In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020 werd vastgesteld op € 10.050.000 door de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de waarde van het object door de heffingsambtenaar werd betwist. Het Hof heeft op 23 mei 2023 de zitting gehouden, waar de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van het object moet worden bepaald op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar heeft de waarde van het object vastgesteld op € 10.050.000, terwijl belanghebbende betoogt dat de waarde op € 7.630.000 moet worden vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar niet van een te hoge vervangingswaarde is uitgegaan. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de grond en opstallen op een juiste wijze vastgesteld, waarbij hij aansluiting heeft gezocht bij de Taxatiewijzer. Het Hof heeft geoordeeld dat de GVW op zijn minst € 10.050.000 bedraagt, en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.