ECLI:NL:GHARL:2023:6545

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
200.275.606
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en aansprakelijkheid van Dexia voor onrechtmatige advisering door Spaar Select

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en een consument, aangeduid als [verweerder]. De kern van het geschil betreft de advisering door de tussenpersoon Spaar Select, die niet over de vereiste vergunning beschikte om als financieel adviseur op te treden. De consument stelt dat hij door deze tussenpersoon onjuist is geadviseerd, wat heeft geleid tot schade. De kantonrechter heeft de vordering van de consument tot schadevergoeding toegewezen, waarna Dexia in hoger beroep ging. Het hof heeft de procedure opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de consument niet te waarschuwen voor de risico's van de effectenleaseovereenkomst. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter en oordeelt dat Dexia de schade van de consument, inclusief de fictieve restschuld, volledig moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van financiële instellingen en de gevolgen van het niet naleven van vergunningseisen door tussenpersonen. De kosten van de procedure worden ook aan Dexia opgelegd, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.275.606
zaaknummer rechtbank 7047837
arrest van 1 augustus 2023
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
verweerder in het hoger beroep van [verweerder] ,
hierna Dexia te noemen,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het hoger beroep van Dexia,
en die zelf ook hoger beroep heeft ingesteld,
hierna: [verweerder] te noemen,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel,
- de akte uitlaten producties tevens memorie van antwoord in incidenteel appel van Dexia,
- het tussenarrest van 8 november 2022,
- de akte uitlaten jurisprudentie van [verweerder] ,
- de akte uitlating jurisprudentie van Dexia.
1.2.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De zaak gaat over een effectenleaseovereenkomst die via een tussenpersoon tot stand is gekomen tussen Dexia en [verweerder] . Centraal staat de vraag of [verweerder] door de tussenpersoon is geadviseerd, terwijl deze niet over de daarvoor vereiste vergunning beschikte en of Dexia dat wist dan wel behoorde te weten. Indien dat het geval is, is Dexia gehouden de door [verweerder] geleden schade volledig te vergoeden. De kantonrechter heeft de vordering van [verweerder] tot volledige schadevergoeding toegewezen. In dit hoger beroep behandelt het hof de vordering van [verweerder] opnieuw.

3.De vaststaande feiten

3.1.
In het bestreden vonnis is vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. In hoger beroep zijn de volgende feiten relevant.
3.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [verweerder] is/zijn de onderstaande effectenleaseovereenkomst(en) tot stand gekomen (hierna: de overeenkomst(en)).
Nr.
Contractnr.
Naam overeenkomst
Datum overeenkomst
Betaalde maand-
termijnen/ inleg
Datum eind-
afrekening
Resultaat bij beëindiging overeenkomst
I
[nummer1]
Overwaarde Effect
10-10-2000
-
-
-
II
[nummer2]
Overwaarde Effect
10-10-2000
€ 11.605,05
24-12-2004
- € 7.682,37
III
[nummer3]
Overwaarde Effect
10-10-2000
€ 11.605,05
24-12-2004
- € 7.682,37
3.3.
Overeenkomst [nummer1] had een looptijd van 60 maanden. Op 10 januari 2005 is deze overeenkomst tussentijds beëindigd waarbij de aandelen door [verweerder] zijn overgenomen tegen betaling aan Dexia van de restant hoofdsom van € 38.958,55 en resterende termijnen van € 2.047,95. De waarde van de aandelen was op dat moment € 26.235,97.
3.4.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst(en) was Spaar Select als tussenpersoon betrokken.
3.5.
[verweerder] heeft gedurende de looptijd van de overeenkomst(en) € 7.699,73 aan dividend ontvangen. Het door [verweerder] genoten fiscaal voordeel bedroeg € 3.234,37. [verweerder] heeft bij beëindiging van de overeenkomst(en) de restschuld aan Dexia voldaan.
3.6.
[verweerder] heeft in 2007 tijdig gemeld niet met de Duisenberg-regeling akkoord te gaan.

4.De vorderingen en beslissing kantonrechter

4.1.
[verweerder] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en Dexia te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij onder de overeenkomst(en) heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Verder heeft [verweerder] gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de door [verweerder] geleden hypotheekschade, bestaande uit de afsluitkosten, de notariskosten, de taxatiekosten en de betaalde hypotheekrente voor het gedeelte van de hypotheek dat gebruikt is om de inleg in de effectenleaseovereenkomst(en) te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast heeft [verweerder] gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.2.
Dexia heeft de vorderingen van [verweerder] bestreden en in voorwaardelijke reconventie, onder de voorwaarde dat het in conventie opgenomen verweer met betrekking tot de klachtplicht en verjaring wordt verworpen, gevorderd [verweerder] te bevelen een kopie van het dossier van Leaseproces, althans van het (de) intakeformulier(en) aan Dexia te verstrekken en voorts (onvoorwaardelijk) gevorderd Dexia te veroordelen maximaal € 10.243,16 vermeerderd met wettelijke rente aan [verweerder] te betalen en voor recht te verklaren dat de overeenkomst(en) rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd en niet bloot staat aan vernietiging, alsook dat [verweerder] niet heeft blootgestaan aan het risico van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat Dexia aan [verweerder] verder niets meer verschuldigd is, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
4.3.
De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verweerder] . Daarnaast heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld om aan [verweerder] te betalen de door hem betaalde inleg en de betaalde restschuld, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is tevens veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten. In reconventie heeft de kantonrechter alle vorderingen van Dexia afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten.

5.Het oordeel van het hof

5.1.
Het hof zal oordelen dat de klachten (grieven) van Dexia tegen het oordeel van de kantonrechter falen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
omvang hoger beroep
5.2.
Dexia heeft tegen het vonnis van de kantonrechter zes grieven aangevoerd. De eerste grief ziet op het oordeel van de rechter in eerste aanleg dat geen sprake is van verjaring. De grieven twee tot en met vijf hebben betrekking op de rol van Spaar Select als tussenpersoon en de wetenschap van Dexia (grief IV). De zesde grief heeft betrekking op de proceskosten. [verweerder] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De kantonrechter heeft volgens [verweerder] ten onrechte geoordeeld dat de (fictieve) restschuld ten aanzien van overeenkomst [nummer1] niet voor vergoeding in aanmerking komt.
verjaring
5.3.
Het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [verweerder] gaat in deze zaak niet op. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter op dit punt. De vordering van [verweerder] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [verweerder] daadwerkelijk bekend was geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht behoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).
5.4.
[verweerder] heeft Dexia een brief gestuurd op 5 februari 2008, waarin (onder meer) een beroep wordt gedaan op onrechtmatige daad en waarin ondubbelzinnig het recht wordt voorbehouden om alsnog via een gerechtelijke procedure schadevergoeding te vorderen. Daarna heeft Leaseproces namens [verweerder] zijn vorderingen gestuit bij brieven van 9 oktober 2009, 23/24 januari 2012 en 15 november 2016. De inleidende dagvaarding is op 28 juni 2018 uitgebracht.
5.5.
Niet gesteld of gebleken is dat [verweerder] vijf jaar eerder dan de brief van
5 februari 2008, dus op 5 februari 2003, bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Integendeel, Dexia stelt dat [verweerder] uiterlijk op het moment van van de beëindiging van de overeenkomst(en) op de hoogte was van de schade, derhalve in 2004. Op grond van de brief van 5 februari 2008 moet het voor Dexia duidelijk zijn geweest dat [verweerder] Dexia aansprakelijk hield voor haar handelwijze met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst(en), daaronder begrepen een schending van de op Dexia jegens [verweerder] rustende zorgplichten in de precontractuele fase. In het licht van deze brief, mede beschouwd tegen de achtergrond van de Duisenberg-regeling en de daaropvolgende WCAM-procedure, moet het voor Dexia ook duidelijk zijn geweest dat met de daaropvolgende stuitingsbrieven van 9 oktober 2009 en 23/24 januari 2012 werd beoogd de verjaring van deze rechtsvordering te stuiten. De stelling van Dexia dat deze brieven onvoldoende specifiek waren wordt door het hof verworpen, zoals het hof reeds in eerdere zaken heeft geoordeeld. [1] Anders dan Dexia lijkt te betogen, kan aan een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt. Van verjaring van de op onrechtmatige daad gegronde vordering van [verweerder] op Dexia is dan ook geen sprake. De stelling van Dexia dat in ieder geval het beroep op schending van artikel 41 NR 1999 is verjaard, gaat evenmin op, omdat dit beroep op deze schending kan worden behandeld in het kader van de bij een beroep van Dexia op eigen schuld aan de zijde van [verweerder] in acht te nemen billijkheidsafweging. [2]
uitgangspunt5.6.Het uitgangspunt van de rechtspraak over schadeverdeling in effectenleasezaken is dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens de afnemer door schending van haar bijzondere (precontractuele) zorgplicht om de particuliere belegger te waarschuwen voor het restschuldrisico, onderzoek te doen naar diens financiële positie en hem, zo nodig, te ontraden de leaseovereenkomst aan te gaan. Met toepassing van artikel 6:101 BW blijft een deel van de schade (1/3) voor rekening van de afnemer, omdat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend, namelijk dat uit de leaseovereenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat werd belegd met geleend geld en dat het ging om een rentedragende geldlening die moest worden terugbetaald (het hofmodel).
5.7.
Voor de beoordeling van deze zaak is voorts van belang dat Dexia als professionele instelling haar complexe financiële producten aan consumenten aanbood door brochures te verstrekken met algemene informatie over de werking van haar effectenleaseproducten en zonder eigen specifieke voorlichting aan de potentiële particuliere beleggers te geven. Voor de afzet van haar producten maakte Dexia gebruik van
direct mailing(post) en van tussenpersonen, waaronder Spaar Select. Deze tussenpersonen bond Dexia aan zich door het sluiten van cliëntenremisiercontracten op grond waarvan zij bij verkoop van een Dexia-product (op basis van een door Dexia verstrekt ATP-nummer) een vergoeding ontvingen. De tussenpersonen die Dexia aan zich bond als cliëntenremisiers werden in de cliëntenremisiercontracten uit die tijd (ook) aangeduid als: “adviseur” en op haar website als “onafhankelijke gespecialiseerde financiële adviseurs” of als “financiële planners”. Uit de websites van Spaar Select (d.d. 11 mei 2000) en NBG Finance (d.d. 23 oktober 1999), waarmee Dexia (intensief) samenwerkte, volgt dat deze tussenpersonen – als cliëntenremisiers – zichzelf publiekelijk aanprezen met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden financiële adviezen.
5.8.
In de periode 31 december 1995 tot 1 januari 2007 diende op grond van de wet (Wte 1995 en NR 1999) een effectenbemiddelaar – en dus ook een cliëntenremisier –die werkzaam was bij de totstandkoming van transacties in effecten te beschikken over een vergunning. Een generieke vrijstelling van die vergunningplicht gold voor tussenpersonen die zich beperkten tot het aanbrengen van cliënten bij een effecteninstelling (zoals Dexia) die zelf over een vergunning beschikte. Volgens de toenmalige regelgeving behoefde een beleggingsadviseur geen vergunning om als zodanig op te treden, maar daarbij gold als eis dat hij zelf op generlei wijze betrokken was bij de uitvoering van effectentransacties. Het stond een cliëntenremisier derhalve niet vrij zonder vergunning mede op te treden als beleggingsadviseur. Op grond van artikel 41 NR 1999 was het de aanbieder van een effectenleaseproduct (zoals Dexia) verboden om een effectenleaseovereenkomst aan te gaan indien voorafgaand aan de totstandkoming van de leaseovereenkomst met de afnemer een niet over een vergunning beschikkende cliëntenremisier tevens als financieel adviseur was opgetreden en de aanbieder hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
beroep op billijkheidscorrectie – advisering5.9.De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan de afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier voorafgaand aan het aangaan van een effectenleaseovereenkomst en zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [3] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999, dan wel het materieel daarmee overeenkomende artikel 25 NR 1995. Indien deze situatie zich voordoet, is Dexia gehouden de gehele schade van de afnemer te vergoeden.
5.10.
Volgens Dexia heeft de kantonrechter in de onderhavige zaak ten onrechte het beroep van [verweerder] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
5.11.
In het arrest van 10 juni 2022 (rov. 2.7.1 tot en met 2.10.21) [4] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het antwoord op de vraag wanneer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan na advies door een daarbij optredende tussenpersoon, dient te worden gevonden door vast te stellen van welke — als ‘beleggingsadvies’ te kwalificeren — activiteiten een cliëntenremisier zich diende te onthouden om vrijgesteld te blijven van de vergunningplicht (rov. 2.10.1). De reikwijdte van deze vrijstelling dient als volgt te worden bepaald (rov. 2.10.13):
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
5.12.
In het arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat voor de beoordeling of de tussenpersoon voor zijn optreden een vergunning nodig had op de grond dat hij aan de afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, dat wil zeggen een aanbeveling die voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer, de navolgende omstandigheden van belang kunnen zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
Daaraan heeft de Hoge Raad toegevoegd dat deze omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling of de tussenpersoon de afnemer een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Maar dat ook als dit niet wordt vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. De Hoge Raad overweegt dat een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, maar de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten gaat.
5.13.
Niet betwist is dat Spaar Select optrad als cliëntenremisier voor Dexia en als zodanig was geregistreerd in het STE-register. Tussen partijen staat ook vast dat Spaar Select niet over de nodige vergunning beschikte om tevens als adviseur op te treden.
5.14.
[verweerder] heeft een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Spaar Select in zijn geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de overeenkomst(en) onder “A. Feiten in deze zaak” van de inleidende dagvaarding. De stellingen van [verweerder] komen, samengevat, op het volgende neer. [verweerder] is in contact gekomen met Spaar Select doordat [verweerder] onverwachts op bezoek ging bij zijn toenmalige buurman die op dat moment werd geadviseerd door een financieel adviseur van Spaar Select, [de adviseur van Spaar Select] (hierna: ‘adviseur’). Na een korte kennismaking is er ter plekke voor [verweerder] een afspraak gemaakt voor een huisbezoek met de adviseur om de financiële situatie van [verweerder] door te nemen. Tijdens het eerste huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [verweerder] . Met de adviseur is gesproken over de wens van [verweerder] om een bedrag aan vermogen op te bouwen voor de studie van zijn dochters en om een auto te kunnen aanschaffen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde [verweerder] om een Overwaarde Effect van Bank Labouchere af te sluiten. [verweerder] diende hiervoor de overwaarde op zijn woning op te nemen middels een tweede hypothecaire lening en deze aan te wenden voor het Overwaarde Effect. Volgens de adviseur zou [verweerder] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen voor de studie van de kinderen en kon door extra overwaarde op te nemen tevens een auto worden aangeschaft. De adviseur zou zijn advies voor [verweerder] op papier gaan zetten. De adviseur heeft vervolgens een financieel plan opgesteld, waarin specifiek een Overwaarde Effect aan [verweerder] werd geadviseerd. Dit plan heeft hij in een tweede gesprek toegelicht. De adviseur herhaalde in dit plan dat
“door een stukje overwaarde van het huis tijdelijk te benutten kan in 5 jaar een flink belastingvrij kapitaal bij elkaar gespaard worden."Verder heeft de adviseur toegelicht en op papier gezet op welke wijze kon worden bereikt dat de hypotheek werd verhoogd, maar de maandlasten toch niet zouden stijgen. De adviseur adviseerde [verweerder] om een extra hypotheek op te nemen van fl. 137.000,-. Een bedrag van fl. 97.500,- kon vervolgens worden aangewend om de maandelijkse betalingen van het Overwaarde Effect te kunnen voldoen. Het overige deel was bestemd als buffer voor de hypotheekrente, de hypotheekkosten en voor de aanschaf van een nieuwe auto. Met het Overwaarde Effect zou vervolgens belegd worden in 'de vier toppers van de Nederlandse economie', namelijk Ahold, ING, Koninklijke Olie en Unilever. Volgens het financieel plan zou het Overwaarde Effect product na vijf jaar een flink bedrag opleveren, waarmee [verweerder] de extra opgenomen hypotheek weer kon aflossen, de overwaarde weer terug in zijn woning zou komen en er alsnog een aanzienlijk kapitaal zou resteren. [verweerder] heeft het advies opgevolgd en is de overeenkomsten met Dexia aangegaan, aldus [verweerder] . [verweerder] heeft ter onderbouwing verwezen naar een Persoonlijk Financieel Plan (productie B bij dagvaarding) en hypotheekstukken (productie C bij dagvaarding).
5.15.
Dexia betwist de door [verweerder] gestelde feiten en weerspreekt in de memorie van antwoord in hoger beroep de door [verweerder] uit voormelde gang van zaken getrokken conclusie, namelijk dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Dexia is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862). Dexia heeft in een aantal door het hof geselecteerde zaken dezelfde akte op 20 december 2022 genomen. Daarin stelt Dexia zich op het standpunt dat ‘
in het grootste deel van de onderhavige zaken sprake is van een door Spaar Select opgesteld document met de titel 'Persoonlijk Financieel Plan', waaruit blijkt dat Spaar Select inderdaad een dergelijke aanbeveling gedaan heeft. In die zaken heeft zij de grenzen van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 dus (inderdaad) overschreden.’ In het geval van [verweerder] is sprake van een op zijn persoonlijke situatie toegesneden Persoonlijk Financieel Plan en staat (als niet dan wel onvoldoende weersproken) vast dat [verweerder] aan dit plan uitvoering heeft gegeven en een Overwaarde Effect product heeft afgenomen. Gezien de erkenning door Dexia staat daarmee in deze zaak vast dat sprake was van vergunningsplichtige advisering door Spaar Select aan [verweerder] . Daarmee is voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2022 geformuleerde criteria, zoals hier opgenomen in 5.11 en 5.12.
beroep op billijkheidscorrectie – wetenschap
5.16.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is, naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon, ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select [verweerder] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden.
5.17.
Dexia heeft, zoals hiervoor reeds overwogen, voor de distributie van haar effectenleaseproducten gekozen voor de inzet van tussenpersonen als cliëntenremisiers. Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak waarin dezelfde documentatie werd beoordeeld, overweegt het hof dat uit de door [verweerder] overgelegde stukken in voldoende mate blijkt dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat Spaar Select de afnemers regelmatig niet slechts in het algemeen over deze producten informeerde, maar de producten ook onderdeel liet zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. [5] Zo volgt (onder meer) uit jaarverslagen van Dexia (1997 en 2001), de website van Dexia (mei 2000), een artikel uit het Financieel Dagblad (april 1998) en een interview met de directeur van het bedrijfsonderdeel beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift “Het effect Spaar Select” van Spaar Select (2000) dat Dexia bewust gebruik maakte van de tussenpersonen als afzetkanaal juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien, terwijl uit de website van Spaar Select (2002) blijkt dat Spaar Select – hoewel cliëntenremisier – zichzelf publiekelijk aanprees met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden adviezen. Daarbij heeft Dexia in een – ook in deze procedure overgelegd – memorandum ook het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden van de tussenpersonen, met wie zij werkte op basis van een cliëntenremisierovereenkomst(en), zich zelden beperkten tot de werkzaamheden van een cliëntenremisier in strikte zin en dat doorgaans sprake was van het geven van beleggingsadvies.
5.18.
Nu Dexia de aan de overgelegde stukken ontleende conclusies die [verweerder] hieraan verbindt onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft tegengesproken, concludeert het hof dat Dexia wist (dan wel behoorde te begrijpen) hoe Spaar Select werkte en om die reden had moeten onderzoeken of in het geval van [verweerder] de betrokken cliëntenremisier de grens van het toelaatbare had overschreden door hem tot de aanschaf van een product van Dexia te bewegen. Het hof is van oordeel dat het onder deze omstandigheden op de weg van Dexia had gelegen om nadat [verweerder] door de tussenpersoon was aangebracht zich ervan te vergewissen of hij door de tussenpersoon was geadviseerd en de op haar rustende verplichtingen als vergunninghoudende financiële instelling (alsnog) gestand te doen. Nu zij dat in dit geval heeft nagelaten en het risico van verboden advisering door haar cliëntenremisier zich zoals hiervoor vastgesteld heeft verwezenlijkt, komt haar – behoudens bijzondere omstandigheden die zijn gesteld noch gebleken – geen beroep toe op de omstandigheid dat zij van de advisering geen wetenschap had en dit ook niet behoorde te begrijpen.
beroep op billijkheidscorrectie - conclusie
5.19.
De conclusie luidt dat het beroep van [verweerder] op de billijkheidscorrectie slaagt. De hierop gerichte grieven van Dexia falen.
fictieve restschuld (incidenteel hoger beroep)
5.20.
[verweerder] komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Dexia niet de schadepost hoeft te vergoeden die ook wel als fictieve restschuld wordt aangeduid. Dit gaat er over dat [verweerder] er voor heeft gekozen om bij de beëindiging van het contract de aandelen over te nemen, tegen betaling van het conform de effectenleaseovereenkomst daarvoor bepaalde bedrag (aan restschuld). De aandelen waren op dat moment minder waard dan het door [verweerder] voor uitlevering van de aandelen te betalen bedrag. [verweerder] heeft recht op vergoeding van alle schade die hij heeft geleden als gevolg van het aangaan van de effectenleaseovereenkomst. Het verschil tussen het bedrag dat [verweerder] heeft moeten betalen voor de uitlevering van de aandelen en de waarde van de aandelen op dat moment, is aan te merken als schade in de hiervoor bedoelde zin die Dexia dient te vergoeden. De grief slaagt dan ook.
omvang schade
5.21.
Uit het voorgaande volgt dat de schade van [verweerder] , bestaande uit de door hem betaalde inleg (rente, aflossing en kosten) en de (fictieve) restschuld, volledig door Dexia moet worden vergoed. Tussen partijen is geen geschil over de omvang van de schade en Dexia heeft geen grief gericht tegen de wijze waarop de kantonrechter de schade van [verweerder] , met inbegrip van de door hem genoten voordelen, in het vonnis heeft toegekend.
slotsom
5.22.
Het hoger beroep van Dexia slaagt niet. Het hoger beroep van [verweerder] slaagt wel. Omdat Dexia in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Dexia tot betaling van de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 25 juni 2019, behalve de afwijzing van het gevorderde onder 6. voor zo ver het betreft de vordering tot vergoeding van de fictieve restschuld als bedoeld in 5.20, vernietigt dit vonnis op dat punt en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt Dexia tot betaling aan [verweerder] van de door hem geleden schade bestaande
de fictieve restschuld, te vermeerderen met wettelijke rente, telkens vanaf de dag van de door hem gedane betalingen tot de dag van de voldoening;
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten in principaal hoger beroep van [verweerder]
€ 332,00 aan griffierecht
€ 1.774,50 aan salaris van de advocaat (1,5 punten x appeltarief II á € 1.183,00)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten in incidenteel hoger beroep van [verweerder] :
€ 591,50 aan salaris van de advocaat (1 punt x de helft van het appeltarief II á € 1.183,00)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart dit arrest wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en H.F.P. van Gastel en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10565 en 27 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8709.
2.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, rov. 3.6.5.
3.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
5.Zie o.m. hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984. Zie ook: hof ’s-Hertogenbosch 6 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4076.