ECLI:NL:GHARL:2023:5795

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.325.920
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en ondertoezichtstelling van minderjarigen met betrekking tot de vader en moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2013 en 2014, van een vader en moeder die in een conflict zijn verwikkeld. De vader, die geen gezag heeft over de kinderen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om een omgangsregeling en de afwijzing van de ondertoezichtstelling door de rechtbank Overijssel. De rechtbank had eerder op 19 januari 2023 de verzoeken van de vader afgewezen, waarbij de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming als verweerster optraden. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in eerste aanleg als informant was aangemerkt, maar dat hij in deze procedure als belanghebbende moet worden aangemerkt, gezien de sterke samenhang tussen de omgangsregeling en de ondertoezichtstelling. Het hof oordeelt dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om een positiever vaderbeeld te ontwikkelen en om te onderzoeken of er ruimte is voor contactherstel. De vader heeft in de procedure zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelt dat de moeder de kinderen tegen hem afschermt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank over de omgangsregeling bekrachtigd, maar de beschikking over de ondertoezichtstelling vernietigd en de kinderen onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Overijssel voor de duur van twaalf maanden. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.325.920 en 200.325.921
(zaaknummers rechtbank Overijssel 280110 en 289141)
beschikking van 11 juli 2023
inzake 200.235.920 (omgangsregeling)
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F.I. Sahebdien te Enschede,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H. Hoekman te Almelo.
inzake 200.235.921 (ondertoezichtstelling)
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F.I. Sahebdien te Enschede,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H. Hoekman te Almelo.
Als informant heeft het hof aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 19 januari 2023 (de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 23 januari 2023) met zaaknummer 280110 (gezag en omgang) en de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 19 januari 2023 (de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 23 januari 2023) met zaaknummer 289141 (ondertoezichtstelling). De beschikkingen zullen hierna de bestreden beschikkingen worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift in beide zaken met producties, ingekomen op 18 april 2023;
- het verweerschrift van de moeder in beide zaken met producties;
- een journaalbericht van mr. Hoekman van 8 juni 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 juni 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de raad.
2.3
De GI heeft het hof bericht (onder vermelding van zaaknummer 200.325.920) dat zij geen verweer voeren en de mondelinge behandeling niet zullen bijwonen, omdat er in eerste aanleg geen ondertoezichtstelling is uitgesproken en zij niet betrokken zijn in deze zaak.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , geboren te [plaats1] [in] 2013, en
- [de minderjarige2] , geboren te [plaats1] [in] 2014.
De kinderen zijn door de vader erkend. De kinderen wonen bij de moeder en de moeder is van rechtswege belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen hebben van 27 oktober 2015 tot 27 oktober 2020 onder toezicht gestaan van Stichting Jeugdbescherming Overijssel.
3.3
In een eerdere procedure die heeft geleid tot de beschikking van 12 oktober 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
3.4
In de tussenbeschikking van 12 juli 2022 in de procedure over het gezag en de omgang heeft de rechtbank de verzoeken van de vader aangehouden en de raad verzocht een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren.
3.5
De raad adviseert in zijn rapport van 1 december 2022 de kinderen onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden, het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen en het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling aan te houden voor een periode van tien maanden, zodat onder regie van de jeugdbeschermer gekeken kan worden
naar de mogelijkheden tot contactherstel/omgang.

4.De omvang van het geschil

inzake 200.235.920
4.1
In de beschikking van 19 januari 2023 over het gezag en de omgang heeft de rechtbank de verzoeken van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over de kinderen te belasten en een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen afgewezen.
inzake 200.235.921
4.2
In de beschikking van 19 januari 2023 over de ondertoezichtstelling heeft de kinderrechter het verzoek van de raad om de kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen afgewezen.
inzake beide procedures
4.3
De vader is het niet eens met voornoemde beslissingen en komt daarom hiervan in hoger beroep.
De vader verzoekt het hof de beschikking van de kinderrechter over de ondertoezichtstelling te vernietigen en te bepalen dat de ondertoezichtstelling over de kinderen wordt uitgesproken voor de duur van twaalf maanden.
De vader verzoekt de beschikking van de rechtbank over het gezag en de omgang ten aanzien van de omgang te vernietigen en te bepalen dat de omgangsregeling wordt vastgesteld overeenkomstig het voorstel in bijlage a productie 3 bij zijn beroepschrift, kosten rechtens.
4.4
De moeder voert verweer in beide zaken en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel hem dit te ontzeggen als zijnde ongegrond, kosten rechtens.
4.5
De raad voert verweer in de zaak over de ondertoezichtstelling met zaaknummer 200.325.921.

5.De motivering van de beslissing

Juridische kaders
omgangsregeling
5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
juridisch kader ondertoezichtstelling
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ontvankelijkheid vader inzake 200.235.921 (ondertoezichtstelling)
5.3
Hoger beroep tegen de beslissing van de kinderrechter over de ondertoezichtstelling van 19 januari 2023 kan uitsluitend worden ingesteld door de verzoeker en de belanghebbenden. Het hof stelt vast dat de vader in eerste aanleg door de kinderrechter in de procedure over de ondertoezichtstelling als informant is aangemerkt, zodat de vader in beginsel geen hoger beroep kan instellen tegen de beschikking van de kinderrechter.
De vader heeft ten aanzien van dit punt gesteld dat de rechtbank de vader ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt omdat de beoordeling van de ondertoezichtstelling sterke samenhang heeft met de omgang. Er is in het verleden ‘family life’ tussen hem en de kinderen ontstaan en op basis daarvan moet hij in voldoende mate in het besluitvormingsproces over kinderbeschermingsmaatregelen worden betrokken. De raad heeft hem terecht wel als belanghebbende aangemerkt.
De moeder betwist de stellingen van de vader en is van mening dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek over de ondertoezichtstelling.
5.4
Het hof moet als appelrechter ambtshalve beoordelen of een betrokkene in hoger beroep belanghebbende is in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv), en is daarbij niet gebonden aan het oordeel daarover van de rechter in eerste aanleg. Het onderwerp van de zaak kan ertoe leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene (in deze zaak de vader) zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt.
5.5
Het hof sluit bij de beslissing op dit punt aan bij een eerdere beschikking van dit hof van 5 oktober 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:9351). Daarin heeft het hof ten aanzien van de ontvankelijkheid het navolgende overwogen:
In het arrest van de Hoge Raad (HR) van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463) verwijst de HR naar zijn arrest van 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665). Daarin is geoordeeld dat de niet met het ouderlijk gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Redengevend daartoe was dat door de rechterlijke beslissing houdende ondertoezichtstelling de rechten en verplichtingen van die ouder niet rechtstreeks worden geraakt, nu die ouder vóór de ondertoezichtstelling niet het ouderlijk gezag uitoefende, en de ondertoezichtstelling niet in de weg staat aan effectuering van diens recht op gezinsleven met het kind, zoals door omgang van die ouder met het kind.
Echter, in rechtsoverweging 3.6.3. van eerstgenoemd arrest van 30 maart 2018 overweegt de HR dat uit de rechtspraak van het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in artikel 8 lid 1 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden), tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. (Zie de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.46 aangehaalde uitspraak EHRM 6 oktober 2015, nr. 58455/13 (N.P./Moldavië), § 69.) Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf tevens moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. De door artikel 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.
Vervolgens heeft het hof in die beschikking overwogen dat de bijzondere omstandigheden van dat geval maakten dat de (verlenging van) de ondertoezichtstelling rechtstreeks het recht van de vader op omgang raakte. Voldoende betrokkenheid van de vader kon naar het oordeel van het hof alleen worden bereikt door de vader in die procedure aan te merken als belanghebbende.
5.6
Ook in deze procedure is het hof van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval, de belangen van de vader rechtstreeks worden geraakt. Daarvoor is van belang dat het verkrijgen van een neutraal vaderbeeld en het eventuele contact tussen de vader en de kinderen de kern vormen van het verzoek om een ondertoezichtstelling in deze zaak. De raad heeft namelijk verzocht een ondertoezichtstelling uit te spreken zodat onder regie van de GI kan worden bekeken of contact tussen de vader en de kinderen mogelijk is en zo ja op welke wijze. De vader wordt derhalve rechtstreeks in zijn rechten of verplichtingen geraakt door de uitkomst van het hoger beroep, zodat hij op grond van voornoemd artikel als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het hoger beroep is door de vader (tijdig) ingediend op 18 april 2023, zodat de vader in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling
5.7
De vader stelt zich op het standpunt dat - gelet op de weigerachtige houding van de moeder - een ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk is. Zonder interventie van een GI is het werken aan een traject tot vaststelling van een omgangsregeling onmogelijk. De moeder houdt alle deuren voor de kinderen richting de vader gesloten. Op deze manier werkt de moeder het risico van ouderverstoting in de hand. De vader vindt het onbegrijpelijk dat de kinderrechter het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling heeft afgewezen.
5.8
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep herhaald dat de belangen van de kinderen centraal moeten worden gesteld. De kinderen kampen met problematiek op het gebied van hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De kinderen krijgen veel hulpverlening en hebben therapie. Bij de kinderen is volgens de moeder nog steeds veel boosheid over de vader aanwezig. Daar staat tegenover dat de vader hard aan zichzelf heeft gewerkt en sprake is van een stijgende lijn in zijn situatie. Het is dan ook van belang dat de kinderen een neutraler vaderbeeld gaan ontwikkelen. Het is begrijpelijk - gelet op het verleden - dat de moeder geen vertrouwen in de vader meer heeft, maar het is een gegeven dat de kinderen twee ouders hebben. Op enig moment zullen de kinderen vragen gaan stellen over hun vader. De kinderen hebben nu een leeftijd waarop het negatieve vaderbeeld makkelijker kan worden bijgesteld dan wanneer ze een aantal jaren ouder zijn. Het negatieve vaderbeeld dat de kinderen hebben, kan straks voor extra problemen gaan zorgen als de kinderen in de puberteit komen. Ook is er een groot risico dat de kinderen de moeder later grote verwijten gaan maken, met name indien de vader stabiel blijft en de kinderen later zelf contact met hem gaan zoeken. In de psychomotorische therapie die de kinderen krijgen kan bekeken worden wat de kinderen op dit moment nodig hebben. Het vaderbeeld en de rol van de vader kan daarin worden meegenomen. Misschien kan een kennismaking met de vader pas over een paar jaar plaatsvinden, maar kan de vader vast kaartjes naar ze gaan sturen en/of kan de vader geïnformeerd worden over de kinderen. Afgewogen moet worden wat de vader kan doen om te laten zien dat hij goede bedoelingen heeft. Dit kan niet in een vrijwillig kader, omdat de moeder hieraan niet wil meewerken.
De raad is het met de vader eens dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is en adviseert het omgangsverzoek af te wijzen, omdat omgang nu nog een stap te ver is.
5.9
De moeder voert verweer tegen een ondertoezichtstelling. Zij is van mening dat een eerdere ondertoezichtstelling ook helemaal niets heeft opgeleverd, terwijl inmiddels sinds (ruim) twee jaar de rust is weergekeerd in het gezin van de vrouw en de kinderen. Sinds kort wil dochter [de minderjarige1] weer alleen naar bed (voorheen niet), terwijl [de minderjarige2] nog altijd gedragstherapie moet volgen vanwege zijn opvliegende karakter. De moeder voert aan dat in de beschikking van 12 oktober 2020 reeds is geoordeeld dat ernstig nadeel voor de ontwikkeling van de kinderen dreigt, welke dreiging nog altijd zeer actueel is, ook nadat vier jaar geen contact is geweest tussen de man en de kinderen. Dit klemt temeer, daar zowel de Raad als de kinderrechter hebben vastgesteld dat de kinderen door de moeder goed verzorgd
worden en op een verantwoorde wijze worden opgevoed. Op geen enkele wijze
worden de kinderen op dit moment in hun ontwikkeling (ernstig) bedreigd. Dit zou
wel anders kunnen worden wanneer de kinderen opnieuw in contact komen met de
man.
5.1
Het hof is van oordeel dat de kinderen wel in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de noodzakelijke zorg om die bedreiging weg te kunnen nemen onvoldoende kan worden ingezet in het vrijwillige kader. De raad heeft geconcludeerd dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van beide kinderen onder druk staat. De kinderen hebben hun vader inmiddels circa vier jaar lang niet meer gezien en zijn nog steeds boos op hem. Duidelijk is dat de moeder niet in staat is om ruimte te scheppen voor enige rol van vader in het leven van de kinderen en een neutraler vaderbeeld uit te dragen. Anders dan de kinderrechter, is het hof van oordeel dat het feit dat de moeder erg betrokken is op de kinderen, goed voor ze zorgt en hulpverlening heeft ingezet voor de kinderen, niet voldoende is. Het hof passeert de stellingen van de moeder dat haar leven en dat van de kinderen op dit moment rustig verloopt, voorkomen moet worden dat er weer onrust voor de kinderen ontstaat en de hulpverlening die nu is ingezet het maximale is wat de kinderen aankunnen. De moeder heeft de raad geen toestemming gegeven om met de kinderen te spreken in het kader van het onderzoek dat de raad op verzoek van de rechtbank heeft verricht. De raad heeft daardoor geen volledig beeld kunnen krijgen van wat de kinderen over hun vader weten en wat hun wensen hierin zijn. De moeder heeft volgens de raad geen enkel vertrouwen meer in de vader en wil niet meewerken aan eventueel contactherstel. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder in antwoord op vragen van het hof verklaard dat zij de vader nu en in de nabije toekomst geen enkele rol gunt in het leven van de kinderen.
Het hof vindt het begrijpelijk dat de moeder haar kinderen wil beschermen, maar haar opstelling heeft tot gevolg dat zonder een ondertoezichtstelling in ieder geval niet gewerkt kan worden naar een positievere vaderbeeld bij de kinderen en eventueel naar herstel van het contact.
De vader heeft laten zien dat hij inmiddels geruime tijd een stabiele situatie heeft en het hof gaat ervan uit dat de vader zijn leven onder controle heeft. De kinderen zijn nog jong en starten (of zijn recent gestart) met hulpverlening waarbij de vader mogelijk kan worden betrokken. Hierbij zal de behoefte van de kinderen en wat zij aankunnen leidend moeten zijn. Daar komt bij dat de vader voorlopig nog onder reclasseringstoezicht staat, zodat er ook op zijn situatie toezicht is. Het is daarom nu een goed moment voor een jeugdbeschermer om te onderzoeken of en op welke manier de kinderen een positiever vaderbeeld kunnen ontwikkelen en of er op enig moment ruimte is voor contactherstel. Bij de stappen die vervolgens eventueel moeten worden gezet, is de regie van de jeugdbeschermer ook noodzakelijk. Duidelijk is namelijk dat, als het aan moeder ligt, deze stappen niet zullen worden gezet.
Naar het oordeel van het hof wordt voldaan aan het criterium van artikel 1:255 eerste lid BW en moeten de kinderen alsnog onder toezicht van de GI worden gesteld.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot omgang
5.11
Ten aanzien van de omgang tussen de vader en de kinderen is het hof van oordeel dat het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling moet worden afgewezen. De kinderen zijn kwetsbaar en hebben professionele ondersteuning en therapie nodig. Het is voor iedereen duidelijk dat de weg naar contactherstel lang zal zijn. Eerst moet binnen de ondertoezichtstelling heel voorzichtig aan bijstelling van het vaderbeeld worden gewerkt. De jeugdbeschermer dient in overleg met de therapeuten en overige professionals die betrokken zijn in het gezin van de moeder beslissingen te nemen en een plan van aanpak op te stellen. De jeugdbeschermer kan de moeder zo nodig aanwijzingen geven. Het hof hoopt dat de vader zijn positieve ontwikkelingen kan vasthouden en dat de moeder weer wat vertrouwen in hem gaat krijgen, zodat een werkbare situatie gaat ontstaan. Daar zullen de kinderen sterk baat bij hebben, want de kinderen zullen de negatieve houding van de moeder ten aanzien van de vader waarschijnlijk indirect als een afkeuring van hun eigen persoon ervaren. De moeder heeft ter zitting bij het hof aangegeven dat zij denkt dat de vader onvoldoende beseft dat hij haar en de kinderen veel verdriet heeft aangedaan. Dit vormt wellicht een goed aanknopingspunt voor de jeugdbeschermer die straks door de GI wordt aangesteld voor het werken aan het herstel van het vertrouwen van de moeder in de vader.
5.12
Voor zover de vader het bezwaar in zijn beroepschrift handhaaft dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom de rechtbank de kinderen niet alsnog heeft gehoord, overweegt het hof als volgt. Uitgangspunt is dat in zaken als de onderhavige een minderjarige van twaalf of ouder in de gelegenheid wordt gesteld zijn mening aan de rechter kenbaar te maken (op grond van artikel 809 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De rechter kan ook jongere kinderen in de gelegenheid stellen zijn/haar mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze. De rechter heeft daar niet voor gekozen en ook het hof zal de kinderen niet horen in deze procedure. De kinderen hebben professionele psychische hulpverlening en er wordt een GI benoemd op bovengenoemde redenen. Het hof vindt dat het nu te belastend is voor de kinderen om in het kader van deze procedure nog te worden gehoord.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beschikking van de rechtbank van 19 januari 2023 onder zaaknummer 280110 ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling bekrachtigen en de beschikking van de kinderrechter van 19 januari 2023 over de ondertoezichtstelling met zaaknummer 289141 vernietigen en de kinderen alsnog onder toezicht stellen van de GI.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de tijdens die relatie geboren kinderen betreft. Iedere partij zal de eigen kosten dragen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
inzake 200.235.920
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, met zaaknummer 280110, van 19 januari 2023, ten aanzien van de afwijzing van het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling;
inzake 200.235.921
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, met zaaknummer 289142, van 19 januari 2023 en opnieuw beschikkende:
stelt de kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren te [plaats1] [in] 2013, en
- [de minderjarige2] , geboren te [plaats1] [in] 2014,
onder toezicht van de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd in Hengelo, met ingang van heden voor de duur van twaalf maanden tot 11 juli 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de griffier van de rechtbank Overijssel, team familie- en jeugdrecht ter aantekening in het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, D.J.M. van de Voort en L. Hamer, bijgestaan door de griffier, en is op 11 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.