In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onroerendezaakbelastingen (OZB) die aan belanghebbende, een B.V. die een woonzorgcentrum exploiteert, zijn opgelegd voor de jaren 2018 en 2019. De heffingsambtenaar van de gemeente Groningen had aan belanghebbende aanslagen opgelegd, waarbij hij stelde dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar en later ook door de Rechtbank Noord-Nederland. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 18 april 2023 in Leeuwarden zijn de gemachtigden van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar verschenen. De kern van het geschil betreft de vraag of de onroerende zaak, die in gebruik is als woonzorgcentrum, in hoofdzaak tot woning dient volgens artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet. Belanghebbende betoogt dat de onroerende zaak als woning moet worden gekwalificeerd, terwijl de heffingsambtenaar dit ontkent en handhaving van de opgelegde aanslagen bepleit.
Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor de kwalificatie als woning ten minste 70% van de waarde van de onroerende zaak aan woondelen moet kunnen worden toegerekend. Het Hof heeft geconcludeerd dat de algemene verkeersruimten, die ook toegang geven tot de woonappartementen, niet volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, omdat deze ook door personeel worden gebruikt voor andere doeleinden. Hierdoor kan niet worden gesteld dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient. Het Hof heeft de aanslagen OZB van de heffingsambtenaar bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.