ECLI:NL:GHARL:2023:596

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
200.280.992
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na bewijslevering over misbruik jongerenrekening door moeder en stiefvader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] betreffende het gebruik van een jongerenrekening. [appellante] had in eerste aanleg de gedaagde partij en [geïntimeerde] de eisende partij. Het hof heeft het tussenarrest van 12 april 2022 overgenomen, waarin [appellante] was toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de stelling van [geïntimeerde] dat zij en [naam1] zonder toestemming van hem een bedrag van € 10.880,16 van zijn jongerenrekening hadden afgeschreven. Tijdens de bewijslevering heeft [appellante] afgezien van het horen van een getuige en zichzelf als getuige laten horen, terwijl [geïntimeerde] ook als getuige is gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen van [appellante] niet voldoende werden ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat er geen overtuigend bewijs was dat [geïntimeerde] toestemming had gegeven voor het gebruik van zijn rekening. Het hof concludeert dat het tegenbewijs niet is geleverd en dat de vordering van [geïntimeerde] terecht was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.992
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 7696441)
arrest van 24 januari 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde partij,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.S. Clarenbeek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eisende partij,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 april 2022 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit
  • het proces-verbaal van (tegen)getuigenverhoor
  • de memorie na enquête van [appellante]
  • de memorie na enquête van [geïntimeerde]
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verder beoordeling in hoger beroep

2.1.
In het tussenarrest van 12 april 2022 heeft het hof [appellante] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] en [naam1] in de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 juni 2014 in totaal, zonder de toestemming van [geïntimeerde] , een bedrag van € 10.880,16 hebben afgeschreven van de jongerenrekening van [geïntimeerde] .
2.2.
[appellante] is tot deze bewijslevering toegelaten omdat zij heeft aangeboden nader bewijs te leveren door het horen van een getuige [naam2] die volgens haar kan verklaren dat [geïntimeerde] met de pinpas van genoemde jongerenrekening (op 27 juli 2012) bij Expert een televisie heeft gekocht en betaald.
2.3.
[appellante] heeft afgezien van het horen van deze getuige en zichzelf als (partij)getuige laten horen. [geïntimeerde] heeft vervolgens zichzelf als (partij)getuige laten horen. In de memorie na dat getuigenverhoor heeft [appellante] drie producties overgelegd. Dit betreft:
  • een verklaring van [naam3] d.d. 21 november 2021
  • een bericht over een OV chipkaart aan [geïntimeerde] d.d. 21 juli 2019
  • een mail over de bestelling door [geïntimeerde] van een sjaal (VAK410) d.d. 17 december 2012.
[geïntimeerde] heeft vervolgens bij zijn memorie na getuigenverhoor een schriftelijke verklaring van zijn opa overgelegd. Deze wordt niet bij de beoordeling betrokken omdat [appellante] daarop niet heeft kunnen reageren.
2.4.
[appellante] heeft als getuige (bij het hof) verklaard dat [geïntimeerde] (wel) zelf betalingen deed vanaf de jongerenrekening. Zij noemt daarbij:
het opladen van een OV-kaart (pinbetaling);
het kopen van kleding bij kledingwinkel Lakeside in Haaksbergen (pinbetaling);
betalingen aan deurwaarder Flanderijn voor schoolkosten (automatische incasso’s);
boodschappen bij de supermarkten Emte en Aldi (pinbetalingen);
de aankoop van een televisie bij Expert (pinbetaling);
betalingen aan DNX;
betalingen aan [naam1] , [naam3] en de zus van [geïntimeerde] .
[appellante] heeft verklaard dat zij aanwezig was toen [geïntimeerde] de pinbetalingen onder b en e deed.
2.5.
In de procedure bij de rechtbank hebben [appellante] , [naam1] en de zus van [geïntimeerde] als getuigen verklaard dat er bij de jongerenrekening van [appellante] een pinpas hoorde, dat deze samen met de andere passen van het gezin in een laatje lag en dat deze door verschillende personen werd gebruikt. De getuige [naam3] heeft niet verklaard over pinbetalingen. In zijn later afgelegde schriftelijke verklaring van 21 november 2021 staat dat hij wel eens met [geïntimeerde] geld heeft gepind. [appellante] heeft, meer specifiek, verklaard dat [geïntimeerde] zelf zijn schoolgeld heeft betaald en [naam1] heeft verklaard dat [geïntimeerde] van te voren zelf pinde als zij samen naar de kroeg gingen.
2.6.
[geïntimeerde] heeft zichzelf als getuigen doen horen, zowel in de procedure bij de rechtbank als bij het hof. Daarnaast heeft hij geluidsopnamen van een gesprek d.d. 6 december 2018 tussen hem en [appellante] over het gebruik van zijn jongerenrekening overgelegd.
2.7.
Het hof is van oordeel dat het tegenbewijs door [appellante] niet is geleverd. De getuigenverklaring van [appellante] over deze betalingen (onder 2.4. a, b, d en e) wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen terwijl op grond van de onder 2.5. vermelde verklaringen vaststaat dat de pinpas bij de jongerenrekening van [geïntimeerde] door zowel [appellante] als [naam1] als zijn zus werd gebruikt. De schriftelijke verklaring van [naam3] en de verklaring van [naam1] zien niet op specifieke betalingen en dus ook niet op de door [appellante] genoemde betalingen.
2.8.
Specifiek geldt voor de onder 2.4 genoemde betalingen (verder) het volgende.
De overgelegde afdruk van een bericht van klantencontact OV-chipkaart van 21 juli 2019 toont niet aan dat een OV-kaart op naam van [geïntimeerde] zelf is opgeladen (betaling onder a).
Wat betreft de aankoop van kleding staat – afgezien van het voorgaande – voldoende vast dat [appellante] (als moeder van [geïntimeerde] ) een vergoeding voor de aanschaf van kleding kreeg (betaling onder b).
Boodschappen werden regelmatig gedaan (met de pinpas van [geïntimeerde] ) door [appellante] en [naam1] (betaling onder c).
De betalingen aan Flanderijn zijn automatische incasso’s. Niet is gebleken dat [geïntimeerde] opdracht of toestemming voor deze incasso’s heeft gegeven. (betalingen onder d).
De pinbetaling van € 99 bij Expert is niet terug te voeren op de aankoop van een televisie (dit is niet vermeld op de bankafschriften) laat staan dat er aanwijzingen zijn (buiten de verklaring van [appellante] ) dat [geïntimeerde] deze betaling deed (betaling onder e).
2.9.
Het hof betrekt bij de bewijswaardering dat in het door [geïntimeerde] opgenomen gesprek tussen [geïntimeerde] en [appellante] door laatstgenoemde niet wordt gezegd of benoemd dat [geïntimeerde] zelf de beschikking had over een bij de jongerenrekening horende pinpas en evenmin dat hij (op andere wijze) toegang had tot die rekening. Integendeel, uit het opgenomen gesprek volgt juist dat [appellante] het boetekleed aantrekt voor de leegstand van de spaarrekening van [geïntimeerde] . Zo is in dat gesprek van meer dan één uur – zeer kort samengevat – onder meer te horen (1) dat [appellante] haar excuses aanbiedt, (2) dat zij alles zeer erg vindt voor [geïntimeerde] , (3) dat ze graag met een oplossing wil komen, (4) dat ze alleen niet weet hoe en (5) dat ze graag een lening zou willen afsluiten. Deze uitspraken van [appellante] duiden er eerder op dat zij (en/of [naam1] ) de schuld van de leegstand op de rekening heeft dan dat [geïntimeerde] daaraan zelf (ook) heeft bijgedragen. Mocht dat laatste namelijk het geval zijn, dan had het in de lijn der verwachting gelegen dat [appellante] daarover op enig moment tijdens het gesprek een opmerking zou hebben gemaakt. Dat gebeurt echter niet, terwijl het verwijt van het leegtrekken van de spaarrekening niet mals is. Dat [appellante] (zoals zij aanvoert) in dat gesprek in het nauw werd gedreven of zich zo kon voelen blijkt niet uit de gespreksopname en is overigens niet door [appellante] toegelicht of onderbouwd. Aan die stelling gaat het hof daarom voorbij.
2.10.
Ten slotte wijst het hof er op dat de door [appellante] overgelegde productie 3 er, anders dan [appellante] betoogt, niet op duidt dat [geïntimeerde] zelf betalingen ten laste van de jongerenrekening deed maar juist een aanwijzing vormt dat, zoals [geïntimeerde] betoogt en verklaart, hij geen betalingen vanaf zijn jongerenrekening kon doen. In het desbetreffende e-mail bericht staat namelijk dat het [geïntimeerde] beter uitkomt de sjaal met een acceptgirokaart te betalen dan met Ideal.
Had [appellante] toestemming van [geïntimeerde] voor het gebruik van de jongerenrekening?
2.11.
Met de grieven ligt, zoals in het tussenarrest overwogen, opnieuw de vraag voor of de door [appellante] en [naam1] ten laste van de jongerenrekening gedane betalingen zonder toestemming van [geïntimeerde] zijn verricht. De kantonrechter heeft de bewijslast bij [geïntimeerde] gelegd en het hof neemt dit tot uitgangspunt. [1]
2.12.
Over de al dan niet gegeven toestemming heeft [appellante] in hoger beroep aangevoerd - en als getuige verklaard - dat [geïntimeerde] haar expliciet toestemming heeft gegeven om zijn geld (van de jongerenrekening) aan te wenden voor de gezinsuitgaven (boodschappen). De aanleiding was een overleg van [appellante] met haar kinderen over de penibele situatie van het gezin toen de vader (van de kinderen) geen alimentatie meer betaalde. Volgens [appellante] heeft zij met [geïntimeerde] en diens zus besproken of zij naar de rechtbank zou gaan om alimentatie te eisen en [geïntimeerde] en zijn zus hebben toen gezegd dat zij dat niet wilden. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] volgens [appellante] daarnaast toestemming heeft gegeven voor het betalen van benzine. De reden was dat [geïntimeerde] over een langere periode meerdere keren per week naar zijn werk en naar voetbal werd gebracht door [appellante] .
2.13.
[geïntimeerde] heeft ontkend dat hij toestemming heeft gegeven voor het gebruik van zijn jongerenrekening. Hij wist dat er een spaarrekening op zijn naam stond en dat daar loon op werd gestort maar hij heeft nooit een bankafschrift gezien en hij heeft nooit een pasje in handen gehad. Hij gebruikte voor zijn eigen uitgaven het geld dat hij contant kreeg voor zijn werk als stratenmaker (in de weekenden).
2.14.
Het hof sluit zich aan bij het oordeel en de analyse van de kantonrechter van de (in die procedure) afgelegde getuigenverklaringen en verwijst daarom, kortheidshalve, naar de overwegingen 4.6 van het tussenvonnis in verbinding met 2.15 van het eindvonnis. Het hof voegt daar aan toe dat uit de verklaringen van [appellante] en haar advocaat op de comparitie van partijen van 26 november 2021 blijkt dat de alimentatie omstreeks 2010 is gestopt. [appellante] was toen omstreeks 13 en zijn zus omstreeks 12 jaar. Zonder nadere toelichting, ontbreekt de overtuiging dat [appellante] met haar kinderen, althans [geïntimeerde] , op die leeftijd niet alleen een afspraak maakt over het gebruik van de jongerenrekening maar ook over het al dan niet voeren van een rechtszaak tegen hun vader.
2.15.
Dat er blijkbaar op een tweede moment, aldus [appellante] , toestemming is gegeven voor het betalen van benzine van de rekening van [geïntimeerde] is evenmin overtuigend nu niet is toegelicht, laat staan gebleken, hoe en wanneer dat is gebeurd.
2.16.
Bij voornoemd oordeel is ten slotte betrokken dat in de genoemde geluidsopname d.d. 6 december 2018 door [appellante] niet wordt gezegd dat zij van [geïntimeerde] toestemming had om van zijn rekeningen (en dus met zijn geld) boodschappen en dergelijke te doen. Om dezelfde redenen als vermeld bij rechtsoverweging 2.9 had het in de lijn der verwachting gelegen dat [appellante] over deze gestelde gegeven toestemming op enig moment tijdens het gesprek een opmerking zou hebben gemaakt. Dat dit niet is gebeurd draagt bij aan de overtuigingskracht van met name de verklaring van [geïntimeerde] en doet afbreuk aan de overtuigingskracht van [appellante] eigen verklaring (en die van de andere getuigen op dit punt).
2.17.
In de memorie na enquête vraagt [appellante] nogmaals te beoordelen of de vordering van [geïntimeerde] is verjaard. Tegen de verwerping van dit verjaringsverweer door de kantonrechter heeft [appellante] in haar memorie van grieven geen (kenbaar) bezwaar gemaakt (grief). Het is niet mogelijk om in de memorie na enquête alsnog een dergelijk bezwaar tegen het vonnis op te werpen.
De conclusie
2.18.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
2.19.
Onder de te vergoeden kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
2.20.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 15 april 2020 en het tussenvonnis van 4 september 2019;
3.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 332,- aan griffierecht
€ 3.342,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (drie procespunten (maximum) x appeltarief II)
€ 163,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak)
3.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, D.M.I. De Waele en J.P.H. Van Driel van Wageningen in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.

Voetnoten

1.HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4007 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:1999:AA4007).
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.