ECLI:NL:GHARL:2023:677

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
22/00461
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door heffingsambtenaar Zwolle

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 67,30, opgelegd aan belanghebbende, vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten. De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld, waarbij belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 20 december 2022 zijn beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar stelde dat de naheffingsaanslag rechtmatig was opgelegd op basis van de Gemeentewet en de bijbehorende verordening, terwijl belanghebbende betoogde dat de naheffingsaanslag niet opgelegd had mogen worden en volstond had moeten worden met een waarschuwing. Het Hof oordeelde dat de Gemeente binnen de wettelijke grenzen was gebleven bij het vaststellen van de kosten van de naheffingsaanslag. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag, waarbij het ook de heffingsambtenaar veroordeelde tot het vergoeden van proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/00461
uitspraakdatum: 24 januari 2023
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de gemeente
Zwolle(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 23 december 2021, nummer AWB 21/1609, ECLI:NL:RBOVE:2021:4837, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de naheffingsaanslag - de parkeerbelasting en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag - verminderd tot € 15, de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 49 aan belanghebbende te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 53,20.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende samen met zijn echtgenote [naam1] , alsmede [naam2] , bijgestaan door [naam3] , namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 26 september 2021 om 14:12 uur heeft een scanauto van de gemeente Zwolle geconstateerd dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond aan de Frans Halslaan te Zwolle zonder dat op dat moment de parkeerbelasting was voldaan. Daarop is een parkeercontroleur ter plaatse gestuurd die om 14:16 uur heeft geconstateerd dat de parkeerbelasting nog altijd niet was voldaan. Naar aanleiding daarvan is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,30, bestaande uit € 2 parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten ter zake van het opleggen de naheffingsaanslag.
2.2.
Op 26 september 2021 om 14:24 uur is voor het parkeren van de auto van belanghebbende een bezoekerspas geactiveerd en vanaf dat moment is betaald voor het parkeren.
2.3.
Tot de stukken van het geding behoort een opstelling ‘kosten naheffingen op basis van de begroting’. Deze opstelling is voor zover van belang als volgt:
Bedrag 2021
A
Vaste informatieverwerkingskosten
Onderhoud parkeerautomaten (contracten en nutsbedrijven)
241.057
Onderhoud parkeerautomaten kst derden
98.178
Onderhoud software
-
parkeerdrukmeting
22.64
City 360
672.055
Invorderingskosten
16.087
Kosten juridische ondersteuning
15.495
B
Variabele informatieverwerkingskosten
-
meldkamerdiensten
-
Kosten Regiopolitie
-
C
Kosten investeringen
106.317
Kapitaallasten
D
Personeelskosten
11.925
Administratie naheffingstoeslagen
78.29
Monteurs en ov technische ondersteuning
10.673
Aandeel kosten B.O.R. (kosten [naam4] ) excl. overhead 5%.
-
E
Overheadkosten
50% op personeelskosten tbv Huisvesting, AFF, begeleiding H.K.
50.444
Totale handhavingskosten
1.323.161
Aantal naheffingsopslagen verwacht
20
Kosten per naheffing
66
Huidig tarief

3.Geschil

3.1.
In geschil is het bedrag (parkeerbelasting € 2 en kosten € 65,30; totaal € 67,30) van de naheffingsaanslag.
3.2.
De heffingsambtenaar stelt dat de naheffingsaanslag is opgelegd op basis van artikel 234 van de Gemeentewet (hierna: GW), het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit) en de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2021 (hierna: de Verordening). Er is geen ruimte voor matiging in individuele gevallen en er behoeft geen evenredige verhouding te bestaan tussen de hoogte van de na te heffen parkeerbelasting en de in rekening te brengen kosten voor de naheffing, aldus de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.3.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag gelet op de gehele gang van zaken (hij heeft al gedurende een aantal jaren zeer regelmatig de parkeer- en aanmeldactie op dezelfde wijze uitgevoerd, in dit geval is de parkeer- en aanmeldactie mogelijk iets vertraagd vanwege de plotselinge ernstige gezondheidstoestand van degene die hij op dit adres heeft bezocht) niet opgelegd had mogen worden, maar volstaan had moeten worden met een waarschuwing. Belanghebbende legt zich neer bij de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingeval een naheffingsaanslag parkeerbelasting wordt opgelegd, wordt deze uit oogpunt van doelmatigheid berekend over een parkeerduur van een uur tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan (artikel 234, derde lid, GW). [1]
4.2.
Ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag worden kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Ten aanzien van hetzelfde voertuig worden per aaneengesloten periode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening gebracht (artikel 234, vijfde lid, van de GW).
4.3.
In het Besluit zijn vervolgens regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van de hiervoor bedoelde kosten (overeenkomstig het bepaalde in artikel 234, zesde lid, van de GW).
4.4.
In artikel 2 van het Besluit is bepaald dat de gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting ten hoogste kunnen bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen:
vaste informatieverwerkingskosten;
variabele informatieverwerkingskosten;
kosten van afschrijving;
kosten van interest;
personeelskosten;
overheadkosten, die ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen.
4.5.
Het bedrag dat op basis van het Besluit in 2021 maximaal mag worden verhaald, bedraagt € 65,30 (artikel 3, eerste lid van het Besluit).
4.6.
In artikel 8 van de Verordening is bepaald dat de kosten van de naheffingsaanslag € 65,30 bedragen, terwijl de parkeerduur per uur in de Tarieventabel behorend bij de Verordening is vastgesteld op een bedrag van € 2 per uur.
4.7.
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de Gemeente bij het vaststellen van de hier van belang zijnde bepalingen van de Verordening binnen de door de wet gestelde grenzen is gebleven. Naast het tarief van € 2 voor de parkeerduur van een uur zijn kostencomponenten (zie 4.4. en 2.5.) in rekening gebracht, die wettelijk zijn gemaximeerd op € 65,30 (zie 4.5.).
4.8.
Voor zover belanghebbende, verwijzend naar de uitspraak van de Rechtbank, heeft beoogd te stellen dat het evenredigheidsbeginsel – wanverhouding tussen enerzijds de als handhaving van de wet- en regelgeving beoogde, reparatoire sanctie en anderzijds de negatieve gevolgen van het te corrigeren gedrag van de burger – is geschonden oordeelt het Hof als volgt.
4.9.
De Hoge Raad heeft beslist dat de van de naheffingsaanslag deel uitmakende kostencomponenten niet van dien aard zijn dat geoordeeld zou moeten worden dat het daarbij om iets anders of meer gaat dan om kosten. [2] Er is naar het oordeel van het Hof daarom geen sprake van een sanctie in welke vorm dan ook. Daarnaast is de Gemeentewet een wet in formele zin. Wat betreft de toetsing van wetgeving in formele zin zijn de mogelijkheden voor de rechter beperkt. Dit houdt verband met het grondwettelijk toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet en de uitleg die de Hoge Raad daaraan heeft gegeven in het zogenoemde Harmonisatiewetarrest, namelijk dat wetgeving in formele zin evenmin mag worden getoetst aan ongeschreven rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel. [3] Gelet hierop kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven.
4.10.
Ter zitting heeft het Hof partijen voorgehouden dat het Hof gelet op het vorenstaande de uitspraak van de Rechtbank zal vernietigen. Partijen hebben, door het Hof daartoe in de gelegenheid gesteld, vervolgens met elkaar overleg gepleegd.
4.11.
Dit overleg heeft ertoe geleid dat de heffingsambtenaar ter zitting heeft verklaard dat het inhoudelijke oordeel van het Hof en de uitzonderlijke specifieke bijzondere omstandigheden van dit geval, aanleiding vormen het Hof te verzoeken naast de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank (behoudens de beslissing omtrent de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht) ook de onderhavige uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag te vernietigen en aan belanghebbende in hoger beroep een proceskostenvergoeding (reiskosten) toe te kennen van € 55,80. Het Hof ziet geen reden om de heffingsambtenaar hierin niet te volgen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten (reiskosten) en de vergoeding van het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar,
– vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten (reiskosten) van belanghebbende tot een bedrag van € 55,80, en
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 541.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat en drs. S. Darwinkel als griffiers.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 januari 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:56.
2.Vgl. HR 18 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3127.
3.vgl. HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7863.