatief liftsysteem voor de offshore-industrie. De zaak betreft hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Gelderland, waarin werd geoordeeld dat de opschortende voorwaarden voor de levering van de aandelen waren vervuld. Het hof bevestigt dat de voorwaarden voor de optie tot levering van 120 aandelen aan beide partijen zijn vervuld, en dat de blokkeringsregeling in de statuten in dit geval niet in de weg staat aan de levering. Het hof wijst de vorderingen van Ambtman Marine tot betaling van openstaande facturen af, en oordeelt dat de aandeelhoudersovereenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden. De proceskosten worden toegewezen aan de partijen die in het gelijk zijn gesteld, en het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank, met uitzondering van een specifieke beslissing die wordt vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof: 200.299.916, 200.310.485 en 200.310.514
(zaaknummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 367708 en 384203)
arrest van 29 augustus 2023
in de zaak van 200.299.916
Vereniging Offshore Cooperation U.A.,
die is gevestigd in Geldermalsen
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: Offco
advocaat: mr. E.H.J. Slager
tegen
de vennootschap naar Belgisch recht
BC Maritime Solutions BVBA
die is gevestigd in Hoogstraten (België)
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: BCMS
advocaat: mr. R.J.F. Roos
en in de zaak van 200.310.485
Ambtman Marine B.V.
die is gevestigd in Slochteren
die hoger beroep heeft ingesteld
die bij de rechtbank in conventie optrad als eiseres
en in reconventie als verweerster
hierna: Ambtman Marine
advocaat: mr. R.J.F. Roos
tegen
Lift2Work B.V.
die is gevestigd in Rotterdam
die bij de rechtbank in conventie optrad als gedaagde
en in reconventie als eiseres
hierna: Lift2Work
advocaat: mr. E.H.J. Slager
en in de zaak van 200.310.514
Coöperatieve Vereniging Offshore Cooperation U.A.
die is gevestigd in Geldermalsen
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: Offco
advocaat: mr. E.H.J. Slager
tegen
Ambtman Group B.V.
die is gevestigd in Slochteren
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: Ambtman Group
advocaat: mr. R.J.F. Roos

1.De procedure bij het hof

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 20 december 2022 in de zaken 200.299.916 en 200.310.485 en het arrest van 10 januari 2023 in de zaak 200.310.514 heeft op 15 juni 2023 een gevoegde mondelinge behandeling van deze zaken bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Offco en Lift2Work hebben nog een reactie gestuurd op het verslag. Deze is aan het procesdossier toegevoegd. De reactie leidt er niet toe dat het verslag moet worden aangevuld en leidt overigens niet tot een andere beslissing van de zaak. In het proces-verbaal is vermeld dat in de zaak 200.299.916 akte (houdende producties) is verleend zowel aan de zijde van Offco als aan de zijde van BCMS en in de zaak 200.310.514 akte (houdende producties) is verleend aan de zijde van Ambtman Group. Kort voor de mondelinge behandeling heeft Ambtman Group nog een akte wijziging van eis ingediend, waartegen Offco bezwaar heeft gemaakt. Het hof heeft aangegeven hierop in het arrest te beslissen (zie hierna 3.12). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vraag waar het in de zaken (200.310.514 en 200.299.916) om draait is of Offco verplicht is om aandelen in L2Holding B.V. te leveren aan zowel Ambtman Group als BCMS en zo ja, hoeveel aandelen en (in 200.310.485) of Lift2Work openstaande facturen van Ambtman Marine voor huur en verrichte werkzaamheden moet betalen.
2.2.
In de zaken 200.310.514 en 200.310.485 wordt verwezen naar de feiten onder 2.1 tot en met 2.12 in het vonnis van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2022 (RBGEL:2022:161) en in de zaak 200.299.916 naar de feiten onder 2.1 tot en met 2.16 in het vonnis van dezelfde rechtbank van 14 april 2021 (RBGEL:2021:3726).
2.3.
[bestuurder Offco] , [indirect bestuurder L2Holding 1] en [indirect bestuurder L2Holding 2] wilden gezamenlijk een innovatief liftsysteem voor de offshore-industrie ontwikkelen, aangeduid als Offshore Passenger Transfer System (hierna: OPTS). Daartoe is een werkmaatschappij opgericht Lift2Work met als bestuurder en enig aandeelhouder L2Holding. Enig aandeelhouder (met 1000 aandelen) van L2Holding werd Offco, waarvan [bestuurder Offco] bestuurder is. [indirect bestuurder L2Holding 1] en [indirect bestuurder L2Holding 2] waren de indirect bestuurders van L2Holding via respectievelijk BCMS en Ambtman Group. In de slotverklaringen van de akte van oprichting van L2Holding is een optie opgenomen verleend door Offco aan BCMS en Ambtman Group tot levering aan ieder van hen van 120 (genummerde) aandelen, uit Offco’s 1000 aandelen. Deze optie kan volgens de slotverklaring worden ingeroepen wanneer het prototype van de OPTS is goedgekeurd door de bevoegde instantie volgens de geldende norm en gebruiksklaar is. Voor de onderlinge afspraken die dan zullen gelden wordt daarbij verwezen naar een aan de akte te hechten aandeelhoudersovereenkomst.
2.4.
Op 26 september 2018 heeft L2Work volgens een bericht op haar website voor de OPTS de certificering volgens de DNVGL-ST-378 standaard verkregen. In november 2018 zijn BCMS en Ambtman Group als bestuurders ontslagen. Eind 2018/begin 2019 heeft Offco Lift2 Holding 333 nieuwe aandelen doen uitgeven aan C.A. [X] Holding BV (hierna: [X] ).
2.5.
In februari 2019 heeft Lift2Work de OPTS op zee getest. Dit heeft tot een hernieuwde certificeringsaanvraag geleid, die in oktober 2019 is verkregen. Na een aantal rechterlijke uitspraken heeft Offco begin december 2022 120 aandelen aan BCMS en 120 aandelen aan Ambtman Group om niet geleverd.
2.6.
In twee verschillende procedures bij de rechtbank hebben de partijen over en weer vorderingen ingesteld. Offco heeft bij de rechtbank gevorderd dat BCMS en [indirect bestuurder L2Holding 1] hoofdelijk worden veroordeeld tot terugbetaling van een geldlening en dat Ambtman Group wegens onbehoorlijk bestuur wordt veroordeeld tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat. BCMS heeft gevorderd dat Offco wordt veroordeeld tot levering van 12% van de aandelen in L2Holding en tot betaling van € 25.000 wegens een verbeurde boete, met rente en kosten. Ambtman Group heeft datzelfde van Offco gevorderd bovendien op straffe van een boete van € 1.000 voor elke dag dat zij weigert de aandelen te leveren. Ambtman Marine heeft van Lift2Work ruim € 35.000 gevorderd wegens onbetaalde facturen met rente en kosten.
2.7.
De rechtbank heeft (in 2 verschillende eindvonnissen [1] ) Offco veroordeeld tot levering van 12% van de aandelen in L2Holding BV aan BCMS en tot levering van 120 aandelen aan Ambtman Group. BCMS is veroordeeld de geldlening terug te betalen. Verder zijn de vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van Offco is dat de toegewezen vorderingen van BCMS en Ambtman Group alsnog worden afgewezen met teruglevering aan haar van de aandelen in L2 Holding. Ambtman Group wil dat Offco wordt veroordeeld om nog eens 40 aandelen aan haar te leveren, na de uitgave van de extra 333 aandelen aan [X] , komt 12% immers neer op 160 aandelen. Ambtman Marine wil op haar beurt dat alsnog de afgewezen vordering tot betaling van openstaande facturen wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal beslissen dat de opschortende voorwaarden van de optie zijn vervuld en dat als gevolg daarvan aan BCMS en Ambtman Group ieder 120 aandelen moesten worden geleverd, maar ook niet meer dan dat aantal. Verder zal de vordering tot betaling van de facturen van Ambtman Marine worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3.2.
In de zaak 200.299.916 gaat het om een zaak met een internationaal karakter, nu BCMS in België is gevestigd. Omdat Offco haar woonplaats in Nederland heeft is de Nederlandse rechter bevoegd van de vordering van BCMS kennis te nemen, gelet op artikel 4 lid 1 van de Verordening Brussel I-bis. [2] De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 22 juli 2020 geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof sluit zich bij dat oordeel aan (er zijn overigens ook geen grieven tegen gericht).
Voorwaarden van de optie zijn vervuld
3.3.
Offco stelt zich op het standpunt dat de voorwaarden nog niet zijn vervuld en dat er niet alleen moet worden gekeken naar de voorwaarden zoals opgenomen in de slotverklaring van de akte van oprichting maar ook naar die in de aandeelhoudersovereenkomst omdat deze overeenkomst aanvullende voorwaarden bevat. Het hof volgt dit standpunt niet. Vaststaat dat de aandeelhoudersovereenkomst maar één week na de statuten is opgesteld en nergens blijkt uit dat er in de tussentijd afwijkende afspraken zijn gemaakt. Weliswaar zijn de voorwaarden in de aandeelhoudersovereenkomst iets anders geformuleerd maar daaruit volgt nog niet dat men heeft willen afwijken van de voorwaarden in de slotverklaring (i) dat het prototype goedgekeurd moest zijn volgens de geldende normen ST 358 en/of 378 en (ii) gebruiksklaar moest zijn. Dat die goedkeuring door de partijen door middel van een algemene vergadering van aandeelhouders had moeten plaatsvinden, zoals Offco betoogt, ligt in dat kader ook niet erg voor de hand, omdat Offco het dan zelf in de hand zou hebben, omdat hij enig aandeelhouder was, of die goedkeuring er kwam.
Prototype gebruiksklaar
3.4.
Vaststaat dat de beide certificaten (ST 358 en 378) eind 2019 waren verstrekt, dat heeft Offco bij de mondelinge behandeling in hoger beroep ook bevestigd. De volgende vraag is of het prototype gebruiksklaar was. Het hof merkt op dat het hier weliswaar niet een heel precieze term betreft, maar dat het in ieder geval niet betekent dat het moet gaan om het definitieve product zoals het uit een productielijn komt, maar om het in gebruik nemen van het prototype. Verder staat vast dat er na de verleende goedkeuringscertificaten ook proefvaarten zijn gedaan op zee, zodat het prototype gebruiksklaar was. Het enkele feit dat Palfinger het prototype wilde doorontwikkelen om het als haar eigen product op te markt te kunnen brengen, maakt dit niet anders.
Geen termijn voor optie
3.5.
Verder heeft Offco nog betoogd dat de optie begrensd was in tijd en dat de deadline ergens eind 2018 lag. Het hof stelt vast dat de optie zelf geen termijn behelst. Tijdens de mondelinge behandeling kon [bestuurder Offco] van Offco desgevraagd niet goed aangeven waaruit die begrenzing in tijd blijkt. Offco heeft verwezen naar een mail van [bestuurder Offco] aan [indirect bestuurder L2Holding 1] en [indirect bestuurder L2Holding 2] van 12 september 2018, met als onderwerp “paar zaken op aandeelhoudersniveau”. In deze mail wordt een toelichting gegeven op de “equity-ronde” die kennelijk op dat moment bezig is. [bestuurder Offco] geeft in die mail aan dat [bestuurder van C.A.] eventueel bereid is om geld in te brengen tegen 25% van de aandelen. Letterlijk vermeldt de mail: “
c. door de 25% van [bestuurder van C.A.] , ofwel 333 aandelen verwateren [indirect bestuurder L2Holding 2] en [indirect bestuurder L2Holding 1] deel naar 9% (540k) en [bestuurder Offco] deel naar 57% als eerder besproken.” Verderop in de mail geeft hij aan dat de bankrekening aardig leeg begint te raken en dat er dus op korte termijn geld gestort moet worden. In reactie op die mail heeft [indirect bestuurder L2Holding 1] opgemerkt: “
wisten we al in Maart en meerdere keren aangegeven als er geen Equity binnen komt of niet verkocht is in augustus wij kunnen stoppen in September
.Volgens Offco volgt hieruit dat de optie in tijd was begrensd, omdat [indirect bestuurder L2Holding 1] zelf aangaf dat er geld moest komen in september 2018, omdat men anders zou stoppen. Het gaat hier echter over een reactie op een voorstel tot het laten verwateren van aandelen (met andere woorden “binnenkomen van equity”) om zo geld te krijgen om in staat te zijn de ontwikkeling van de OPTS voort te zetten en dus juist niet te stoppen. Een afgesproken eindtermijn van een optie volgt daaruit niet. Andere afspraken zijn niet gemaakt, aldus [bestuurder Offco] tijdens de mondelinge behandeling. De slotsom is dat de opschortende voorwaarden zijn vervuld en de optie terecht is ingeroepen.
120 aandelen
3.6.
Vervolgens geldt dat die optie betrekking heeft op 120 aandelen en niet op 160 aandelen, zoals BCMS heeft gesteld in haar incidentele appel. Dat komt volgens haar omdat zij aanspraak maakt op 12% van de aandelen zoals is vermeld in de aandeelhoudersovereenkomst en correspondentie met de notaris die de oprichting begeleidde. Doordat er een extra uitgifte van 333 aandelen aan [X] heeft plaatsgevonden, komt 12% van de aandelen op dit moment neer op 160 aandelen, aldus BCMS.
3.7.
Het hof volgt dit standpunt niet. Zoals eerder overwogen onder 3.3 hebben de partijen met de aandeelhoudersovereenkomst niet beoogd af te wijken van de afspraken zoals die zijn neergelegd in de slotverklaringen van de statuten. In de slotverklaringen wordt gesproken van 120 aandelen en daarbij worden ook de betreffende nummers van de aandelen per partij genoemd. Weliswaar spreekt de aangehechte aandeelhoudersovereenkomst, net als de correspondentie met de notaris, van 12% maar dat kwam op dat moment (ten tijde van het opstellen van de aandeelhoudersovereenkomst) dan ook overeen met 120 aandelen. Niet is gebleken dat met het hanteren van het begrip 12% is beoogd af te wijken van die afspraak over een optie op
120 aandelen. Een en ander wordt bovendien bevestigd door de eerder genoemde mail van 12 september 2018 [3] , waarin [bestuurder Offco] aan de heren [indirect bestuurder L2Holding 1] en [indirect bestuurder L2Holding 2] voorhoudt dat men op korte termijn geld nodig heeft en daarom 333 aandelen aan [X] wil uitgeven waardoor de aandelen van [indirect bestuurder L2Holding 1] , [indirect bestuurder L2Holding 2] en [bestuurder Offco] zullen verwateren. Daarbij verandert het percentage van [indirect bestuurder L2Holding 1] en [indirect bestuurder L2Holding 2] naar 9% wat weer correspondeert met 120 aandelen. Tot slot ligt het ook niet erg voor de hand dat als een nieuwe partij instapt en stort op de aandelen, dat daarmee de optie op de aandelen die om niet zouden worden geleverd voor de verrichte inspanningen, in feite “gratis” zou meegroeien in waarde. Conclusie is dat het voor de beide partijen gaat om elk 120 aandelen. Inmiddels zijn deze geleverd, zodat er is voldaan aan de ingeroepen optie. De vordering van BCMS tot levering van 40 extra aandelen zal dus worden afgewezen.
Intrekking optie
3.8.
Tot slot heeft Offco nog betoogd dat zij de optie inmiddels heeft ingetrokken en dat die optie een eenzijdige verklaring van haar kant was, die zij ook kon intrekken. De verklaring zoals opgenomen in de slotverklaringen van de akte van oprichting behelst echter een aanbod van Offco dat vervolgens door Ambtman Group en BCMS (een week later) is aanvaard doordat zij door ondertekening van de aandeelhoudersovereenkomst duidelijk maakten aandeelhouder te willen worden. In de aandeelhoudersovereenkomst hebben de partijen vervolgens uitgewerkt hoe een en ander te zijner tijd zal gelden en daarbij is de mogelijkheid van de verwerving van de aandelen tot uitgangspunt genomen.
Ontbinding aandeelhoudersovereenkomst
3.9.
Verder zou de aandeelhoudersovereenkomst zijn ontbonden omdat Ambtman Group en BCMS als bestuurders in de uitoefening van hun functie zijn tekortgeschoten en er een faillissement dreigde, zodat Offco niet anders kon dan de OPTS zoals die op dat moment was ontwikkeld door te verkopen. Offco heeft onvoldoende toegelicht welke verplichtingen onder de aandeelhoudersovereenkomst BCMS en Ambtman Group niet zouden zijn nagekomen, en dat dit een ontbinding zou rechtvaardigen. De gemaakte verwijten, wat daar verder van zij, zien op de taakvervulling door BCMS en Ambtman Group als bestuurder. De slotsom is dat de aandeelhoudersovereenkomst door de brief van 19 oktober 2019 niet rechtsgeldig is ontbonden dan wel vernietigd.
Blokkeringsregeling
3.10.
Offco voert tenslotte nog aan dat de vordering tot levering van de aandelen ten onrechte is toegewezen omdat de medeaandeelhouder [X] op grond van de blokkeringsregeling moet meetekenen en de levering alleen kon plaatsvinden met zijn medewerking. De blokkeringsregeling zoals opgenomen in artikel 14 van de statuten zag echter niet op de aandelen die aan Ambtman Group en BCMS op grond van de optie zouden worden geleverd. Allereerst blijkt uit de slotverklaringen onder de statuten al dat er aandelen in optie onder opschortende voorwaarden zullen worden overgedragen. Bovendien hebben [bestuurder Offco] en (de ook ter zitting aanwezige) [X] bevestigd dat [X] wist dat deze optie nog uitstond op het moment dat [X] de aandelen verwierf. Dat de aandelen onder de optie werden overgedragen was met andere woorden het uitgangspunt waarmee zij rekening hield en moest houden en de blokkeringsregeling moet dan ook zo worden uitgelegd dat die
nietziet op de uitoefening van het optierecht door Ambtman Group en BCMS.
Notariskosten
3.11.
Ten aanzien van de door Offco gevorderde notariskosten van € 3.500, die mr. Slager tijdens de mondelinge behandeling heeft verminderd tot € 3.000, geldt het volgende. Offco heeft niet duidelijk gemaakt wat de grondslag is voor die vordering. Er is niet gesteld of anderszins gebleken dat daarover de afspraak was gemaakt dat BCMS en/of Ambtman Group deze aan Offco moest vergoeden. Bovendien zijn deze kosten gemotiveerd betwist en is er geen bewijsstuk overgelegd, zodat deze hoe dan ook niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Eiswijziging
3.12.
De partijen verschillen van mening of de hiervoor onder 1.1 genoemde eiswijziging op grond van de tweeconclusieregel en/of de eisen van een goede procesorde moet worden geweigerd. Bij deze eiswijziging (levering van 160 aandelen met daaraan verbonden een dwangsom) bestaat op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen (3.7) echter geen belang meer. Duidelijk is immers dat er geen nadere aandelen moeten worden geleverd, zodat van een dwangsom verbonden aan die levering ook geen sprake kan zijn. De eiswijziging kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Huurpenningen generator
3.13.
Ambtman Marine had eind augustus 2018 een generator ter beschikking gesteld aan Lift2Work en niet in geschil is dat zij de keuze had om deze generator van Ambtman Marine te kopen of te huren. Ambtman Marine heeft Lift2Work een orderbevestiging (door Ambtman Marine aangeduid als huurbevestiging) gestuurd, gedateerd 30 augustus 2018. In een purchase order van 9 november 2018 heeft Lift2Work gekozen voor de koop van de generator. Ambtman Marine heeft vervolgens een huurvergoeding voor het gebruik van de generator gevorderd over september, oktober en een deel van november 2018. Ambtman Marine voert aan dat was overeengekomen dat Lift2Work de generator zou huren en zodra zij over voldoende financiële middelen zou beschikken, deze zou overkopen. De in augustus 2018 daarover mondeling gemaakte afspraken zijn volgens haar enige tijd later alsnog gedetailleerd bevestigd in een zogenoemde huurbevestiging van 30 augustus 2018, waarin onder meer een minimale huurperiode, de exacte huurprijs per maand en de afspraken omtrent een optionele koop van de generator zijn bevestigd, aldus steeds Ambtman Marine. Lift2Work heeft betwist deze afspraken over huur in de tussenperiode te hebben gemaakt en de orderbevestiging in augustus te hebben ontvangen. Lift2Work heeft aangevoerd dit stuk pas bij e-mail van 31 oktober 2018 te hebben ontvangen en zij beroept zich op notulen van een vergadering van 25 oktober 2018 waarin zij heeft aangedrongen op een kostenopgave voor huur of koop. Lift2Work stelt zich dan ook op het standpunt dat zij voor het eerst bij e-mail van 31 oktober 2018 een periodieke huursom kreeg gepresenteerd. Omdat zij heeft gekozen voor koop was zij deze niet verschuldigd, aldus Lift2Work.
3.14.
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten in het dossier zijn dat er naast de koopsom van € 9.800 ook nog een huursom verschuldigd zou zijn van € 2.450 exclusief btw per maand. Ambtman Marine heeft verwezen naar de orderbevestiging (die Lift2Work betwist eerder dan 31 oktober 2018 te hebben ontvangen), maar daaruit lijkt juist te volgen dat de totaalprijs voor de generator ongeacht de keuze voor koop of huur niet boven de € 9.800 zou uitkomen. Er staat immers bij de omschrijving
Verhuur/kalendermaandvermeld waarbij er onder het kopje “aantal” het getal 4,00 is ingevuld, vervolgens een stuksprijs van € 2.450 en daarachter een lijnprijs van € 9.800. Onder de gegevens over de generator komt dan de volgende vermelding: bij de kolom omschrijving wordt
Optioneel: Verkoopvermeld waarbij er onder het kopje “aantal” het getal 1,00 is ingevuld, vervolgens een stuksprijs van € 9.800 en daarachter een lijnprijs van eveneens € 9.800. Niet valt in te zien waarom er, als er additionele huurpenningen waren afgesproken, in beide gevallen dezelfde hoofdsom wordt vermeld. Er staat immers ook een stuksprijs van 4 maanden bij de verhuur optie, als men meer dan dat zou hebben afgesproken zou er geen
aantalen
lijnprijszijn ingevuld. Lift2Work koos na ontvangst van de orderbevestiging voor koop en is daarom geen huur verschuldigd. In dit licht is de opmerking in de purchase order, waarop Ambtman Marine zich beroept, dat huurkosten doorlopen tot aan betaling (van de koopsom) en worden verrekend met afschrijving, onvoldoende om aan te nemen dat Lift2Work zich heeft verbonden tot betaling van zowel de huurprijs van € 2.450 per maand als de koopsom van € 9.800.
Overige facturen
3.15.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vordering van Ambtman Marine van ruim € 35.000 voor de door haar verzonden facturen niet kan worden toegewezen. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 4.11 van het vonnis van 19 januari 2022, neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Daaraan voegt het hof het volgende toe. Gezien de verhouding tussen de partijen en de voorgeschiedenis was het voor [indirect bestuurder L2Holding 2] duidelijk dat de beide (indirect) bestuurders van Lift2Work geen kosten in rekening zouden brengen totdat Lift2Work financieel op de rit zou staan, althans dat moest hem duidelijk zijn. Als tegenprestatie had men de optie op de aandelen die de vruchten voor het harde werk zouden opleveren. [indirect bestuurder L2Holding 2] was bestuurder van Ambtman Group en Ambtman Marine en Ambtman Marine (via haar bestuurder) moest begrijpen dat die afspraak ook voor haar gold. Dat [indirect bestuurder L2Holding 2] één van zijn werkmaatschappijen die diensten liet uitvoeren past immers binnen de tussen de partijen gemaakte afspraken. Ambtman was nu eenmaal de bestuurder die de dagelijkse gang van zaken van de onderneming van Lift2Work ter hand zou nemen, terwijl [indirect bestuurder L2Holding 1] de financiering zou verzorgen. Dit betekent dat er in beginsel geen werkzaamheden in rekening mochten worden gebracht. Dit ligt anders voor de redelijke kosten voor IT, telefoonverbinding, website-abonnement en andere maandelijkse kosten die direct verband houden met kosten die normaliter ook door Lift2Work zouden worden betaald, waarvan Lift2Work heeft erkend dat zij die moest vergoeden op het moment dat zij over voldoende middelen zou beschikken. Ambtman Marine heeft niet gespecificeerd welke van de gefactureerde kosten in deze categorie vallen. Lift2Work heeft aangevoerd dat een eerlijke inschatting van deze kosten maximaal ongeveer € 1.000 bedraagt. Het hof zal deze vordering daarom tot dit bedrag toewijzen. Dat Lift2Work na de verkoop van de OPTS aan Palfinger nog steeds niet over voldoende middelen beschikte om dit te betalen, heeft zij onvoldoende onderbouwd. De gevorderde wettelijke handelsrente wordt afgewezen omdat het hier niet gaan om een handelsovereenkomst om baat maar om een afspraak over kostenvergoeding, De wettelijke rente vanaf 22 mei 2019 zal als onweersproken worden toegewezen. Ambtman Marine maakt verder aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Omdat Lift2Work door de aanmaningen van Ambtman Marine in verzuim is geraakt en dit verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. Het hof stelt vast dat Ambtman Marine voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het hof zal buitengerechtelijk kosten toewijzen tot het wettelijk tarief over het toegewezen bedrag, zodat de buitengerechtelijke kosten € 150 bedragen.
De conclusie in alle zaken
200.299.916
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Offco in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Offco tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [4]
200.310.514
Het principaal hoger beroep van Offco slaagt niet. Omdat Offco in het principaal hoger beroep in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Offco tot betaling van de proceskosten van het principaal hoger beroep veroordelen. Ten aanzien van het incidenteel hoger beroep wordt Ambtman Group in het ongelijk gesteld, zodat Ambtman Group in die kosten zal worden veroordeeld. Voor beide kostenveroordelingen geldt dat onder die kosten ook de nakosten vallen die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [5]
200.310.485
Het hoger beroep van Ambtman Marine slaagt deels. Omdat zij toch overwegend in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Ambtman Marine tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [6]
200.299.916, 200.310.514 & 200.310.485
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Gelderland van 14 april 2021 en 19 januari 2022, behalve de beslissing onder 5.4 van het vonnis van 19 januari 2022, die hierbij wordt vernietigd en beslist daarover als onder 4.5 vermeld;
200.299.916
4.2.
veroordeelt Offco tot betaling van de volgende proceskosten van BCMS:
€ 2.106 aan griffierecht
€ 2.366 aan salaris van de advocaat van BCMS (2 procespunten x appeltarief II)
200.310.514
in het principaal appel:
4.3.
veroordeelt Offco tot betaling van de volgende proceskosten van Ambtman Group:
€ 783 aan griffierecht
€ 2.366 aan salaris van de advocaat van Ambtman Group (2 procespunten x appeltarief II)
in het incidenteel appel:
4.4.
veroordeelt Ambtman Group tot betaling van de volgende proceskosten van Offco:
€ 1.183 aan salaris van de advocaat van Ambtman Group (0,5x 2 procespunten x appeltarief II)
200.310.485
4.5.
veroordeelt Lift2Work tot betaling aan Ambtman Marine van € 1.000 met de wettelijke rente daarover vanaf 22 mei 2019 en tot betaling van € 150 aan buitengerechtelijke kosten;
4.6.
veroordeelt Ambtman Marine tot betaling van de volgende proceskosten van Lift2Work:
€ 3.062 aan salaris van de advocaat van Lift2Work (2 procespunten x appeltarief III)
in 200.299.916, 200.310.514 en 200.310.485
4.7.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.P. Oosterhoff, D.M.I. De Waele en V. van der Kuil, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.

Voetnoten

1.14 april 2021 (RBGEL:2021:3726) en 19 januari 2022 (RBGEL:2022:161)
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PbEU 2012, L 351/1).
3.Productie 7 bij MvA in incidenteel appel (in 200.310.514) en productie 8 van Offco voor de zitting van 15 juni 2023 in zaak 200.299.916)
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
5.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
6.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.