ECLI:NL:GHARL:2023:5576

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
22/00654
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van de aanslag Watersysteemheffing 2021 en de Kostentoedelingsverordening van Wetterskip Fryslân

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de aanslag Watersysteemheffing 2021 heeft bevestigd. De heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, die door belanghebbende werd betwist. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. De heffingsambtenaar handhaafde de aanslag en voerde aan dat de Kostentoedelingsverordening en de Verordening op de watersysteemheffing rechtmatig zijn. Belanghebbende betwist dit en stelt dat de Kostentoedelingsverordening in strijd is met hogere regelgeving, waaronder de Waterschapswet en het EVRM. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de waardering van de ongebouwde onroerende zaken correct is uitgevoerd en dat de Kostentoedelingsverordening de toets van de wet kan doorstaan. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/00654
uitspraakdatum: 04 juli 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 maart 2022, nummer LEE 21/3707, ECLI:NL:RBNNE:2022:887, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag in de Watersysteemheffing gebouwd binnendijks opgelegd (hierna: Watersysteemheffing).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag Watersysteemheffing 2021
heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.7.
Het onderzoek ter zitting is op 14 maart 2023 geschorst om de heffingsambtenaar de gelegenheid te bieden nadere informatie - onderliggende transactiecijfers van een rapport - in te brengen. Na de ontvangst van informatie is belanghebbende in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Zijn reactie is ingediend op 3 april 2023. Met instemming van partijen heeft het Hof vervolgens, zonder nadere zitting, het onderzoek gesloten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak aan het [adres] in [woonplaats] . Het betreft een woning met bijbehorende grond gelegen in het gebied van het Wetterskip Fryslân (hierna: het Wetterskip). De WOZ-waarde voor het jaar 2021 van de onroerende zaak bedraagt € 266.000.
2.2.
Aan belanghebbende is een aanslag Watersysteemheffing 2021 opgelegd, gebaseerd op de met ingang van 1 januari 2021 geldende Verordening op de watersysteemheffing Wetterskip Fryslân 2021 (hierna: de Verordening).
2.3.
De aanslag is berekend door de heffingsmaatstaf, de WOZ-waarde van de woning (zie 2.1.), te vermenigvuldigen met het tarief 0,06407% (2021). Dit tarief is bepaald met inachtneming van het bepaalde in de per 1 januari 2019 geldende Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Wetterskip Fryslân 2019 (hierna: Kostentoedelingsverordening).
2.4.
Voor het opstellen van de Kostentoedelingsverordening heeft het Wetterskip aan advies- en ingenieursbureau [naam4] B.V. (hierna: [naam4] ) opdracht gegeven om voor het Wetterskip de kostenaandelen per categorie onroerende zaken, te weten: (i) ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurgebied, (ii) natuurterreinen en (iii) gebouwde onroerende zaken, te berekenen. [naam4] heeft met dagtekening 28 juni 2018 een rapport uitgebracht met als titel “Kostentoedelingsonderzoek Wetterskip Fryslân 2019” (hierna: het [naam4] -rapport). Het Wetterskip heeft de Kostentoedelingsverordening gebaseerd op het [naam4] -rapport.
2.5.
[naam4] heeft voor de waardebepaling van agrarische grond gebruik gemaakt van de Grondprijsmonitor van [naam5] die is samengesteld in samenwerking met het Kadaster en [naam6] (voorheen: [naam6] ). Het gewogen gemiddelde van de agrarische grond en overige gronden is aldus per 1 januari 2018 vastgesteld op een bedrag van (afgerond) € 47.000.
2.6.
Ter zitting van het Hof is de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om de onderliggende transactiecijfers, die [naam4] heeft gehanteerd, over te leggen, zodat inzicht verkregen kan worden over de vragen of de waardering in het kader van de kostentoedeling naar waardepeildatum 1 januari 2018 heeft plaatsgevonden en of hiervoor alleen transacties binnen het beheersgebied van het Wetterskip zijn gebruikt.
2.7.
Bij brief van 30 maart 2023 heeft de Heffingsambtenaar van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt. Voor zover hier van belang is de inhoud van deze brief als volgt:
“(…)
[naam4] heeft voor het Wetterskip Fryslân de waardeverhoudingen tussen gebouwde onroerende zaken, ongebouwde onroerende zaken en natuurterreinen berekend. Zie hiervoor het rapport ‘ [naam4] Kostentoedelingsonderzoek Wetterskip Fryslân 2019’ (hierna: [het naam4-rapport] ). Daarbij is ook de waarde van de agrarische gronden berekend. Hierbij is gebruik gemaakt van de Grondprijsmonitor van [naam5] . Deze Grondprijsmonitor is samengesteld in samenwerking met het Kadaster en [naam6] (voormalig [naam6] ).
1.2
Hoofdgebieden Noord-Nederland
In de Grondprijsmonitor van [naam5] zijn de waarden van agrarische gronden voor verschillende gebieden in Nederland te vinden, onder andere voor Noord-Nederland. Binnen Noord-Nederland zijn drie gebieden te onderscheiden namelijk:
- Bouwhoek en Hoogeland;
- Noordelijk Weidegebied;
- Veenkoloniën en Oldambt.
Binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân liggen alleen de gebieden Bouwhoek en Hoogeland en het Noordelijk Weidegebied.
Voor deze gebieden zijn de grondprijzen gebruikt die ten tijde van het onderzoek van [naam4] beschikbaar waren voor het 4e kwartaal 2017. Uit de indertijd beschikbare informatie blijken de volgende prijzen per hectare:
- Bouwhoek en Hogeland € 57.800, - per hectare;
- Noordelijk Weidegebied € 49.000, - per hectare.
Deze prijzen in de Grondprijsmonitor van [naam5] zijn gebaseerd op het voortschrijdend gemiddelde van vier kwartalen. De grondprijzen van het 4e kwartaal 2017 zijn dus het gemiddelde van het 1e, 2e, 3e en 4e kwartaal van 2017. Hiervoor is door [naam5] gekozen omdat er relatief weinig transacties zijn van landbouwgrond, de fluctuaties daardoor hoog zijn en de verkopen in één kwartaal geen betrouwbaar marktbeeld laten zien.
1.3
Deelgebieden Noord-Nederland
Naast de indeling in hoofdgebieden, bevat de Grondprijsmonitor van [naam5] ook een indeling in kleinere deelgebieden. (…) Binnen het gebied Bouwhoek en Hogeland liggen de volgende deelgebieden:
- Noordelijk Friesland;
- Westelijk Hogeland;
- Oostelijk Hogeland.
Binnen het gebied Noordelijk Weidegebied liggen de volgende deelgebieden:
- - Eilanden;
- De Wouden;
- Weidestreek Friesland;
- Weidegebied Overijssel;
- Zuidwestelijk Weidegebied in Drenthe;
- Weidegebied Noorderveld;
- Groninger Zuidelijk Westerkwartier;
- Centraal Weidegebied in Groningen.
Binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân liggen alleen de deelgebieden:
- Eilanden (geheel;
- De Wouden (geheel);
- Weidestreek Friesland (geheel);
- Noordelijk Friesland (behoudens klein gebied aan de oostkant);
- Centraal Weidegebied in Groningen (uitsluitend klein gebied aan de westkant);
- Groninger Zuidelijk Westerkwartier (uitsluitend klein gebied aan de westkant).
(…)
Voor deze deelgebieden zijn de grondprijzen gebruikt die ten tijde van het onderzoek van [naam4] beschikbaar waren voor het 4e kwartaal 2017. Uit de indertijd beschikbare informatie blijken de volgende prijzen per hectare (…):
- Eilanden (€ 35.000);
- De Wouden (€42.000);
- Weidestreek Friesland (48.000);
- Centraal Weidegebied in Groningen (C 39.000);
- Groninger Zuidelijk Westerkwartier (€ 38.000).
Deze prijzen in de Grondprijsmonitor van [naam5] zijn gebaseerd op het gemiddelde van twaalf kwartalen. De grondprijzen van het 4e kwartaal 2017 zijn dus het gemiddelde van het 1e kwartaal 2015 t/m 4e kwartaal van 2017. Hiervoor is door [naam5] gekozen omdat er in deze kleine deelgebieden weinig transacties zijn van landbouwgrond, de fluctuaties daardoor hoog zijn en de verkopen in één kwartaal of vier kwartalen geen betrouwbaar marktbeeld laten zien.
1.4
Werkwijze [naam4]
Wij zullen hierna beschrijven op welke wijze [naam4] gebruik heeft gemaakt van de hiervoor genoemde gegevens van [naam5] .
De waarde per hectare van het gebied Bouwhoek en Hogeland (€ 57.800) is niet verfijnd door [naam4] . Dit gebied bestaat uit de deelgebieden Noordelijk Friesland, Westelijk Hogeland en Oostelijk Hogeland. De deelgebieden Westelijk Hogeland en Oostelijk Hogeland liggen volledig buiten het gebied van het Wetterskip Fryslân. Het deelgebied Noordelijk Friesland ligt voor een klein deel aan de oostkant buiten het gebied van Wetterskip Fryslân. De waardeverschillen tussen de deelgebieden waren echter klein, namelijk 2%. Voor het gebied van Bouwhoek en Hogeland dat ligt binnen de beheergrenzen van het Wetterskip Fryslân is dus een waarde per ha toegepast van € 57.800 per ha.
De waarde per hectare van het gebied Noordelijk Weidegebied (€49.000) is wel verfijnd in het [naam4] -rapport. Het Noordelijk Weidegebied bevindt zich namelijk voor een significant deel buiten het beheergebied van het Wetterschip Fryslân. Dit hoofdgebied bestaat uit diverse deelgebieden waarvan voor het beheergebied van het Wetterskip Fryslân uitsluitend van belang zijn:
- Eilanden (geheel);
- De Wouden (geheel);
- Weidestreek Friesland (geheel);
- Centraal Weidegebied in Groningen (uitsluitend klein gebied aan de westkant);
- Groninger Zuidelijk Westerkwartier (uitsluitend klein gebied aan de westkant).
De andere deelgebieden liggen allemaal geheel buiten het beheergebied van het Wetterskip Fryslân (Weidegebied Overijssel, Zuidwestelijk Weidegebied in Drenthe, Weidegebied Noorderveld). Alle transacties van landbouwgrond in deze deelgebieden zijn door [naam4] buiten aanmerking gelaten.
Voor de waardebepaling van agrarische grond heeft [naam4] de grondprijzen van [naam5] gebruikt van de deelgebieden Weidestreek Friesland (€ 48.000), De Wouden (€ 42.000) en Eilanden
(€ 35.000). Daarbij heeft [naam4] het binnen het beheergebied gelegen deel van het hoofdgebied Noordelijk Weidegebied verdeeld in de drie volgende gebieden en prijzen per ha:
- Eilanden (identiek aan het [naam5] -deelgebied Eilanden): € 35.000;
Noordelijk Weidegebied West (identiek aan het [naam5] -deelgebied Weidestreek Friesland): € 48.000;
- Noordelijk Weidegebied Oost (bestaande uit De Wouden, klein gebied aan westkant Centraal Weidegebied in Groningen en klein gebied aan westkant van Groninger Zuidelijk Westerkwartier): € 42.000.
[naam4] heeft voor het gehele Noordelijk Weidegebied Oost de grondprijs gehanteerd van het [naam5] -deelgebied De Wouden (€ 42.000) omdat de waardeverschillen met de deelgebieden Centraal Weidegebied Groningen (€ 39.000) en Groninger Zuidelijk Westerkwartier (€ 38.000) klein zijn en er maar een klein deel van deze deelgebieden binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân ligt.
Samenvattend betekent dit dat voor de waardebepaling van agrarische gronden door [naam4] de volgende gegevens van [naam5] zijn gebruikt:
- Bouwhoek en Hogeland (€ 57.800). Deze grondprijs van [naam5] is gebaseerd op de transacties in de periode 2017-Q1 t/m 2017-Q4;
- Eilanden (€ 35.000). Deze grondprijs van [naam5] is gebaseerd op de transacties in de periode 2015-Q1 t/m 2017-Q4;
- De Wouden (€42.000). Deze grondprijs van [naam5] is gebaseerd op de transacties in de periode 2015-Q1 t/m 2017-Q4;
- Weidestreek Friesland (C 48.000). Deze grondprijs van [naam5] is gebaseerd op de transacties in de periode 2015-Q1 t/m 2017-Q4.
[naam4] heeft vervolgens op basis van een GIS-analyse de gewogen gemiddelde waarden per hectare van agrarische grond bepaald per 1januari 2018:
Gebied
Percentage oppervlak gebied Wetterskip Fryslân
Waarde per hectare
Bouwhoek en Hogeland (toegepast op gebied voor zover dat ligt binnen beheergrenzen wetterskip)
19%
€ 57.800
Eilanden (identiek aan [naam5] - deelgebied Eilanden)
4%
€ 35.000
Noordelijk Weidegebied Oost (de binnen het beheergebied van het wetterskip gelegen
[naam5] -deelgebieden De Wouden, klein gebied aan westkant Centraal Weidegebied in Groningen en klein gebied aan westkant van Groninger Zuidelijk Westerkwartier gebied)
40%
€ 42.000
Noordelijk Weidegebied West (identiek aan [naam5] -deelgebied Weidestreek Friesland)
37%
€ 48.000
Gemiddeld
€ 46.943
Deze € 46.943, - is afgerond op C 47.000 en vermeld in het [naam4] -rapport (p. 7).
(…)

3.Nader onderbouwing [naam4]

Voor het geval uw Hof van oordeel is dat het gebruik van de grondprijzen van [naam5] voor de deelgebieden niet bruikbaar zijn omdat deze een te lange periode van transacties bestrijken (12 kwartalen), heeft [naam4] nu aanvullend door het Kadaster de gemiddelde grondprijzen van de deelgebieden laten berekenen op basis van transacties in de periode 1e kwartaal 2017 t/m 4e kwartaal 2017.
Dit heeft het Kadaster gedaan op basis van de volgende uitgangspunten (die identiek zijn aan die van de Grondprijsmonitor [naam5] en in het verleden DLG):
“De door u gevraagde informatie stellen wij samen door alle verhandelde percelen te selecteren die voldoen aan de volgende kenmerken:
- Aktedatum 01-01-2017 t/m 31-12-2017
- Koper exploiteert volgens de landbouwtelling een landbouwbedrijf.
- Grondgebruik is akkerland, grasland of snijmaïs
- Overdrachtstype betreft Koop- Verkoop.
- Overgedragen zakelijk recht is Volle Eigendom.
- Geen opstallen aanwezig.
- Geen reguliere pachtovereenkomst of erfpacht aanwezig.
- Indicatie familierelatie is ‘nee’.
- Minimale overgedragen oppervlakte per perceel is 0,25 ha.
- De koopsom is groter dan 1 euro.
- Percelen met een grondprijs hoger dan 100.000 euro per ha en percelen met een
grondprijs lager dan 10.000 euro per ha worden uitgesloten.”
Het Kadaster heeft de gemiddelde grondprijzen van de volgende deelgebieden als volgt berekend (zie details in
Bijlage 4):
- Noordelijk Friesland € 56.088;
- Eilanden € 39.357;
- De Wouden €42.229;
- Weidestreek Friesland € 48.083;
- Centraal Weidegebied in Groningen € 48.308;
- Groninger Zuidelijk Westerkwartier € 38.055.
Deze prijzen van de deelgebieden op basis van transacties in de periode 1e kwartaal 2017 t/m 4e kwartaal 2017 wijken slechts beperkt af van de prijzen van de deelgebieden op basis van transacties in de periode 1e kwartaal 2015 t/m 4e kwartaal van 2017. Ze zijn in sommige gevallen hoger en in andere gevallen lager. Gemiddeld bevestigen ze de juistheid van een gemiddelde waarde per ha van € 47.000.
Om op dit punt volstrekte helderheid te geven, heeft [naam4] daarnaast aan het Kadaster gevraagd om de gemiddelde waarde per ha van agrarische gronden te bepalen voor het exacte beheergebied van het Wetterskip Fryslân op basis van alle transacties in dat beheergebied in de periode 1e kwartaal 2017 t/m 4e kwartaal 2017. Deze gemiddelde waarde per ha van agrarische gronden voor het exacte beheergebied van Wetterskip Fryslân is volgens het Kadaster € 47.252 (zie
Bijlage 5).
Deze door het Kadaster nauwkeurig berekende gemiddelde waarde per ha van agrarische gronden van € 47.252 bevestigt dus de juistheid van de door [naam4] gehanteerde waarde per ha van agrarische gronden van € 47.000. Op grond daarvan zijn die berekeningen van [naam4] als juist te kwalificeren.
(…)”
2.8
Bij de brief van 30 maart 2023 (zie 2.7) is een bijlage gevoegd met de van het Kadaster ontvangen kengetallen. De inhoud van deze bijlage luidt als volgt:

Kentallen Agrarische Grondmarkt Wetterskip Fryslân
Middels dit document ontvangt u de berekende kengetallen betreffende de agrarische grondmarkt in het Wetterskip Fryslân (en van gebieden die geheel of deels binnen het Waterschap liggen). Deze kengetallen vinden hun oorsprong in de AGRIS-database, welke het Kadaster in samenwerking met het [naam6] heeft ontwikkeld. De berekende kengetallen beslaan telkens de genoemde periode
Voor de berekening van de grondprijscijfers in het gedeelte onder “Grondprijs” worden de volgende selecties uitgevoerd:
• koper exploiteert een landbouwbedrijf;
• grasland (mcl. snijmaïs), bouwland;
• zakelijk recht is volle eigendom;
• geen opstallen;
• geen reguliere pachtovereenkomst of erfpacht;
• geen familierelatie;
• oppervlak perceel groter dan 0,25 ha;
• de koopsom is groter dan 1 euro.
De prijs per ha. moet tussen de €10.000 en €100.000 liggen om meegenomen te worden in de berekening
Kengetallen
Wetterskip Fryslân
01-01-2017 tm 31-12-20 17
Akten 213
Percelen 587
Gemiddelde Grondprijs € 47.252
Oppervlakte 1.127 ha”

3.Geschil

3.1.
In geschil is de onderhavige aanslag Watersysteemheffing voor het jaar 2021. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Kostentoedelingsverordening en daarmee de Verordening onverbindend zijn.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert vervolgens tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de onderhavige aanslag Watersysteemheffing 2021.
3.3.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert daarom tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. Subsidiair concludeert de heffingsambtenaar tot verlaging van de onderhavige aanslag Watersysteemheffing 2021 tot een bedrag van € 167,55.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De watersysteemheffing is een heffing ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem. De watersysteemheffing is gebaseerd op het solidariteits- en het profijtbeginsel. Het solidariteitsdeel wordt opgebracht door alle ingezetenen van het waterschapsgebied en het profijtdeel door de eigenaren van onroerende zaken. Op grond van artikel 117 Waterschapswet wordt watersysteemheffing geheven van de volgende categorieën heffingplichtigen (kort samengevat): a. ingezetenen, b. rechthebbenden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, c. rechthebbenden van natuurterreinen en d. rechthebbenden van gebouwde onroerende zaken. Het kostenaandeel per specifieke categorie (b, c en d) wordt bepaald op basis van de onderlinge waardeverhouding van de onroerende zaken behorende bij de verschillende categorieën van heffingplichtigen.
4.2.
Op grond van artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet stelt het algemeen bestuur van het waterschap een kostentoedelingsverordening vast, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen (zie 4.1.) de toedeling van het kosten deel is opgenomen. Op grond van artikel 120, vierde lid van de Waterschapswet wordt de verdeling van kosten over de categorieën b, c en d (zoals genoemd onder 4.3) bepaald op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economisch verkeer. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hiertoe nadere regels gesteld. In artikel 120, vijfde lid, van de Waterschapswet is bepaald dat de Verordening ten minste eenmaal in de vijf jaren wordt herzien.
4.3.
Deze delegatiebepaling (zie 4.2.) is uitgewerkt in onder andere hoofdstuk 6 van het Waterschapsbesluit. De in dit kader van toepassing zijnde artikelen van het Waterschapsbesluit luiden voor zover van belang als volgt:
Artikel 6.2:
De kostendelen, bedoeld in artikel 120, vierde lid, van de wet (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005108&artikel=120), worden vastgesteld op basis van de onderlinge verhoudingen tussen de waarden in het economische verkeer van:
a. het totaal van de ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;
b. het totaal van de natuurterreinen; en
c. het totaal van de gebouwde onroerende zaken,
binnen het gebied van het waterschap.
De nota van toelichting op het Waterschapsbesluit bij dit artikel luidt, voor zover van belang, als volgt (cursief: Hof):
“Voor de berekening van de onderlinge
waardeverhoudingen tussen de categorieënongebouwd, natuurterreinen en gebouwd dient per categorie de gezamenlijke waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken te worden vastgesteld. In dit besluit wordt aan het begrip waarde in het economische verkeer een ruime invulling gegeven.
Bij de vaststelling van de waarden in het economische verkeer van de categorieën ongebouwd en natuurterreinen kan worden
volstaan met het bepalen van de waarde van het geheel van de onroerende zaken per categorie. Een waterschap hoeft dus niet voor iedere onroerende zaak in de desbetreffende categorieën afzonderlijk de waarde vast te stellen. Voor de waardeverhoudingen zal het immers weinig verschil maken of de waarde per categorie wordt bepaald op basis van de waarden van de individuele percelen
of op een meer globale wijze. Een bijkomende reden is dat het vaststellen van de waarde per perceel ook niet noodzakelijk is voor de heffing, omdat voor de categorieën ongebouwd en natuurterreinen niet de waarde, maar de oppervlakte in hectaren als heffingsmaatstaf wordt gehanteerd (artikel 121, eerste lid, onder b en c, van de wet).”
NvT op art. 6.2. Waterschapsbesluit, Stb. 2007, 497, p.130 en 131
Artikel 6.3:
De waarde van de ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, is de som van de waarden in het economische verkeer van de:
a. agrarische gronden;
b. openbare landwegen, inclusief kunstwerken;
c. banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken;
d. bouwpercelen; en
e. overige ongebouwde onroerende zaken.
Artikel 6.4:
1. De waarde van elk van de categorieën ongebouwde zaken, bedoeld in artikel 6.3, onderdelen a en c tot en met e, is het product van de oppervlakte in hectaren en de gemiddelde waarde per hectare van de desbetreffende categorie ongebouwde zaken binnen het gebied van het waterschap.
(…)
De nota van toelichting op het Waterschapsbesluit bij dit artikel luidt voor zover van belang als volgt (cursief: Hof):
“Eerste lid. Voor de vaststelling van de totale waarde van de agrarische gronden dient de gemiddelde waarde per hectare van deze gronden te worden bepaald. Hoewel de diverse soorten van agrarisch gebruik verschillen in waarde laten zien, is voor de kostentoedeling niet vereist in het agrarische grondgebruik een verdere onderverdeling aan te brengen. Daarbij speelt een rol dat de waarde van (deze) grond vooral wordt bepaald door de gebruiksmogelijkheden en niet door het feitelijke gebruik, dat overigens van jaar tot jaar kan variëren. Bovendien hebben de waardeverschillen vaak betrekking op geringe oppervlakten en kunnen zij worden verdisconteerd in de gemiddelde waarde per hectare van agrarische grond. Op de betrouwbaarheid van de berekening van de totale waarde van de agrarische gronden heeft het niet of nauwelijks invloed, terwijl een
verdere verfijning afbreuk zou doen aan de eenvoud en uitvoerbaarheid.”
NvT op art. 6.2. Waterschapsbesluit, Stb. 2007, 497, p.132
Artikel 6.5:
1. De gemiddelde waarde per hectare van agrarische gronden wordt bepaald op basis van of afgeleid uit verkooptransacties van agrarische gronden binnen het gebied van het waterschap.
2. De waarde wordt bepaald op de waarde die aan de agrarische gronden dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven.
De nota van toelichting op het Waterschapsbesluit bij dit artikel luidt voor zover van belang als volgt (cursief: Hof):
“De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische grondenwordt bepaald aan de hand van gerealiseerde verkoopprijzen binnen het gebied van het waterschap. (…)
De Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit stelt ieder jaar ten behoeve van de Tweede Kamer een monitor op van de ontwikkelingen van de prijzen van agrarische grond in het voorafgaande jaar (zie bijv. Kamerstukken II 2006/07, 29 576, nr. 32). DLG verzamelt daartoe gegevens over de door het Kadaster geregistreerde verkopen en de transacties van het Bureau Beheer Landbouwgronden in de 66 landbouwgebieden die het CBS onderscheidt. In de rapportage aan de Tweede Kamer worden alleen de provinciale ontwikkelingen en de landelijke trend weergegeven. De monitor en de achterliggende onderzoekgegevens geven een betrouwbaar beeld van de gemiddelde grondprijzen die voor landbouwgrond worden gerealiseerd. DLG houdt bij zijn onderzoek de transacties die voor de kostentoedeling buiten aanmerking moeten blijven, buiten de berekeningen.
Om die reden vormen de onderzoeksgegevens van DLG een goede basis voor de waardebepaling van agrarische gronden ten behoeve van de kostentoedeling.”
NvT op art. 6.5. Waterschapsbesluit, Stb. 2007, 497, p.133
Artikel 6:10:
De waarde in het economische verkeer van de gebouwde onroerende zaken is de som van de waarden die voor deze gebouwde onroerende zaken zijn vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken
Artikel 6.11:
1. De waardepeildatum ligt maximaal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar
waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft.
2. De waardebepaling van de ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, en de
natuurterreinen vindt plaats naar de hoedanigheid en de staat van de zaken op de waardepeildatum.
De nota van toelichting op het Waterschapsbesluit bij dit artikel luidt voor zover van belang als volgt:
“Tweede lid. De waardebepaling van ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, en van natuurterreinen vindt plaats naar de hoedanigheid en de staat van de zaken op de waardepeildatum. Veranderingen die plaatsvinden tussen de waardepeildatum en het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft, blijven bij de waardebepaling van deze onroerende zaken buiten aanmerking. Voor gebouwde onroerende zaken geldt dit niet. Indien zich bij deze onroerende zaken tussen de waardepeildatum en het begin van het belastingtijdvak wijzigingen voordoen in de staat, worden zij op grond van artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ gewaardeerd naar de staat aan het begin van het belastingtijdvak. Omdat voor de categorie gebouwde onroerende zaken ingevolge artikel 6.10 van dit besluit bij de kostentoedeling wordt uitgegaan van de WOZ-waarden, is het tweede lid derhalve niet op deze categorie van toepassing. Uit de definitie van respectievelijk agrarische gronden en natuurterreinen volgt dat bij deze onroerende zaken de feitelijke toestand op de waardepeildatum bepalend is voor de desbetreffende kwalificatie. Dit geldt eveneens voor gebouwde eigendommen in aanbouw (artikel 17, vierde lid, van de Wet WOZ). Bij bouwpercelen is echter de bestemming doorslaggevend. Voor de categorisering ten behoeve van de watersysteemheffing gaat deze bestemming vóór het feitelijke gebruik. Dit betekent dat grond met de bestemming bouwgrond die op de waardepeildatum in gebruik is als agrarische grond, als bouwperceel wordt gekwalificeerd.”
NvT op art. 6.11. Waterschapsbesluit, Stb. 2007, 497, p.136
4.4.
In het gebied van Wetterskip geldt met ingang van 1 januari 2021 de Verordening (zie 2.2.).
4.5.
Op grond van artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem. In artikel 10, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat met inachtneming van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken (binnendijks) 0,06407% van de heffingsmaatstaf bedraagt.
4.6.
De verdeling van de kosten over de vier categorieën heffingplichtigen (zie 4.1.) is door het Wetterskip voor belastingjaren die aanvangen na 1 januari 2019 geregeld in de Kostentoedelingsverordening.
4.7.
Artikel 2 van de Kostentoedelingsverordening luidt:
1. De kosten van het watersysteembeheer worden als volgt aan de heffingplichtige categorieën toegedeeld:
a) 28 % aan de ingezetenen;
b) 24 % aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;
c) 0,4% aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;
d) 47,6% aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.
2. De waarde van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b, c en d wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.
3. De waardepeildatum is 1 januari 2018.
4.8.
Belanghebbende stelt dat de Kostentoedelingsverordening, waarop de tariefstelling in de Verordening is gebaseerd, onverbindend is, omdat deze naar zijn mening in strijd is met hogere regelgeving. Belanghebbende stelt dat er strijd is met artikel 6.5 en artikel 6.11, tweede lid van het Waterschapsbesluit en daarom ook met artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 1 van de Grondwet. Belanghebbende is meer specifiek van mening dat uiteindelijk bij de tariefstelling - die haar grondslag vindt in de waardeverhouding tussen de waarden ‘gebouwde onroerende zaken’, ‘ongebouwde onroerende zaken (agrarische grond)’ en ‘natuurterreinen’ – de categorie ‘ongebouwde onroerende zaken’ te laag is gewaardeerd, waardoor een groter deel van de kosten van de watersysteemtaak wordt toebedeeld aan hem als de belastingbetalende (heffingplichtige) in de categorie ‘gebouwde onroerende zaken’. Volgens belanghebbende zijn bij de waardering ten behoeve van de Kostentoedelingsverordening bij de waardebepaling van de categorie ‘ongebouwde onroerende zaken’ transacties meegenomen die buiten het gebied van het Wetterschip liggen en heeft de waardering, niet zoals bij de categorie ‘gebouwde onroerende zaken’ wel het geval is, plaatsgevonden naar de waardepeildatum 1 januari 2018 (hierna: waardepeildatum) zoals de Kostentoedelingsverordening in artikel 2 voorschrijft. Tot slot is belanghebbende van mening dat het [naam4] -rapport (zie 2.4.) ten onrechte niet ter inzage heeft gelegen en door het Wetterskip onvoldoende op juistheid is onderzocht.
4.9.
De heffingsambtenaar stelt dat de door [naam4] gebruikte prijzen uit de grondprijsmonitor van [naam5] voor de waardering in het kader van de kostentoedeling goede en betrouwbare gegevens zijn, de door [naam4] gebruikte prijzen uit de Grondprijsmonitor van [naam5] daarom gebruikt kunnen worden voor de waardering naar waardepeildatum, door [naam4] transacties zijn gebruikt binnen het gebied van het Wetterskip (conform art. 6.5 lid 1 van het Waterschapsbesluit), de resultaten van de berekeningen van [naam4] (gemiddelde grondprijs € 47.000) juist zijn en volledig worden bevestigd in de berekening van het Kadaster voor het exacte beheergebied van het Wetterskip. Subsidiair stelt de heffingsambtenaar dat ook in geval het Hof van oordeel is dat de lagere waarde van de agrarische gronden van belanghebbende juist is, er geen reden is voor algehele onverbindendheid van de Kostentoedelingsverordening maar dat in dat geval sprake is van een kleine onjuistheid in de uitgevoerde berekening. Dit laatste kan niet tot vernietiging van de aanslag Watersysteemheffing leiden, hooguit tot een kleine correctie van de aanslag. De onderhavige aanslag Watersysteemheffing 2021 moet dan worden verlaagd tot een bedrag van € 167,55 aldus de heffingsambtenaar.
4.10.
Het Hof stelt voorop dat uitsluitend de wijze van waardering van de categorie ‘ongebouwde onroerende zaken’ (zie 4.2. en 4.3.), niet zijnde natuurterreinen ten behoeve van de Kostentoedelingsverordening die van invloed is op de tariefstelling in de Verordening (zie 4.5.), in geschil is.
4.11.
Het Hof overweegt dat de Rechtbank terecht heeft overwogen dat de (belasting)rechter in dit geval via de in het geding zijnde aanslag de onderhavige verordeningen kan toetsen op rechtmatigheid en in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. Tevens heeft de Rechtbank terecht overwogen dat de (belasting)rechter de bevoegdheid toekomt te bezien of de onderhavige verordeningen een voldoende deugdelijke grondslag bieden voor de opgelegde aanslag, waarbij de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer vormen. [1]
4.12.
Uit de onder 4.1. tot en met 4.7. weergegeven regelgeving volgt – kort gezegd – dat als component voor de verdeling van de kosten (Kostentoedelingsverordening) ten behoeve van de vaststelling van het tarief van de Verordening de waarde van de categorie ‘ongebouwde onroerende zaken’ die binnen het gebied van het Wetterskip liggen op waardepeildatum en naar de toestand op die datum gewaardeerd moeten worden op de waarde in het economische verkeer. Vanwege de eenvoud in uitvoering is sprake van een waarderingssysteem met een enigszins globaal – indeling en waardering per categorie, herziening ten minste éénmaal per vijf jaar - karakter (zie nota van toelichting opgenomen onder 4.3.).
Binnen het gebied van het Wetterskip
4.13.
Gelet op het voorgaande, is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust, met de beschrijving van ‘1.4 werkwijze [naam4] ’ (zie 2.7.) voldoende inzichtelijk en aannemelijk heeft gemaakt dat nagenoeg alleen ongebouwde onroerende zaken die binnen het gebied van het Wetterskip liggen in de waardering ten behoeve van de Kostentoedelingsverordening zijn betrokken. Het niet verfijnen van de waarde per hectare van het gebied Bouwhoek en Hogeland maakt dit niet anders. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de waardeverschillen tussen de deelgebieden klein zijn, te weten: 2%. Belanghebbende heeft dit niet betwist. Deze marge valt binnen het globale karakter van de regeling.
Waardepeildatum
4.14.
Het betoog van belanghebbende dat bij de waardering een andere peildatum dan 1 januari 2018 is gehanteerd, volgt het Hof niet. Aan belanghebbende moet weliswaar worden toegegeven dat zuiver rekenkundig een voortschrijdend gemiddelde over vier kwartalen van 2017 geen exacte waarde oplevert per 1 januari 2018 en voortschrijdende gemiddelden van transacties in de periode 2015 tot en met 2017 evenmin. Het Hof is echter van oordeel dat de heffingsambtenaar met behulp van het [naam4] -rapport waarin [naam4] de waardeverhoudingen tussen gebouwde onroerende zaken en ongebouwde onroerende zaken heeft berekend met gebruikmaking van de Grondprijsmonitor van [naam5] (zie 2.7.) de waardeontwikkeling van de ongebouwde onroerende zaken en daarmee de waarde per waardepeildatum voldoende aannemelijk en inzichtelijk heeft gemaakt. Het Hof betrekt in dit oordeel dat de door [naam4] berekende uitkomst wordt ondersteund door de kengetallen verstrekt door het Kadaster berekend aan de hand van alle transacties van onroerende zaken in heel 2017 die liggen binnen het gebied van het Wetterskip en die voldoen aan de geformuleerde voorwaarden (zie 2.8.) Al deze onderzoeksgegevens vormen, evenals bij de totstandkoming van het Waterschapsbesluit in 2007 de onderzoeksgegevens van DLG (zie 4.3.), een goede basis voor de waardebepaling van ongebouwde onroerende zaken ten behoeve van de Kostentoedelingsverordening en daarmee voor de bepaling van het tarief van de Verordening. Het Hof wijst belanghebbende erop dat ook voor de waardering van gebouwde onroerende zaken, die gewaardeerd worden op de WOZ-waarde per 1 januari 2018 (waardepeildatum), transacties van referentieobjecten worden gebruikt die niet exact op de waardepeildatum (1 januari 2018) maar rondom deze datum, doorgaans maximaal één jaar ervoor en één jaar erna, hebben plaatsgevonden en die vervolgens herleid worden naar de waardepeildaum.
4.15.
Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de kostentoedeling in de Kostentoedelingsverordening de toets van de Waterschapswet (nader uitgewerkt in het Waterschapsbesluit) kan doorstaan. Gelet hierop en gelet op de stellingname van belanghebbende dat, ingeval er strijd is met het Waterschapsbesluit en daarmee met de Waterschapswet er ook sprake is van schending van artikel 14 EVRM en artikel 1 van de Grondwet, kan deze stelling van belanghebbende verder onbesproken blijven.
Gelijkheidsbeginsel
4.16.
Ook indien belanghebbende in hoger beroep nog heeft beoogd te stellen dat het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden, omdat het Wetterskip feitelijk voor gebouwde onroerende zaken en ongebouwde onroerende zaken een afwijkende waardepeildatum heeft gehanteerd, kan ook dit onbesproken blijven. Belanghebbende heeft ter zitting immers uitdrukkelijk bevestigd dat geen sprake is van rechtens en feitelijk gelijke gevallen.
Ter inzage leggen [naam4] -rapport
4.17.
Belanghebbende heeft nog gesteld dat het [naam4] -rapport niet ter inzage heeft gelegen, hetgeen naar zijn mening in strijd is met artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4.18.
De Rechtbank heeft hierover het volgende overwogen. (waarbij met ‘eiser’ belanghebbende wordt bedoeld.)
“Niet in geschil is dat Wetterskip Fryslân voor het inrichten van de Kostentoedelingsverordening advies heeft ingewonnen bij [naam4] en dat [naam4] zich voor het bepalen van de waarde van ongebouwde onroerende zaken heeft gebaseerd op de Grondprijsmonitor van [naam5] . Die Grondprijsmonitor is samengesteld in samenwerking met het Kadaster en [naam6] en gebaseerd op transactiecijfers van verkochte agrarische percelen. Evenmin is in geschil dat Wetterskip Fryslân de wettelijk voorgeschreven en democratische procedure voor het laststellen van de Verordening en de Kostentoedelingsverordening heeft gevolgd. Dat betekent onder meer dat leden van het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân (waaronder eiser) amendementen hebben kunnen indienen. Dat is ook gebeurd. Voor de Kostentoedelingsverordening geldt bovendien dat het ontwerp ter inzage is gelegd en dat zienswijzen zijn ingediend. Wetterskip Fryslân heeft het ontwerp van de Kostentoedelingsverordening, vergezeld van een toelichting, ter inzage gelegd. Het [naam4] -rapport is daarbij niet ter inzage gelegd, maar wel genoemd in de toelichting. Het [naam4] -rapport was een openbaar bestuursstuk en daarom wel raadpleegbaar. De terinzagelegging van het ontwerp is op de voorgeschreven wijze in het elektronisch waterschapsblad bekendgemaakt. Er zijn vervolgens vijfzienswijzen ingediend. In een reactienota heeft het algemeen bestuur op de zienswijzen gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank geeft deze gang van zaken geen blijk van een onzorgvuldige voorbereiding en/of van een gebrekkige motivering van de Kostentoedelingsverordening. Evenmin geeft deze gang van zaken blijk van strijd met enig ander rechtsbeginsel. De Verordening bevat naar het oordeel van de rechtbank alle gegevens die de belastingplichtige nodig heeft om zijn belastingschuld te kunnen bepalen. Het [naam4] -rapport is daarvoor niet nodig.”
4.19.
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met haar hiervoor – onder 4.18 – aangehaalde overweging op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze overweging dan ook over en maakt deze tot de zijne.
Onvoldoende onderzoek door Wetterskip naar [naam4] -advies
4.20.
Voor zover belanghebbende ook in hoger beroep heeft beoogd te stellen dat het Wetterskip in strijd met artikel 3:2 en 3:9 van de Awb zich er niet van vergewist heeft of het [naam4] -rapport zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en afdoende is, volgt het Hof belanghebbende hierin niet. Deze stelling van belanghebbende mist feitelijke grondslag. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, heeft belanghebbende hiermee naar het oordeel van het Hof niet aan zijn stelplicht voldaan. Het Hof betrekt hierbij in zijn oordeel dat de heffingsambtenaar onbetwist heeft gesteld dat door [naam4] gebruik is gemaakt van gezaghebbende kenbare gegevensbronnen, dat [naam4] tijdens het onderzoek en de totstandkoming van haar rapport ambtelijk is begeleid door juristen en financieel deskundigen van het Wetterskip en dat het rapport uiteindelijk kritisch is beoordeeld door deze begeleidingsgroep. Het betoog van belanghebbende faalt.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong - Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 05 juli 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 8 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:34, ABRvS 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452 en CRvB 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016.