ECLI:NL:GHARL:2023:4902

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
21-002887-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade en verwerping van noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1971 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade, gepleegd op 1 januari 2020 in [pleegplaats]. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 150 uren opgelegd, subsidiair 75 dagen hechtenis, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1.582,00 toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting op 25 mei 2023 heeft het gerechtshof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft gepleit voor bevestiging van het vonnis van de politierechter. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld, maar het hof heeft dit beroep verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders het initiatief tot geweld hebben genomen en dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verklaringen van de aangever en getuigen ondersteunden deze conclusie.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn handelen, wat duidt op voorbedachten rade. De betrokkenheid van de verdachte bij het geweld is bewezen verklaard, en het hof heeft de veroordeling van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, en de schadevergoeding aan de benadeelde partij is bevestigd, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2020.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002887-20
Uitspraak d.d.: 8 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 augustus 2020 met het parketnummer 18-084361-20 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 25 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen voor het bedrag van € 1.582,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [benadeelde] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal, (met een voorwerp) te slaan/stompen en/of meermalen te schoppen/trappen.
subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te [pleegplaats] openlijk, te weten, [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [benadeelde] door hem meermalen, althans eenmaal, (met een voorwerp) te slaan/stompen en/of meermalen te schoppen/trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het primair tenlastegelegde feit

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft (onder meer) bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de mishandeling met voorbedachten rade omdat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld. De verdachte stelt dat hij door aangever met een prikstok is geprikt en daardoor zichzelf proportioneel heeft moeten verdedigen door aangever een aantal klappen met de vuist te geven.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. [1]
Ter terechtzitting van het gerechtshof heeft de verdachte verklaard dat zij met een groep van vijf personen, bestaande uit medeverdachte [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in twee auto’s naar de woning van aangever zijn gereden. Vervolgens is hij samen met [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] naar de deur van aangever gelopen. [2]
Aangever [benadeelde] heeft aangifte gedaan van mishandeling die heeft plaatsgevonden op 1 januari 2020 in [pleegplaats] . Op de betreffende dag ging de deurbel en is hij naar de voordeur gegaan. Toen hij de deur opende, stormden gelijk vier onbekende personen zijn huis binnen. Deze mannen begonnen meteen op hem in te slaan. Hij werd geraakt op zijn gezicht en op zijn hele lichaam. Het ging snel en ze schreeuwden: "Als jij [medeverdachte 2] wat doet dan pakken wij jou". Er is over en weer geslagen en ook aangever heeft teruggeslagen. In de schermutseling zag aangever [medeverdachte 2] in de voortuin staan. Hij zag dat [medeverdachte 2] niets deed. In de hal had aangever een prikstok staan. Deze heeft aangever gepakt om de mannen uit zijn woning te duwen. Tijdens het duwen heeft één van de mannen de prikstok afgepakt, ten gevolge waarvan aangever een tik met de punt op zijn hoofd heeft gekregen. Aangever voelde daardoor pijn en zag dat er bloed uit zijn wond op zijn hoofd kwam. Nadat aangever de vier mannen zijn deur had uitgewerkt, zijn de mannen er lopend vandoor gegaan. [3]
Aangever heeft later op Facebook gezocht naar de verdachten. Zijn zoon (
het gerechtshof begrijpt: [getuige 1]) heeft tijdens het incident gehoord dat er tegen een van de daders werd gezegd: "Kom [verdachte] we gaan". Via de Facebook-pagina van aangevers dochter [getuige 4] hebben zij de stiefvader van [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 1] ) opgezocht en gevonden. [medeverdachte 2] was het ex-vriendje van aangevers dochter. De naam van de verdachte kwam als zoekresultaat naar voren. Aangever herkende deze man als één van de daders die bij het incident betrokken was. Aangever verklaarde dat de verdachte de man was met wie hij had gevochten. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij meerdere personen bij het voorraam van de woning zag staan, die hij niet herkende. Hij hoorde dat er op het voorraam werd geklopt en zag dat zijn vader (
het gerechtshof begrijpt: aangever) de deur opende. Hij zag dat de personen die hij eerder had gezien in de voortuin, zichzelf naar binnen duwden. Hij nam waar dat er vijf personen waren, waarvan vier personen naar binnenkwamen. Ook zag hij dat één van de personen de ex-vriend van zijn zus, [getuige 4] , was. Hij herkende hem als [medeverdachte 2] en zag dat hij in de voortuin bleef staan. Vervolgens zag hij dat de vier personen die de woning binnenkwamen meteen begonnen te slaan en te schoppen tegen zijn vader, dat zijn vader probeerde de vier personen duwend naar buiten te werken en dat zijn vader de personen naar buiten kreeg. Daarna kreeg zijn vader een klap op schouderhoogte. Het vechten ging buiten verder. Hij zag alle vier personen aan het slaan en schoppen waren tegen zijn vader. Eén van de mannen pakte een prikhaak op uit de tuin. Deze persoon haalde met de prikhaak in zijn rechterhand uit naar zijn vader. Zijn vader kon met zijn arm de slag afweren. Dezelfde persoon haalde daarna nogmaals uit met de prikhaak op de linkerzijde van het hoofd van zijn vader. Hij zag dat [medeverdachte 2] weg was en dat zijn vader onder het bloed zat. [5]
Getuige [getuige 2] (de echtgenote van aangever) heeft verklaard dat zij opeens veel lawaai hoorde in de hal van haar woning, aan de voorzijde van het huis. Ze rende naar de hal, opende de deur en zag dat onbekende mannen zich in hun woning bevonden. Ze zag dat haar man (
het gerechtshof begrijpt: aangever) vier mannen van zich probeerde af te houden. Eén van deze mannen had een grote stok met een haak vast waarmee hij haar man sloeg. Deze man was ongeveer 1.75 meter groot, had donkerblond haar en opvallend grote ogen. Verder zag zij nog een man van 1.90 meter, met slierterig haar. Het was erg heftig en zij zag dat haar man door de mannen werd belaagd en naar de grond werd gewerkt. De mannen lagen een ogenblik op haar man en renden later de woning uit. [6]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij zijn buurman [benadeelde] (
het gerechtshof begrijpt: aangever) half in de deuropening zag staan van zijn woning. Hij zag een man met grijs haar tot op de schouders voor [benadeelde] staan. De man en [benadeelde] duwden elkaar. Hij hoorde dat iemand riep: "Ophouden nu ophouden nu". Hij zag dat beide mannen elkaar in het gezicht sloegen. Hij zag vier personen het pad aflopen in de richting van de straat. Hij omschreef de lange man met grijze haren als een Nederlandssprekende man, met een donkere lederen jas aan en een donkere broek. [7]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] , de vader van [medeverdachte 2] , met [medeverdachte 2] had gebeld dat hij onderweg was naar hun huis in [plaats] en dat ze daarna wel naar [pleegplaats] zouden gaan. [medeverdachte 2] deed de deur voor [medeverdachte 1] open en zijzelf bleef eerst boven. Toen [getuige 4] meer stemmen hoorde, is zij naar beneden gegaan. [medeverdachte 1] was met meer mannen bij haar huis gekomen. Zij herkende één persoon, [verdachte] (
het gerechtshof begrijpt: de verdachte). Het klopt dat haar vader via Facebook naar de verdachte heeft gezocht als één van de personen die betrokken is geweest bij het incident. De verdachte is weleens bij [medeverdachte 1] over de vloer geweest. Na het incident heeft zij met de verdachte gesproken en toen hij vertelde hij haar dat hij van [medeverdachte 2] had gehoord dat haar vader [medeverdachte 2] had aangeraakt. De verdachte ging daarom mee naar [pleegplaats] omdat hij vond dat je als volwassen man iemand van 19 jaar niet aanraakt en bedreigt. Toen alle mannen in de hal stonden werd er door elkaar heen geroepen dat ze: "Heen zouden gaan". [getuige 4] gaf aan dat ze mee wilde gaan om te voorkomen dat het zou escaleren. Het leek [medeverdachte 2] niet verstandig dat zij mee zou gaan. [medeverdachte 2] zei dat ze alleen heen zouden gaan om met haar vader te praten. Volgens [medeverdachte 2] gingen de anderen mee voor het geval het zou escaleren, zodat hij back up had. [getuige 4] bleef thuis en heeft gezegd dat zij het niet verstandig vond dat zij naar haar vader gingen. De mannen gaven aan dat ze heengingen om te praten, maar [getuige 4] vond dat ze een andere indruk gaven. Ze fokten elkaar op en voelden zich met elkaar sterk. [8]
Door de [forensisch arts] is een beschrijving gegeven van het toegebrachte letsel aan aangever. Daaruit volgt dat in de haargrens linksboven het oor/voorhoofd, een donkerrode korst van 3 centimeter lang en 2 millimeter breed is aangetroffen, welk letsel passend is bij een diepe kraswond, dan wel snijwond, dan wel scheurwond. [9]
Het gerechtshof overweegt als volgt.
Noodweer
Het gerechtshof heeft de bovenstaande feiten beoordeeld aan de hand van hetgeen de Hoge Raad in zijn zogenoemde noodweerarrest [10] heeft overwogen, voor zover relevant in deze zaak:
"Art. 41 Sr luidt:

1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.

Verdediging van specifieke rechtsgoederen
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".
Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
Er is geen "wederrechtelijke" aanranding wanneer bijvoorbeeld (….) de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding.”
Toegepast op hetgeen het gerechtshof heeft vastgesteld wordt het volgende overwogen.
Uit de hiervoor beschreven verklaringen van aangever en getuigen leidt het gerechtshof af dat het initiatief tot het uitoefenen van geweld van de verdachte en zijn mededader(s) is uitgegaan. De verdachte is degene die samen met de mededaders naar de woning van aangever is gegaan en onmiddellijk klappen heeft uitgedeeld aan aangever. Aangever heeft vervolgens gepoogd de mannen weg te duwen en de deur te sluiten, waarna hij een prikstok heeft gepakt, die in de hal lag. Een van de mannen heeft deze prikstok afgepakt en aangever daarmee op zijn hoofd geslagen. De stelling van de verdachte, dat hij direct nadat de voordeur werd geopend door aangever werd aangevallen en met de prikstok werd geslagen vindt daarmee geen steun in de bewijsmiddelen en acht het gerechtshof ook overigens niet aannemelijk geworden. Er is derhalve voor verdachte nimmer sprake geweest van een noodweersituatie. De verdachte en zijn mededaders hebben extensief en gericht geweld toegepast tegenover aangever, terwijl aangever enkel heeft geprobeerd om de mannen uit zijn woning te houden. Het gerechtshof verwerpt gelet op het voorgaande het beroep op noodweer.
Voorbedachten rade
Het gerechtshof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. [11]
Het gerechtshof ziet met name in de verklaring van [getuige 4] het bewijs voor de voorbedachten rade. De verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en de andere mannen waren erop uit om geweld te gebruiken. Het initiatief lag bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Na het telefoontje van [medeverdachte 2] met zijn vader zijn, behalve verdachte [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , nog twee mannen ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) meegegaan om de groep getalsmatig te versterken. De context van hun handelen duidt op het plan om geweld te gebruiken tegenover aangever. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] gedroegen zich voorafgaand aan het incident opgefokt. De stelling van de verdachte, ter terechtzitting in hoger beroep herhaald, dat hij uit was op een gesprek, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Uit de verklaring van aangever blijkt dat geen enkele poging is gedaan om een gesprek met hem te beginnen. Nadat de mannen aanbelden en aangever de deur opendeed, hebben zij meteen geweld gebruikt. Dat wordt ook ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] .
Aldus is sprake van een tevoren door de verdachte en zijn medeverdachte genomen besluit en heeft verdachte, onderweg in de auto naar de woning van aangever, derhalve tussen het nemen van zijn besluit en de uitvoering ervan gelegenheid gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Van contra-indicaties waaraan in dit verband een zwaarder gewicht zou moeten worden toegekend is naar het oordeel van het gerechtshof geen sprake.
Medeplegen
Het gerechtshof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van hetgeen het gerechtshof hierboven omtrent de aan de wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden heeft overwogen, oordeelt het gerechtshof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachte, medeverdachte en drie anderen zijn samen naar het huis van aangever gegaan. Zij hebben daar aangebeld en toen de deur werd opengedaan, zijn ze direct begonnen met inslaan op aangever. Nadat aangever een prikstok in de hal zag staan, heeft hij deze gebruikt om de mannen uit zijn woning te houden. Vlak daarna heeft één van de mannen de prikstok van aangever afgepakt, waarna met de punt van de prikstok een klap is uitgedeeld tegen aangever. Het ten gevolge hiervan ontstane letsel op het hoofd van verdachte is door de forensisch arts onderzocht en beschreven als geheel overeenkomstig de toedracht. Daarmee acht het gerechtshof het tenlastegelegde medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade bewezen.
Het gerechtshof verwerpt op grond van het bovenstaande de door de verdediging gevoerde bewijsverweren.
Gelet op al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 1 januari 2020 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met voorbedachten rade [benadeelde] heeft mishandeld door hem meermalen, (met een voorwerp) te slaan en te schoppen.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade van aangever. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en hem pijn toegebracht. Dergelijk gewelddadig handelen leidt in de regel bij slachtoffers tot gevoelens van angst en onveiligheid. Het incident vond plaats voor (en in de deuropening van) de woning van aangever, een plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
24 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Tevens volgt daaruit dat de verdachte na de pleegdatum van het in deze zaak ter beoordeling staande feit onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een verkeersvoorschrift. Daarmee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing;
- de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Voorts houdt het gerechtshof rekening met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. De verdachte heeft op 24 augustus 2020 hoger beroep ingesteld.
Het arrest van het gerechtshof wordt uitgesproken op 8 juni 2023. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 9 maanden overschreden. Het gerechtshof zal vanwege de termijnoverschrijding niet volstaan met de enkele constatering van het verzuim.
Het gerechtshof acht de door de politierechter opgelegde taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, in beginsel aangewezen. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, acht het gerechtshof oplegging van een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.897,00, bestaande uit € 1.397,00 aan materiële schade en € 2.500 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen tot een bedrag van € 1.582,00, bestaande uit € 82,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerechtshof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.582,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag € 1.582,00, bestaande uit € 82,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020, tot aan de dag van algehele voldoening.
Voor het overige gevorderde van € 1.150 materiële schade is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de verdachte.
Ten aanzien van het meer gevorderde van € 1.000 aan immateriële schade is het gerechtshof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte is jegens de benadeelde partij [benadeelde] niet tot vergoeding van het toegewezen bedrag gehouden, voor zover zijn mededader het bedrag reeds heeft voldaan.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.582,00 (duizend vijfhonderdtweeëntachtig euro) bestaande uit € 82,00 (tweeëntachtig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.582,00 (duizend vijfhonderdtweeëntachtig euro) bestaande uit € 82,00 (tweeëntachtig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 januari 2020.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 8 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoelt het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Noord-Nederland, district Fryslân, basisteam Noordoost-Fryslân, met dossiernummer PL0100-2020001557 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 94.
2.Het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, d.d. 25 mei 2023.
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 17.
4.Het proces-verbaal van verhoor aangever, p. 32.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 34-35.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 40.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 50.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 59.
9.Forensisch geneeskundig letselverslag, p. 89.
10.HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.
11.HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.