ECLI:NL:GHARL:2023:5343

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.327.337
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over afgifte van bedrijfseigendommen en back-up mailbox

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door een ex-werkneemster, hierna aangeduid als [appellante], tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De ex-werkneemster had een arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde1] Produkties B.V. en heeft tijdens haar dienstverband een back-up gemaakt van de mailbox van haar werkgever. De voorzieningenrechter had in een eerder vonnis bepaald dat de ex-werkneemster de back-up moest overdragen aan de werkgever, omdat deze als bedrijfseigendom werd beschouwd. De ex-werkneemster was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de zaak op 27 juni 2023 behandeld en heeft geoordeeld dat de back-up inderdaad als bedrijfseigendom moet worden teruggegeven. Echter, om het beginsel van 'equality of arms' te waarborgen, heeft het hof bepaald dat de afgifte van de back-up moet plaatsvinden aan een door partijen gezamenlijk aangewezen onafhankelijke beheerder. Deze beheerder zal ook beslissen over de afgifte van informatie die de ex-werkneemster nodig heeft voor haar verdediging in toekomstige procedures. Het hof heeft de vordering van de werkgever tot volledige teruggave van de back-up afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de ex-werkneemster een kopie van de back-up aan de werkgever moet verstrekken. Tevens is er een dwangsom van € 5.000 verbonden aan de veroordeling, mocht de ex-werkneemster niet voldoen aan de uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijk proces en de noodzaak om een gelijk speelveld te waarborgen in juridische procedures, vooral wanneer er meerdere rechtszaken aanhangig zijn tussen dezelfde partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.327.337
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 554371
arrest van 27 juni 2023
in het kort geding (spoedappel) van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde
hierna: [appellante]
advocaat: mr. M.W. Kox
tegen

1.[geïntimeerde1] Produkties B.V.

2. [geïntimeerde2] Holding B.V.

3. [geïntimeerde3] B.V.

die alle zijn gevestigd in [vestigingsplaats] en

4. [geïntimeerde4]

die woont in [woonplaats2]
en bij de voorzieningenrechter optraden als eiseressen
tezamen: [geïntimeerde1 t/m 4] en afzonderlijk: [geïntimeerde1] Produkties, [geïntimeerde2] Holding, [geïntimeerde3] B.V. en [geïntimeerde4]
advocaat: mr. R.P. de Vries.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op 15 mei 2023 tussen partijen heeft uitgesproken, zoals hersteld bij vonnis van 17 mei 2023 (en gepubliceerd is onder ECLI:NL:RBMNE:2023:2180).
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 23 mei 2023, waarin ook de grieven staan
  • de memorie van antwoord van 26 mei 2023
  • de mondelinge behandeling van 31 mei 2023 waarvan proces-verbaal is opgemaakt en waarop partijen commentaar hebben geleverd
  • aktes uitlatingen van partijen van 13 juni 2023.
Partijen hebben arrest gevraagd.

2.De kern van de zaak

2.1
[geïntimeerde3] is (middellijk) bestuurder en aandeelhouder van [geïntimeerde2] Holding, [geïntimeerde3] B.V. en [geïntimeerde1] Produkties. [appellante] heeft bij [geïntimeerde1] Produkties gewerkt. In een arbeidsrechtelijk geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde1] Produkties hebben zij tijdens een zitting op 6 november 2019 afspraken gemaakt die zij in het proces-verbaal van die zitting hebben vastgelegd (hierna: de vaststellingsovereenkomst). Eén van de afspraken was dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden werd beëindigd met ingang van 1 maart 2020. Voor dit kort geding is vooral artikel 13 van die overeenkomst van belang. Hierin staat:
“alle bedrijfseigendommen in de ruimste zin van het woord die bij [appellante] in bezit zijn, moeten binnen 14 dagen na heden zijn ingeleverd bij [geïntimeerde1] Produkties”.
Een maand voor die zitting, op het moment dat zij werd uitgesloten van haar werkzaamheden, had [appellante] een back-up gemaakt van de mailbox van [geïntimeerde1] Produkties ( [geïntimeerde1] @planet.nl), met daarin e-mails en documenten als bijlagen. De back-up ligt op dit moment bij [appellante] advocaat. [appellante] zoekt in de back-up naar e-mails (of bijgevoegde documenten) die zij kan inbrengen ter onderbouwing van haar stellingen en verweren in diverse procedures die tussen partijen zijn en nog worden gevoerd. Tussen partijen zijn onder andere procedures aanhangig (geweest) over de arbeidsovereenkomst, een huurkwestie en beslagen. De verwachting is dat nog meerdere procedures zullen volgen.
2.2
Partijen twisten in dit kort geding met name over de vraag of de back-up kan worden gekwalificeerd als bedrijfseigendom in de zin van artikel 13 van de vaststellingsovereenkomst en of er desondanks een rechtvaardiging bestaat voor het behoud van die back-up door [appellante] .
2.3
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 15 mei 2023 een deel van de vorderingen van [geïntimeerde1 t/m 4] toegewezen en heeft [appellante] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis – samengevat weergegeven – 1) alle bedrijfseigendommen van [geïntimeerde1] Produkties, [geïntimeerde2] Holding en [geïntimeerde3] B.V. waaronder e-mails van en naar het e-mailadres [geïntimeerde1] @planet.nl aan [geïntimeerde1 t/m 4] over te dragen, zonder daarbij kopieën of andersoortige verveelvoudigingen te behouden, met uitzondering van de gegevens die inmiddels onderdeel zijn van procesdossiers in procedures waarin [appellante] partij is, en 2) een volledig overzicht aan [geïntimeerde1 t/m 4] te verstrekken van (rechts)personen of partijen aan wie zij na 6 november 2019 bedrijfseigendommen (waaronder e-mails) heeft verstrekt, om welke bedrijfseigendommen dat gaat en wanneer die verstrekking plaatsvond. Voor beide veroordelingen geldt dat als [appellante] er niet aan voldoet, zij een dwangsom moet betalen. Verder moest [appellante] de proceskosten dragen. De overige vorderingen van [geïntimeerde1 t/m 4] heeft de voorzieningenrechter afgewezen.
2.4
[appellante] komt in dit hoger beroep op tegen de onder 2.3 genoemde veroordelingen en wil dat het hof die vorderingen van [geïntimeerde1 t/m 4] alsnog afwijst. [geïntimeerde1 t/m 4] is niet opgekomen tegen de afwijzing van de overige vorderingen. Die spelen daarom in hoger beroep geen rol meer.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal vordering 1 van [geïntimeerde1 t/m 4] voor een kleiner deel toewijzen, in die zin dat het zal bepalen dat de externe harde schijf waarop [appellante] een back-up heeft gemaakt van de mailbox van [geïntimeerde1] @planet.nl zal worden overgedragen aan een door partijen aangewezen advocaat die het beheer van de harde schijf en de (beoordeling ten aanzien van de) verstrekking van daarop staande gegevens aan [appellante] op zich neemt. [appellante] zal gelijktijdig een kopie van de harde schijf aan [geïntimeerde1 t/m 4] moeten verschaffen en mag zelf geen kopie behouden. [appellante] zal een dwangsom van € 5.000 verschuldigd raken indien zij zich hier niet aan houdt. Wat verder toegewezen was, zoals de verstrekking van overzichten (vordering 2), zal alsnog worden afgewezen. Hieronder zal het hof uitleggen waarom het tot deze beslissing komt.
Spoedeisend belang
3.2
Ook in hoger beroep is het spoedeisend belang duidelijk. Vaststaat dat [appellante] de beschikking heeft over e-mails met bijlagen van het algemene e-mailadres van [geïntimeerde1] Produkties, terwijl zij heeft afgesproken dat alle bedrijfseigendommen moesten worden ingeleverd. Dat alleen al tekent het spoedeisend karakter van de vorderingen van [geïntimeerde1 t/m 4] Het feit dat [appellante] bij voldoening aan het vonnis de back-up uit handen geeft, waardoor zij misschien benadeeld wordt in haar (verweer-)mogelijkheden in toekomstige procedures, is aanleiding geweest om het hoger beroep op zeer korte termijn te behandelen (turbo spoedappel).
Alle oordelen zijn voorlopig
3.3
Omdat in dit kort geding geen mogelijkheid bestaat voor bewijslevering, oordeelt het hof op basis van de vraag of partijen hun standpunten aannemelijk hebben gemaakt. Daarom zijn alle hierna te geven oordelen voorlopige oordelen.
Bedrijfseigendommen [geïntimeerde1] Produkties
3.4
Op 7 oktober 2019 heeft [appellante] op een externe harde schijf een back-up gemaakt van de mailbox van [geïntimeerde1] Produkties. De vraag of die back-up moet worden beschouwd als een, op grond van artikel 13 van de vaststellingsovereenkomst, te retourneren bedrijfseigendom moet worden beantwoord door uitleg van de overeenkomst. Daarbij zijn niet alleen de bewoordingen van artikel 13 van belang, maar ook wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de betekenis die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid (de zogeheten Haviltex-norm). Net als de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de toevoeging ‘in de ruimste zin van het woord’ erop wijst dat álles van [geïntimeerde1] Produkties, dus ook een kopie van haar algemene mailbox inclusief bijgevoegde documenten, moest worden ingeleverd. Dat de overeenkomst op die manier moet worden uitgelegd, wordt ondersteund door de verklaringen van [naam1] , zakelijk adviseur van [geïntimeerde1] Produkties, en [naam2] , toenmalig advocaat van [geïntimeerde1] Produkties, die allebei aanwezig waren bij de zitting van 6 november 2019 (hun verklaringen zijn overgelegd als productie 4 en 5 bij de inleidende dagvaarding). Zowel [naam1] als [naam2] verklaren dat ter zitting is besproken dat ook geen kopieën zouden worden achtergehouden en dat tevens uitdrukkelijk is besproken dat de opmerking ‘in de ruimste zin van het woord’ ook kopieën omvatte.
3.5
Zoals hiervoor is overwogen is er in dit kort geding geen gelegenheid voor bewijslevering, zodat het voorgaande niet definitief kan worden vastgesteld, maar [appellante] had natuurlijk ook getuigenverklaringen kunnen overleggen die een ander beeld schetsten van de totstandkoming en bedoeling van de toen gemaakte afspraken, bijvoorbeeld van haar toenmalige gemachtigde, als hij een andere visie had op de gemaakte afspraken. Dat heeft zij niet gedaan. Bovendien merkt het hof nog op dat ter zitting in hoger beroep duidelijk is geworden dat [appellante] tijdens of voorafgaand aan de zitting op 6 november 2019 niet heeft verteld dat zij een back-up van de mailbox had gemaakt en meegenomen. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat tijdens de schikkingsonderhandelingen niet met zoveel woorden is gesproken over kopieën, mocht [appellante] daaruit redelijkerwijze niet afleiden dat de back-up niet onder de afspraken zou vallen. Door achter te houden dat zij een back-up had gemaakt, heeft [appellante] [geïntimeerde1] Produkties immers op een kennisachterstand gezet en haar de kans ontnomen om (in de vaststellingsovereenkomst) uitdrukkelijk op te nemen dat ook de back-up tot die bedrijfseigendommen behoorde.
3.6
Dit betekent dat [appellante] in beginsel de back-up moet teruggeven aan [geïntimeerde1] Produkties. Het enige kansrijke argument dat [appellante] hier tegenin heeft gebracht betreft haar beroep op ‘equality of arms’, dat het hof hieronder zal bespreken. Haar overige verweren (dat digitale gegevens geen eigendom zijn en niet voor revindicatie vatbaar; dat [geïntimeerde1 t/m 4] in ieder geval al van af september 2020 ervan op de hoogte was dat [appellante] een back-up had gemaakt; dat zij de e-mails niet van de laptop heeft gehaald; dat [geïntimeerde1] Produkties geen instructie had gegeven met betrekking tot het gebruik van zakelijke gegevens en dat vele anderen het e-mailadres gebruikten) kunnen niet afdoen aan de op 6 november 2019 gemaakte afspraak dat [appellante] bedrijfseigendommen in de ruimste zin van het woord, waaronder dus ook kopieën, zou teruggeven. Die overige verweren kunnen dus onbesproken blijven.
Equality of arms
3.7
[geïntimeerde1 t/m 4] heeft sinds het vertrek van [appellante] bij [geïntimeerde1] Produkties meerdere procedures tegen [appellante] gevoerd en ook nu zijn nog verschillende procedures aanhangig of worden verwacht. [appellante] heeft in verschillende van die procedures haar stellingen of verweren onderbouwd door e-mails en/of bijlagen bij e-mails uit de back-up over te leggen. Zij heeft daarvan een overzicht overgelegd als productie H3 voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij het hof. Als onbetwist staat vast dat zij met een beroep op de overgelegde stukken meermaals de rechtbank of het hof heeft kunnen overtuigen van het gelijk van enige stelling.
3.8
[appellante] stelt zich op het standpunt dat zij zich ook in de toekomst moet kunnen verdedigen wanneer [geïntimeerde1 t/m 4] in een procedure tegen [appellante] een verkeerde voorstelling van zaken geeft. Om dat te onderbouwen heeft ze ook in de toekomst de beschikking nodig over (bijlagen bij) e-mails uit de mailbox van [geïntimeerde1] Produkties, zeker nu er nog een procedure in de pijplijn zit over het in 2017 tot begin 2018 door haar als gevolmachtigde van [geïntimeerde4] gevoerde beleid. Daarom rechtvaardigt het in artikel 6 EVRM verankerde recht op een eerlijk proces, waaronder het beginsel van equality of arms, dat zij de back-up behoudt, aldus [appellante] .
[geïntimeerde1 t/m 4] merkt op dat het beginsel van equality of arms er nooit toe kan leiden dat [appellante] de beschikking mag hebben over de volledige mailbox van [geïntimeerde1] Produkties, temeer niet nu een groot deel van de e-mails in die mailbox ontbreekt in de originele mailbox van [geïntimeerde1] Produkties en in de webmail op de server van Planet op dit e-mailadres [geïntimeerde1] @planet.nl. Bovendien kan [appellante] volgens [geïntimeerde1 t/m 4] in toekomstige procedures ook afschriften verzoeken langs de weg van artikel 843a Rv of 22 Rv.
3.9
Het hof volgt [appellante] in haar standpunt dat zij, gezien de nog verwachte procedures en het feit dat zij eerdere claims van [geïntimeerde1 t/m 4] deels heeft weten af te wenden door overlegging van e-mails en bijlagen uit de mailbox, een gerechtvaardigd belang heeft om zich te kunnen blijven verweren tegen claims met behulp van informatie die in de mailbox staat. Dat vloeit inderdaad voort uit het beginsel van equality of arms. Een mogelijk beroep op artikel 843a Rv of op artikel 22 biedt, als [appellante] de back-up uit handen geeft, minder waarborgen voor een gelijk procedureel speelveld tussen [geïntimeerde1 t/m 4] enerzijds en [appellante] anderzijds. Voor zover [geïntimeerde1 t/m 4] stelt dat zij nu minder informatie heeft dan [appellante] omdat een deel van de e-mails op de server/website is gewist, wordt daaraan tegemoetgekomen doordat [appellante] wordt veroordeeld om een kopie van haar back-up aan [geïntimeerde1 t/m 4] te verschaffen. [appellante] heeft haar bereidheid daartoe tijdens de mondelinge behandeling bij het hof ook al uitgesproken. Uiteraard mag [appellante] geen bedrijfsgeheimen (in de ruimste zin van het woord) voor andere doeleinden gebruiken dan voor haar eigen standpunten in gerechtelijke procedures. Het staat [appellante] evenmin vrij om informatie uit de back-up met derden te delen. Dat zij dat eerder wel heeft gedaan, zoals [geïntimeerde1 t/m 4] stelt, heeft [appellante] gemotiveerd betwist en kan in dit kort geding niet worden vastgesteld.
Beheer door een onafhankelijke derde
3.1
Duidelijk is dat niet alle e-mails en bijlagen die op de back-up staan mogelijk van nut zijn in toekomstige procedures en dat zich op de back-up misschien ook bedrijfsgeheimen bevinden ten aanzien waarvan [appellante] geen gerechtvaardigd belang heeft om ze te behouden. Het hof kan in dit kort geding echter niet vaststellen welke documenten wel potentieel nuttig zijn voor standpunten van [appellante] in procedures en welke niet, alleen al niet omdat [appellante] geen overzicht van de zich op de back-up bevindende stukken heeft overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof daarom met partijen de mogelijkheid van beheer door een onafhankelijke derde besproken. Partijen hebben vervolgens bij akte laten weten een gedeeltelijke regeling te hebben getroffen, in die zin dat advocaat [naam3] de harde schijf in bewaring zal nemen, dat [geïntimeerde1 t/m 4] gelijktijdig een volledige (digitale) kopie van de harde schijf zal krijgen en dat [appellante] geen (digitale) kopie van de harde schijf zal achterhouden. Partijen zijn het ook eens geworden over een regeling op grond waarvan [naam3] zal beslissen op de verzoeken van [appellante] om afgifte van digitale bescheiden en over wie welke kosten draagt.
3.11
Afweging van alle belangen, waarbij enerzijds als uitgangspunt geldt dat de mailbox aan [geïntimeerde1] Produkties had moeten worden teruggegeven en anderzijds dat [appellante] het recht toekomt om gegevens daaruit – met inachtneming van het beginsel van equality of arms – in toekomstige procedures te kunnen benutten, tegen de achtergrond van de onduidelijkheid over de vraag met betrekking tot hoeveel en welke bescheiden [appellante] een gerechtvaardigd belang heeft, leidt het hof tot de volgende beslissing.
3.12
Vordering 1 van [geïntimeerde1 t/m 4] (kort gezegd: teruggave van alle bedrijfseigendommen van [geïntimeerde1 t/m 4] waaronder alle e-mails van en naar [geïntimeerde1] @planet.nl) gaat te ver om in haar geheel te kunnen toewijzen. Het mindere is wel toewijsbaar, namelijk het bij [naam3] in bewaring stellen van de harde schijf die [appellante] in haar bezit heeft, het verstrekken van een kopie daarvan aan [geïntimeerde1] Produkties en het niet behouden van een kopie door [appellante] . Dat [appellante] andere bedrijfseigendommen van [geïntimeerde1] Produkties in haar bezit heeft dan de back-up op een harde schijf, is betwist en kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. [geïntimeerde1 t/m 4] hebben dat niet voldoende onderbouwd. Daarom zal de toewijzing van vordering 1 alleen zien op de harde schijf in [appellante] bezit. [appellante] heeft nog opgemerkt dat zij alleen een back-up van een bepaalde periode heeft gemaakt en dat op de harde schijf dus niet alle e-mails van [geïntimeerde1] Produkties vanaf 2007 (toen zij daar begon te werken) staan. Voor zover [geïntimeerde1 t/m 4] dit betwist, merkt het hof op dat het [appellante] niet kan veroordelen tot overhandiging van meer dan zij in bezit heeft en dat het hof niet meer kan vaststellen (aan de hand van productie H3) dan dat de back-up in ieder geval de e-mails (met eventuele bijlagen) vanaf 18 oktober 2016 bevat.
Dat [appellante] (bedrijfs)eigendommen van [geïntimeerde2] Holding, [geïntimeerde3] B.V. en [geïntimeerde4] in bezit heeft, is niet voldoende gemotiveerd gesteld. De vorderingen van die partijen zullen dus worden afgewezen. Het hof zal een dwangsom verbinden aan de veroordelingen zoals hierna in het dictum vermeld.
3.13
Op een aantal punten zijn partijen het niet eens geworden, zoals hoeveel dagen vóór een zitting in een toekomstige procedure [geïntimeerde1 t/m 4] stukken in het geding moet brengen zodat [appellante] – gelet op de afgesproken beslisprocedure van [naam3] – niet in tijdnood zal komen bij het verkrijgen van bescheiden ten behoeve van haar standpunten. Omdat dit niet een vordering is die aan het hof is voorgelegd, kan het hof hier niet over beslissen. Het hof merkt wel op dat de relatie tussen [geïntimeerde1 t/m 4] en [appellante] door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst en dat [appellante] in staat moet zijn in procedures effectief haar standpunten te onderbouwen.
Geen verstrekking van overzichten
3.14
Vordering 2 zal worden afgewezen omdat [appellante] gemotiveerd heeft betwist dat zij bedrijfseigendommen, waaronder e-mails, aan derden heeft verstrekt. Zonder bewijslevering – waarvoor dit kort geding zich niet leent – kan niet worden vastgesteld dat zij dat wel heeft gedaan. Wat betreft de in de verschillende procedures ingebrachte stukken heeft [appellante] met het als H3 overgelegde overzicht (dat door [geïntimeerde1 t/m 4] niet is betwist) voldoende duidelijk gemaakt welke e-mails en bijlagen zij in procedures wanneer en aan wie heeft verstrekt.

4.De slotsom

De conclusie luidt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat vordering 1 van [geïntimeerde1] Produkties voor een kleiner gedeelte zal worden toegewezen. De overige vorderingen worden afgewezen.
Omdat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding:
5.1
vernietigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 15 mei 2023, zoals hersteld bij vonnis van 17 mei 2023 en doet opnieuw recht:
5.2
veroordeelt [appellante] om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest de bij haar (advocaat) in bezit zijnde harde schijf met back-up van (een gedeelte van) de mailbox van [geïntimeerde1] @planet.nl aan [naam3] te overhandigen, onder gelijktijdige verstrekking van een volledige (digitale) kopie van hetgeen op de harde schijf staat aan de advocaat van [geïntimeerde1 t/m 4] , zonder daarbij kopieën of andersoortige verveelvoudigingen, in welke vorm dan ook, te behouden of te laten behouden door een derde, met uitzondering van de gegevens die inmiddels onderdeel zijn van procesdossiers in procedures waarin [appellante] partij is, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van in totaal € 5.000,- ingeval van gehele of gedeeltelijke niet voldoening aan deze veroordeling,
5.3
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de rechtbank,
5.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, S.C.P. Giesen en A.W. Steeg, is ondertekend door de oudste raadsheer en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.