ECLI:NL:HR:1996:AA1745

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30998
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • C.H.M. Jansen
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanslag waterschapsomslag voor een kerkgebouw en de waardering daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 1996 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door het dagelijks bestuur van het waterschap Regge en Dinkel. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 januari 1995, die betrekking had op een aanslag waterschapsomslag die was opgelegd aan de R.K. Parochie van X voor het jaar 1992. De aanslag, oorspronkelijk vastgesteld op ƒ 625,73, was na bezwaar door de secretaris van het waterschap verlaagd tot ƒ 551,81. De parochie had beroep aangetekend tegen deze beslissing, waarna het Hof de aanslag vernietigde.

De Hoge Raad heeft in cassatie vastgesteld dat de parochie eigenaar is van een kerkgebouw dat plaats biedt aan 1500 personen en dat als rijksmonument is aangemerkt. De waarde van het kerkgebouw was vastgesteld op ƒ 877.000, waarbij correcties voor technische en functionele veroudering waren toegepast. Het Hof had geoordeeld dat de correctie voor functionele veroudering 100 procent moest zijn, omdat het kerkgebouw niet zou worden vervangen indien het teloorging. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als onjuist gekwalificeerd, omdat de gecorrigeerde vervangingswaarde niet gelijkgesteld kan worden aan de verkoopwaarde.

De Hoge Raad oordeelde dat de gecorrigeerde vervangingswaarde moet worden gezien als een technische uitwerking van de waarde die de zaak in economische zin voor de eigenaar zelf heeft. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van het dagelijks bestuur van het waterschap Regge en Dinkel te Almelo tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 januari 1995 betreffende na te melden aan de R.K. Parochie van X te Z voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de waterschapsomslag.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan de R.K. Parochie X is voor het jaar 1992 ter zake van de X-basiliek (hierna: het kerkgebouw)een aanslag waterschapsomslag van het waterschap Regge en Dinkel (hierna: het waterschap) opgelegd ten bedrage van ƒ 625,73, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de secretaris van het waterschap (hierna: de secretaris) is gehandhaafd. Nadien heeft de secretaris de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 551,81. Belanghebbende is van de uitspraak van de secretaris in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak en de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Het dagelijks bestuur van het waterschap heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is eigenaar van een in Z gelegen kerkgebouw. De aan 1500 personen plaats biedende kerk, een rijksmonument, is evenals vier andere kerkgebouwen ter plaatse in gebruik voor de Rooms- Katholieke eredienst. Ingeval het kerkgebouw teloorgaat zal het niet worden vervangen. Met toepassing van artikel 16, lid 2, van de Omslagverordening voor het waterschap Regge en Dinkel, voorschrijvende dat de desbetreffende bepalingen van het "Besluit gemeentelijke onroerende-zaakbelasting (Stb. 1971, 616)" in acht genomen dienen te worden, is de grondslag voor de heffing ter zake van het kerkgebouw met ingang van 1992 vastgesteld op ƒ 877.000,--. Deze, bij het opleggen van de aanslag gevolgde, waarde is als volgt berekend: vervangingswaarde ƒ 11.706.000,-- technische veroudering (70 percent) ƒ (8.194.000,--) functionele veroudering (80 percent) ƒ (2.810.000,--) ondergrondinfrastructuur ƒ 175.000,-- gecorrigeerde vervangingswaarde ƒ 877.000,--. De vervangingswaarde en de daarop toegepaste correctie in verband met technische veroudering van het kerkgebouw, dat een verkoopwaarde van ƒ 20,-- heeft, zijn tussen partijen niet in geschil. 3.2. Aan het feit dat het kerkgebouw indien het teloor zou gaan niet meer zou worden vervangen heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden dat de correctie voor functionele veroudering 100 percent bedraagt. Tegen dit oordeel, dat tezamen met hetgeen overigens tussen partijen vaststaat omtrent de vervangingswaarde, de mate van technische veroudering en de verkoopwaarde van het kerkgebouw redengevend is voor de door het Hof uitgesproken vernietiging van de aanslag, richt zich het door de Hoge Raad als eerste te behandelen tweede middel. 3.3. De gecorrigeerde vervangingswaarde moet worden gezien als een technische uitwerking van de waarde die de zaak in economische zin voor de eigenaar zelf heeft. Zoals bij de bepaling van de verkoopwaarde wordt uitgegaan van een fictieve verkoop, ongeacht of de eigenaar daartoe bereid of in staat is, zo wordt (ook) bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde uitgegaan van een veronderstelde vervanging, zonder dat daarbij van belang is of de eigenaar tot vervanging zal willen en kunnen overgaan. Door op de vervangingswaarde correcties aan te brengen voor technische en functionele veroudering wordt bereikt dat geen hogere waarde wordt belast dan de waarde die de zaak voor de eigenaar zelf heeft. Voor onroerende zaken die niet in de commerciële sfeer worden gebruikt kan de waarde voor de eigenaar zelf worden bepaald door de op de vervangingswaarde toe te passen correcties voor technische en functionele veroudering zodanig vast te stellen dat niet meer wordt belast dan het bedrag waarvoor de eigenaar een zaak zou kunnen verwerven die voor hem hetzelfde nut oplevert als de te waarderen zaak. Bij een kerkgebouw als het onderhavige moet, gelet op het nut dat het aan de eigenaar oplevert, de gecorrigeerde vervangingswaarde worden gesteld op het bedrag dat gemoeid zou zijn met het tot stand brengen van een gebouw dat voldoet aan de - op het huidige gebruik te baseren - behoeften van het kerkgenootschap aan een gebouw voor het houden van zijn erediensten en andere kerkelijke activiteiten (HR 5 juni 1996, nr 30.314, V-N 1996, p. 2750, nr 32). Bij zijn onder 3.2 vermelde oordeel is het Hof derhalve uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Middel II is gegrond. 3.4. Uit het onder 3.3. overwogene volgt dat ook de middelen III en IV, die onderscheidenlijk erover klagen dat het Hof bij de vaststelling van de hiervoor bedoelde waarde van het kerkgebouw voor belanghebbende zelf deze heeft vereenzelvigd met de verkoopwaarde en dat bij die vaststelling buiten beschouwing is gelaten dat belanghebbende voor vervangende grond ƒ 175.000,-- zou moeten betalen, terecht worden voorgesteld. 3.5. Middel I tenslotte berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van het Hof. Anders dan in het middel wordt verondersteld heeft het Hof niet geoordeeld dat de gecorrigeerde vervangingswaarde van het kerkgebouw moet worden gesteld op de ƒ 20,-- belopende waarde in het economische verkeer, maar op nihil. Het middel faalt derhalve wegens gemis aan feitelijke grondslag. 3.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst het geding naar het Gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 25 september 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, C.H.M. Jansen en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.