ECLI:NL:GHARL:2023:4599

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
200.314.055/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bewijswaardering en betaling van beheerkosten in geschil tussen vastgoedbedrijf en recreatiepark

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Spijker-Vast-Goed B.V. tegen Molecaten Park Kuierpad B.V. over de betaling van beheerkosten. Spijker-Vast-Goed, een vastgoedbedrijf dat zich bezighoudt met de aankoop en verhuur van onroerende zaken, heeft in 2016 vakantiewoningen gekocht op een recreatiepark dat door Molecaten wordt geëxploiteerd. Na deelname aan een verhuurpool heeft Spijker-Vast-Goed de verhuurbemiddelingsovereenkomst opgezegd en ontving vervolgens facturen van Molecaten voor beheerkosten. Spijker-Vast-Goed heeft deze facturen niet betaald, wat leidde tot een rechtszaak bij de kantonrechter, die de vorderingen van Molecaten toewijsde. In hoger beroep betwist Spijker-Vast-Goed de bewijswaardering van de kantonrechter en stelt dat er een afspraak was gemaakt dat zij geen beheerkosten hoefde te betalen. Het hof oordeelt dat Spijker-Vast-Goed niet heeft bewezen dat een dergelijke afspraak is gemaakt. De getuigenverklaringen van Spijker-Vast-Goed worden niet als voldoende geloofwaardig beschouwd in vergelijking met de verklaring van de vertegenwoordiger van Molecaten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van Spijker-Vast-Goed af, inclusief de verzoeken om terugbetaling van eerder betaalde bedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.314.055/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8844248)
arrest van 30 mei 2023
in de zaak van
Spijker-Vast-Goed B.V.,
die is gevestigd in Paterswolde,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Spijker-Vast-Goed,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, die kantoor houdt in Groningen,
bij de rechtbank: gedaagde,
tegen
Molecaten Park Kuierpad B.V.,
die is gevestigd in Hattem,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
Molecaten,
advocaat: mr. D. Warnink, die kantoor houdt in Kampen.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 13 juli 2021 en 19 juli 2022, die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 1 augustus 2022,
- de e-mail van mr. Warnink van 22 augustus 2022,
- de memorie van grieven van 18 oktober 2022 (met productie),
- de memorie van antwoord van 3 januari 2023 (met producties),
- de antwoordakte van 28 februari 2023.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.3. De kern van de zaak en de beslissing van de kantonrechter

3.1
Het gaat in dit hoger beroep om de vraag of partijen de afspraak hebben gemaakt dat Spijker-Vast-Goed geen beheerkosten hoefde te betalen. Dit geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
3.2
Molecaten exploiteert een recreatiepark waarop vakantiehuizen staan. Spijker-Vast-Goed houdt zich beroepsmatig bezig met het opkopen, verkopen en verhuren van onroerende zaken, waaronder vakantiehuizen. Daarvoor bezoekt zij regelmatig executieveilingen.
3.3
In juni 2016 heeft Spijker-Vast-Goed op een executieveiling een aantal vakantiewoningen gekocht op het door Molecaten geëxploiteerde vakantiepark. In de veilingbrochure is vermeld dat de vakantiewoningen (bungalows) deel uitmaken van een verhuurpool, maar dat geen sprake is van verplichte deelname aan die pool. Tevens zijn de (park)kosten per bungalow zonder deelname aan de verhuurpool weergegeven, bestaande uit beheerkosten, en kosten wegens aansluiting CAI en afvalstoffen.
3.4
Spijker-Vast-Goed heeft in 2016 deelgenomen aan de verhuurpool, maar heeft de verhuurbemiddelingsovereenkomst op 20 juni 2016 opgezegd.
3.5
Over het jaar 2016 is een positief resultaat behaald, waarbij – zoals blijkt uit de afrekeningsnota’s van 31 januari 2017 - de verhuuropbrengsten zijn verrekend met de beheerkosten over dat jaar en waarbij het restant, berekend per bungalow, is uitbetaald aan Spijker-Vast-Goed.
3.6
In de periode 2017 tot februari 2020 heeft Molecaten aan Spijker-Vast-Goed facturen gestuurd voor door haar uitgevoerd beheer en bijbehorende kosten. De afrekeningen zijn per bungalow gemaakt. Het gaat in deze procedure om veertien facturen, met factuurdata van 31 juli 2017 tot en met 31 juli 2019 voor een totaalbedrag van € 23.964,95.
3.7
Omdat Spijker-Vast-Goed deze facturen, ondanks aanmaning met ingebrekestelling, niet heeft voldaan, heeft Molecaten bij de kantonrechter gevorderd om Spijker-Vast-Goed te veroordelen tot betaling van € 23.964,95, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening en met € 1.014,65 aan buitengerechtelijke incassokosten, alles met veroordeling van Spijker-Vast-Goed in de proceskosten.
3.8
De kantonrechter heeft deze vorderingen nadat getuigen waren gehoord in het eindvonnis van 19 juli 2022 toegewezen.
3.9
Tegen die uitspraak heeft Spijker-Vast-Goed bezwaar gemaakt. De bedoeling van het hoger beroep is dat het eindvonnis van 19 juli 2022 wordt vernietigd en dat de vorderingen van Molecaten alsnog worden afgewezen. Ook vordert Spijker-Vast-Goed in hoger beroep veroordeling van Molecaten tot terugbetaling van het door Spijker-Vast-Goed op basis van
het vonnis betaalde bedrag van € 28.174,98, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van algehele voldoening, alles met veroordeling van Molecaten in de proceskosten van beide instanties, nakosten daaronder begrepen.

4.Het oordeel van het hof

De opzet en de conclusie van deze uitspraak
4.1
Spijker-Vast-Goed heeft inhoudelijk één bezwaar (grief I) tegen het eindvonnis van de kantonrechter opgeworpen. De andere grieven (IA en II) missen zelfstandige betekenis en delen daarom het lot van de eerste grief.
4.2
De conclusie zal zijn dat het bezwaar van Spijker-Vast-Goed geen doel treft en dat het eindvonnis zal worden bekrachtigd.
Omvang van het hoger beroep
4.3
Hoewel Spijker-Vast-Goed in haar appeldagvaarding vernietiging heeft gevorderd van zowel het tussenvonnis van 13 juli 2021 als het eindvonnis van 19 juli 2022, stelt ze in de memorie van grieven uitdrukkelijk ‘geen grieven te ontwikkelen tegen het tussenvonnis van 13 juli 2021, vanwege het feit dat op grond van artikel 150 Rv Spijker begrijpt dat zij met de bewijslast van de door haar gestelde (bevrijdende) afspraak is belast.’
Spijker-Vast-Goed stelt zich neer te leggen bij het oordeel van de kantonrechter ‘dat er een juridische basis is voor Molecaten om aan Spijker beheerkosten in rekening te brengen’. Zij maakt daarmee geen bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat dit betekent dat Spijker-Vast-Goed de facturen van Molecaten moet voldoen, tenzij komt vast te staan dat
[naam1] van Molecaten haar in 2019 heeft toegezegd dat zij de facturen voor de beheerkosten niet meer hoefde te voldoen.
4.4
Het bezwaar van Spijker-Vast-Goed richt zich daarmee enkel tegen de bewijswaardering door de kantonrechter, waarbij Spijker-Vast-Goed stelt dat de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. De kantonrechter heeft volgens haar ten onrechte te weinig waarde toegekend aan de verklaringen van [naam2] en [naam3] ten opzichte van de verklaring van [naam1] . In de memorie van grieven wordt dan ook enkel vernietiging van het eindvonnis van 19 juli 2022 gevorderd.
Uitgangspunten bij de bewijswaardering4.5 In dit hoger beroep is dus opnieuw de vraag aan de orde of Spijker-Vast-Goed erin is geslaagd te bewijzen dat partijen een nadere afspraak hebben gemaakt omtrent betaling van de beheerkosten.
4.6
Bij de beoordeling van deze vraag stelt het hof voorop dat vaak niet onomstotelijk kan worden vastgesteld of het te bewijzen opgedragen feit zich heeft voorgedaan. In het civiele recht is dat ook niet vereist; een redelijke mate van zekerheid volstaat. Als algemene regel kan worden aangenomen dat een feit voor de civiele rechter is bewezen wanneer uit de beschikbare bewijsmiddelen redelijkerwijs kan worden afgeleid dat het feit zich heeft voorgedaan, en uit die bewijsmiddelen níet even goed kan worden afgeleid dat hetgeen de wederpartij met betrekking tot dat feit stelt, zich heeft voorgedaan, terwijl zich evenmin de situatie voordoet dat bewijsmateriaal ontbreekt dat redelijkerwijs verwacht mocht worden. Een dergelijk bewijsoordeel komt tot stand door al het bewijsmateriaal te betrekken in de beantwoording van de vraag of het opgedragen bewijs is geleverd.
4.7
In veel gevallen zal bij die beoordeling het getuigenbewijs centraal staan. De mate van geloofwaardigheid van een getuigenverklaring moet dan worden gezocht in de inhoud van de verklaring zelf, in combinatie met andere bewijsmiddelen. In het algemeen geldt dat een getuigenverklaring als minder geloofwaardig moet worden beschouwd als (i) de verklaring niet valt te rijmen met andere informatie die in het dossier beschikbaar is, zoals overgelegde stukken, brieven, e-mails, whatsappconversaties en dergelijke, en de getuige daarvoor geen plausibele verklaring heeft kunnen geven (ii) de getuige bij doorvragen weinig details kan vermelden en (iii) de getuige een ingestudeerd verhaal vertelt waaraan hij geen details toevoegt en waaraan hij bij doorvragen niets verandert.
Het bewijs
4.8
Spijker-Vast-Goed heeft als getuigen doen horen de heer [naam2] , statutair bestuurder en zijn zoon [naam3] , eveneens werkzaam bij Spijker-Vast-Goed. Molecaten heeft vervolgens [naam1] , directielid bij Molecaten doen horen.
4.9 De heer [naam2] heeft als partijgetuige verklaard dat hij in juni/juli 2016 bij hem thuis op het terras met de heer [naam1] van Molecaten heeft gesproken, waarbij zijn zoon [naam3] er later bij is komen zitten.
Hij heeft verklaard dat [naam1] de huisjes van hem wilde overnemen, maar dat hij daarop niet is ingegaan omdat hij het bod te laag vond. [naam1] zou hem vervolgens hebben gevraagd de huisjes niet te goedkoop te verkopen, waarop hij heeft gezegd dat verkoop dan tijd zou kosten en dat hij daarom geen beheerkosten en zo wilde betalen. [naam2] heeft verklaard dat dat toen, in het bijzijn van zijn zoon, is afgesproken en dat [naam1] heeft gezegd dat hij daarmee akkoord ging. Toen er op een gegeven moment facturen binnenkwamen, heeft hij [naam1] gebeld, die hem heeft gezegd dat het wel goed kwam. [naam2] heeft ten slotte verklaard zich niet te herinneren hoe vaak hij daar met [naam1] over heeft gesproken en niet meer goed te weten wat hij heeft gedaan toen er aanmaningen binnenkwamen.
4.1
De heer [naam3] heeft verklaard zich een gesprek bij zijn vader thuis met [naam1] te kunnen herinneren, in dezelfde zomer dat zij de vakantiehuisjes op de veiling hadden gekocht. In zijn aanwezigheid is gesproken over de koopprijs van de huisjes en het eventueel verkopen daarvan. Daaruit voortvloeiende is volgens hem besproken dat ze geen kosten hoefden te betalen. ‘ [naam1] zei dat er geen kosten in rekening zouden worden gebracht als wij zouden proberen om de huisjes voor een hogere prijs te verkopen. Ik denk dat het om de parkkosten ging’, aldus [naam3] . Toen de afspraak werd gemaakt over de kosten, is daar volgens [naam3] geen termijn aan verbonden.
4.11
De heer [naam1] heeft in contra-enquête verklaard zich een gesprek met [naam2] te kunnen herinneren, een paar weken na de veiling bij [naam2] thuis. Hij kon zich niet herinneren dat de zoon van Spijkerman bij het gesprek is aangehaakt. [naam1] heeft eveneens verklaard dat hij wilde zien of [naam2] de huisjes aan hen wilde doorverkopen, maar dat al snel bleek dat hij daarvoor een te hoge koopprijs wilde ontvangen. [naam1] heeft vervolgens verklaard zich niet te kunnen herinneren dat hij expliciet aan [naam2] heeft gevraagd om de huisjes niet te goedkoop te verkopen, maar dat [naam2] dat volgens hem toch al niet van plan was. Na voorlezing door de kantonrechter van de betreffende passage uit de getuigenverklaring van [naam2] over de door hem gestelde afspraak met betrekking tot de beheerkosten, heeft [naam1] verklaard niet akkoord te zijn gegaan met het niet betalen van beheerkosten. Hij kon dat ook niet, omdat hij daarvoor op dat moment de bevoegdheid helemaal niet had. Na het versturen van de facturen heeft hij [naam2] een keer gebeld om een afspraak te maken om te praten hoe dit moest worden afgewikkeld. De herinnering was toen al verlopen. [naam2] zei toen dat hij heel spoedig zou betalen. Hij had net een huisje verkocht en zou met de opbrengst daarvan het openstaande bedrag betalen, aldus [naam1] . [naam1] heeft daaraan toegevoegd dat hij [naam2] niet heeft ontslagen uit betalingsverplichtingen of van het feit dat hij te laat had betaald. Hij heeft nooit gezegd dat die beheerkosten niet hoefden te worden betaald.
4.12
Het hof leidt uit deze getuigenverklaringen af dat partijen het er over eens zijn dat er een gesprek heeft plaatsgevonden in de zomer van 2016 in plaats van 2019, zoals aanvankelijk door Spijker-Vast-Goed is gesteld. De verklaringen van [naam2] en [naam3] dat met [naam1] is afgesproken dat Spijker-Vast-Goed de beheerkosten niet hoefde te betalen, is echter uitdrukkelijk weersproken door [naam1] .
4.13
Omdat op Spijker-Vast-Goed de bewijslast van haar stelling rust dat een dergelijke afspraak is gemaakt, geldt voor de verklaring van [naam2] de beperking in de bewijskracht van zijn verklaring, zoals door de kantonrechter is overwogen. Een verklaring van een partijgetuige over door haar te bewijzen feiten kan geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. [1] Hoewel [naam3] formeel niet als partijgetuige kan worden aangemerkt, geldt wel dat zijn verklaring is afgelegd als zoon van partijgetuige [naam2] en als werknemer van Spijker-Vast-Goed, waarmee de rechter, die vrij is in de waardering van het bewijs [2] bij de beoordeling rekening kan houden. Het hof houdt bij de waardering van het bewijs verder er ook rekening mee dat [naam1] directielid is van Molecaten.
4.14
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en de door partijen in deze procedure ingenomen stellingen, net als de kantonrechter, tot het oordeel gekomen dat van aanvullende bewijzen, die de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken geen sprake is.
4.15
Zo is na de getuigenverhoren komen vast te staan dat een gesprek tussen in ieder geval [naam2] en [naam1] heeft plaatsgevonden in 2016 in plaats van 2019 (nadat de facturen reeds waren verzonden door Molencaten), zoals door Spijker-Vast-Goed in de processtukken in eerste aanleg is gesteld. Tegelijkertijd heeft zij in die processtukken gesteld dat zij zich in 2016 niet realiseerde dat zij een beheervergoeding zou moeten betalen. Daarmee valt niet te verenigen dat [naam2] hierover dan op dat moment wel een afspraak met [naam1] heeft gemaakt.
4.16
Ten tweede staat vast dat over het jaar 2016 de verhuuropbrengsten van de vakantiehuisjes van Spijker-Vast-Goed - bij afrekeningsnota’s van 31 januari 2017 - zijn verrekend met de beheerkosten over dat jaar, waarbij het restant, berekend per bungalow, is
uitbetaald aan Spijker-Vast-Goed (zie 3.5 hiervoor). Onaannemelijk is dat Spijker-Vast-Goed hiermee akkoord zou zijn gegaan, als al in juni/juli 2016 de beweerdelijke afspraak met
[naam1] zou zijn gemaakt dat Spijker-Vast-Goed geen beheerkosten hoefde te voldoen.
4.17
Ten derde staat vast dat Molecaten in de periode van 31 juli 2017 tot en met
31 juli 2019 aan Spijker-Vast-Goed 14 facturen heeft gestuurd voor door haar uitgevoerd beheer en bijbehorende kosten voor een totaalbedrag van € 23.964,95. [naam2] heeft weliswaar verklaard dat hij [naam1] daarover heeft gebeld, die hem zou hebben gezegd dat het wel goed kwam, maar dit wordt niet ondersteund door enig schriftelijk bewijs. Spijker-Vast-Goed heeft in haar memorie van grieven erkend dat zij pas op 17 juli 2020 aan Molecaten heeft geschreven dat met één van haar medewerkers de afspraak was gemaakt dat er geen beheervergoeding hoefde te worden betaald. Als reden daarvoor is in die e-mail overigens gegeven dat Spijker-Vast-Goed geen gebruik maakte van de diensten van het park en dus niet omdat was afgesproken dat verkoop tegen een zo hoog mogelijke prijs zou moeten plaatsvinden en daardoor langer zou duren, zoals door [naam2] en [naam3] is verklaard. Daarbij komt dat [naam2] ook heeft verklaard zich niet te herinneren hoe vaak hij daar met [naam1] over heeft gesproken en dat hij niet meer goed weet wat hij heeft gedaan toen er aanmaningen binnenkwamen. Zijn verklaring is daarmee niet alleen niet in overeenstemming met de e-mail van 17 juli 2020, maar op dit punt ook onvoldoende gedetailleerd en specifiek, terwijl [naam3] op dit punt niets heeft verklaard. Van een professionele partij als Spijker-Vast-Goed had bovendien verwacht mogen worden dat zij op enig moment zou zijn overgegaan tot vastlegging van de door haar gestelde afspraak en tot het vervolgens schriftelijk protesteren tegen de verzonden facturen, die volgens haar daarmee in strijd waren.
4.18
Ten slotte blijkt uit de getuigenverklaring van [naam2] dat zijn makelaar iedere keer als er een huisje werd verkocht mailde of belde met Molecaten of zij het huisje voor de bepaalde koopsom wilde overnemen. Spijker-Vast-Goed kan niet worden gevolgd in haar stelling dat bij al die gelegenheden nooit van de kant van Molecaten is aangegeven dat er helemaal geen afspraak was en dat er beheerkosten moesten worden betaald. Immers Molecaten heeft op de vraag van de makelaar of ‘door het niet meer deel uitmaken van huisje 48 van de verhuurpoule, de beheersovereenkomst daarmee ook automatisch vervalt’ per e-mail op 26 juni 2017 geantwoord: ‘Zeker niet. De beheerovereenkomst voorziet in het beheer van het park en zal immer van kracht zijn.’
4.19
Gelet op het voorgaande is het hof, net als de kantonrechter, tot het oordeel gekomen dat niet met ‘een redelijke mate van zekerheid’ als bedoeld in 4.6 hiervoor kan worden vastgesteld dat partijen hebben afgesproken dat Spijker-Vast-Goed geen beheerkosten aan Molecaten hoeft te betalen. Omdat Spijker-Vast-Goed op dit punt de bewijslast heeft komt dat voor haar risico. Daarmee kan de stelling van Molecaten dat [naam1] wegens het ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid niet namens haar met [naam2] heeft gesproken verder buiten beschouwing blijven.
4.2
Spijker-Vast-Goed kan daarmee niet worden gevolgd in haar stelling dat de kantonrechter in haar bewijswaardering onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het feit dat [naam2] en [naam3] beiden hebben verklaard dat de betreffende afspraak wel is gemaakt tegenover de enkele getuigenverklaring van [naam1] dat dit niet het geval is. Het hof voegt daaraan toe dat [naam3] ook geen gedetailleerde verklaring heeft afgelegd over de precieze inhoud van de afspraken, waar hij onder meer heeft verklaard ‘te denken dat het om parkkosten ging’. Dat [naam1] eerst heeft verklaard dat niemand heeft deelgenomen aan het gesprek met [naam2] om vervolgens te verklaren dat hij zich niet kan herinneren dat [naam3] bij het gesprek aanwezig was, maakt niet dat zijn verklaring daarmee inconsistent, of - zoals Spijker-Vast-Goed stelt - onbetrouwbaar is. Bovendien geldt dat terughoudendheid op zijn plaats is bij de beoordeling van de consistentie van een verklaring: het enkele feit dat een getuige in de loop van het verhoor onderdelen van zijn verklaring wijzigt, maakt de verklaring op zichzelf nog niet ongeloofwaardig.
Bewijsaanbod
4.21
Het bewijsaanbod om als getuige te doen horen de partner van [naam2] , mevrouw [naam4] , die al schriftelijk heeft verklaard dat [naam3] ook bij het gesprek tussen [naam2] en [naam1] aanwezig is geweest, is in het licht van het voorgaande niet ter zake dienend en wordt gepasseerd. Spijker-Vast-Goed heeft verder niet gespecificeerd waarover de beide, door de kantonrechter al gehoorde, getuigen
[naam2] en [naam3] in hoger beroep meer of anders zouden kunnen verklaren, zodat ook dit bewijsaanbod wordt gepasseerd.

5.5. De slotsom

5.1
Grief I slaagt niet. Omdat Spijker-Vast-Goed geen bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de door de kantonrechter toegewezen bedragen neemt het hof deze tot uitgangspunt. De grieven IA en II missen zelfstandige betekenis en delen daarom het lot van grief I. De proceskostenveroordeling zoals die door de rechtbank is uitgesproken blijft daarmee in stand en de vordering van Spijker-Vast-Goed tot terugbetaling van het door haar aan Molecaten betaalde bedrag op basis van het eindvonnis van 19 juli 2022 wordt afgewezen. Het eindvonnis van 19 juli 2022 wordt bekrachtigd.
5.2
Als in het ongelijk te stellen partij wordt Spijker-Vast-Goed veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Die kosten worden begroot op:
griffierecht € 2.135,-
salaris advocaat € 1.531,- (1 punt tarief III).
5.3
Onder die proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3]
5.4
De (proceskosten)veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 19 juli 2022;
veroordeelt Spijker-Vast-Goed tot betaling van de volgende proceskosten van Molecaten:
€ 2.135,- griffierecht,
€ 1.531,- salaris van de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Lorist, H. de Hek en J.E. Wichers en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.

Voetnoten

1.Vgl HR 31 maart 1995, NJ 1997, 592.
2.Vgl artikel 152 lid 2 Rv.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.