Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
[appellanten],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen over de verkrijging van een strook grond door verjaring. De appellanten, bewoners van een nabijgelegen woning, stellen dat een deel van de bebouwing van de geïntimeerden op hun grond staat. De geïntimeerden, broer en zus, hebben in eerste aanleg bij de kantonrechter een verklaring voor recht gevorderd dat zij eigenaar zijn van de betwiste strook grond, en dat zij deze hebben verkregen door verjaring op grond van artikel 3:105 BW. De kantonrechter heeft hen in hun vordering niet-ontvankelijk verklaard voor een deel van de grond en heeft de vorderingen van de appellanten in reconventie afgewezen.
In hoger beroep hebben beide partijen hun vorderingen gehandhaafd. De appellanten hebben hun principaal hoger beroep beperkt tot de afwijzing van hun vordering tot schadevergoeding, terwijl de geïntimeerden in incidenteel hoger beroep bezwaar maken tegen de overweging van de kantonrechter dat de verkrijging van de strook grond door verjaring niet op artikel 3:99 BW is gebaseerd, maar op artikel 3:105 BW. Het hof heeft geoordeeld dat het principaal hoger beroep niet slaagt, omdat de appellanten niet hebben aangetoond dat de geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de inbezitneming van de grondstrook door de rechtsvoorganger van de geïntimeerden met instemming van de eigenaar heeft plaatsgevonden, waardoor er geen sprake is van onrechtmatig handelen.
De vordering tot schadevergoeding is afgewezen, omdat de appellanten niet hebben aangetoond dat er een rechtsgeldige overdracht van de schadevergoedingsvordering heeft plaatsgevonden. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de proceskosten aan de in het ongelijk gestelde partij opgelegd.