Uitspraak
[appellant],
de stichting,
1.Het verdere procesverloop in hoger beroep
2.Waar gaat deze procedure over?
3.De feiten
4.De procedure bij de rechtbank
5.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep
zodanig zwaarwegende redenen’ dat voortzetting van de zorg- en dienstverlening in redelijkheid niet kan worden verlangd. De rechtbank heeft de opzegging aan dat criterium getoetst en in dit hoger beroep is niet in geschil dat aldus aan het juiste criterium is getoetst. Voor zover de tussen partijen gesloten dienstverleningsovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling (artikel 7:446 BW) geldt dat deze slechts kan worden opgezegd indien sprake is van ‘
gewichtige redenen’ (artikel 7:460 BW). Gesteld noch gebleken is dat dit criterium materieel anders is dan dat van de zwaarwegende redenen uit de algemene voorwaarden. Of sprake is van een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling kan daarom in het midden gelaten worden. Ook het hof zal dan ook onderzoeken of sprake is van zwaarwegende redenen als zojuist bedoeld.
dat de cliënt weigert zijn medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor een goede uitvoering van de overeenkomst’. De door de stichting verlangde medewerking (aanwezigheid van begeleider en gedragsdeskundige) kon redelijkerwijs nodig geacht worden door de stichting. De stichting was immers verantwoordelijk voor de juiste zorgverlening. Zij mocht daarom haar professionele inzicht dat de aanwezigheid van de genoemde personen nodig was, leidend laten zijn bij de concrete invulling van de zorgverlening. [appellant] was niet gehouden het eens te zijn met dat professionele inzicht, maar diende het wel te respecteren omdat hij zich daaraan had verbonden door met de stichting een dienstverleningsovereenkomst te sluiten die nu juist gebaseerd was op de zorgfaciliteiten die de stichting, als professioneel zorgverlener, bood. Door desondanks te volharden in zijn weigering heeft [appellant] niet de medewerking verleend die redelijkerwijs nodig was voor een goede uitvoering van de overeenkomst. Dat was, volgens de algemene voorwaarden, een zwaarwegende reden voor opzegging.
onoverbrugbaar’. In een poging de verhoudingen niettemin weer vlot te trekken is eerst mediation geprobeerd. Dat heeft niet tot resultaat geleid. Vervolgens is een vaststellingsovereenkomst gesloten op 29 mei 2019. Partij daarbij waren (ook) de ouders van [appellant] omdat de gestelde onoverbrugbare verschillen van inzicht vooral bestonden tussen hen en de stichting. Die vaststellingsovereenkomst voorzag in de wijze waarop het contact tussen [appellant] , zijn ouders en de stichting vorm moest krijgen. Al meteen daarna ontstonden echter problemen over de nakoming van de vaststellingsovereenkomst op dat punt. Eindeloze mailwisseling was (wederom) het gevolg, maar resultaat bleef uit. Daarbij is van belang dat de stichting een resultaat mocht verwachten dat spoorde met haar professionele opvattingen over de wijze waarop de (ingevolge de dienstverleningsovereenkomst te verlenen) zorg gestalte moest krijgen. Toen dat resultaat niet mogelijk bleek – te weten: een evaluatiegesprek met als deelnemers, onder andere, de begeleider en de gedragsdeskundige – was redelijkerwijs de situatie bereikt dat het reeds aangetaste vertrouwen nu geheel was komen te ontbreken en hernieuwde opzegging van de dienstverleningsovereenkomst onontkoombaar was.
behoudens voor zover deze bepalingen niet wel verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet’.