Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2016. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De vader, die geen gezag heeft, is als belanghebbende aangemerkt, wat betekent dat hij recht heeft op betrokkenheid bij de besluitvorming over de ondertoezichtstelling. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige], die momenteel bij de moeder woont. De vader heeft tot nu toe geen succesvol contact kunnen maken met [de minderjarige], en de ondertoezichtstelling is bedoeld om omgang tussen hen op te starten.
De moeder heeft betoogd dat de ondertoezichtstelling een te zwaar middel is en dat er in het vrijwillige kader voldoende mogelijkheden zijn om de omgang te regelen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de moeder onvoldoende heeft bijgedragen aan het herstel van de omgang en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. De rechtbank Gelderland had eerder al geoordeeld dat de omgang zo spoedig mogelijk moest worden hervat, maar de moeder heeft dit stopgezet. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] en zijn recht op omgang met de vader vooropstonden.
De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van betrokkenheid van de vader in het leven van [de minderjarige] en de rol van de ondertoezichtstelling in het waarborgen van zijn rechten op gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).