In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, dat op 2 februari 2022 is uitgesproken. De procedure betreft een voormalig schoolgebouw in Emmen, dat in 2014 door de gemeente voor een symbolisch bedrag is verkocht aan een rechtsvoorgangster van Stichting Pand 88, met een terugleververplichting. De stichting heeft het pand op 23 april 2020 verkocht aan [appellant] voor € 80.000,-. De gemeente heeft de nietigheid van deze koopovereenkomst ingeroepen, wat heeft geleid tot een rechtszaak. De rechtbank heeft de vorderingen van de gemeente toegewezen, waaronder de vernietiging van de koopovereenkomst tussen [appellant] en de stichting en de verplichting voor beide partijen om het pand terug te leveren aan de stichting.
Het hof heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Dit houdt in dat alle betrokken partijen in het geding moeten worden geroepen om een geldige beslissing te kunnen nemen. Aangezien de stichting niet in het hoger beroep is betrokken, heeft het hof [appellant] de gelegenheid gegeven om de stichting alsnog in het geding te roepen. Indien [appellant] hier niet tijdig gebruik van maakt, kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid in zijn vorderingen.
De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en zal op 27 juni 2023 opnieuw worden behandeld.