In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 2 februari 2022 uitspraak deed in een belastingkwestie. Belanghebbende had navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen over de jaren 2014, 2015 en 2017. De rechtbank verklaarde de beroepen voor de jaren 2015 en 2017 ongegrond, maar het beroep voor 2014 gegrond, waardoor de navorderingsaanslag voor dat jaar werd verminderd. De rechtbank kende belanghebbende een proceskostenvergoeding toe en veroordeelde de Inspecteur tot betaling van een immateriële schadevergoeding en terugbetaling van griffierecht.
Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de Inspecteur een verweerschrift indiende. Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord, maar partijen hebben niet gereageerd, waardoor het onderzoek ter zitting achterwege bleef. In hoger beroep is de vraag aan de orde of er sprake is van ambtelijk verzuim dat navordering voor het jaar 2015 in de weg staat. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur geen ambtelijk verzuim heeft begaan, omdat de aangifte van belanghebbende niet was gelinkt aan haar gemachtigde ten tijde van het opleggen van de aanslag.
Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2015, vermindert deze tot een belastbaar inkomen van € 12.963 en bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor de overige jaren. De Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is gedaan door de vierde meervoudige belastingkamer op 25 juli 2023.