ECLI:NL:GHARL:2023:3935

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
21/00536
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en schadeverleden van een voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 april 2021, waarin de rechtbank de naheffingsaanslag BPM van de Inspecteur heeft verminderd. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 7.792 ontvangen, welke door de Inspecteur was gehandhaafd na een bezwaarschrift. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 6.040 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het Hof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2023 uitspraak deed. Het geschil draait om de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de handelsinkoopwaarde van de auto, die een schadeverleden heeft, correct is vastgesteld. Het Hof oordeelt dat het schadeverleden van de auto een waardedrukkend effect kan hebben, maar dat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de waarde van de auto met € 15.000 moet worden verminderd. Het Hof bevestigt dat de taxateur van belanghebbende reeds rekening heeft gehouden met het schadeverleden bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank enkel voor wat betreft de proceskostenvergoeding en stelt deze vast op € 3.940, waarbij de Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00536
uitspraakdatum: 9 mei 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 april 2021, nummer AWB 19/6804, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 7.792.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 april 2021 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 6.040, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] , alsmede namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . De onderhavige zaak is met instemming van partijen gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers 21/00537, 21/01503, 21/01511, 21/01512, 21/01513 en 21/01514. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 9 april 2019 aangifte voor de BPM gedaan voor een gebruikte personenauto van het merk Volvo XC60 3.0 T6 AWD Summum met voertuigidentificatienummer (VIN) [nummer1] (hierna: de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 30 juni 2013. De auto is in Nederland geregistreerd op 12 april 2019.
2.2
In de berekening bij de aangifte is onder 8c bij de vraag welke methode wordt gekozen voor de vermindering van de BPM “Taxatierapport” aangekruist. Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [naam4] van [naam5] B.V. te [plaats1] (de taxateur). Daarin is een handelsinkoopwaarde opgenomen van € 1.428. Die handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek naar referentievoertuigen (€ 19.198), verminderd met een bedrag van € 2.052 aan schade en een aftrek wegens schadeverleden van € 15.718. Belanghebbende heeft € 722 aan verschuldigde BPM op aangifte voldaan.
2.3
De Inspecteur heeft een bedrag van € 7.792 nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur zich gebaseerd op een hertaxatie van [naam6] (de hertaxateur), werkzaam bij de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Hierbij is de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 16.685. Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen. De hertaxateur is uitgegaan van de laagste handelsinkoopwaarde op basis van de koerslijst van EuroTax XchangeNet, te weten € 18.387, verminderd met een waardevermindering in verband met schade van € 1.702.
2.4
Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is de Inspecteur uitgegaan van een handelsinkoopwaarde zonder schade van € 19.198 conform de aangifte BPM van belanghebbende. Hierop is een bedrag van € 1.702 aan schade in mindering gebracht, zodat de handelsinkoopwaarde volgens de Inspecteur € 17.496 bedraagt en de verschuldigde BPM, na toepassing van een extra leeftijdskorting, € 8.514 bedraagt.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de bestreden naheffingsaanslag BPM terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de bestreden naheffingsaanslag.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft gesteld dat de handelsinkoopwaarde van de auto moet worden verminderd met € 15.000 vanwege het schadeverleden. Volgens belanghebbende heeft de auto in Amerika forse schade opgelopen en heeft de auto aldaar een ‘salvage title’ gekregen, hetgeen volgens belanghebbende inhoudt dat de auto daar total loss is verklaard. De Inspecteur heeft die stellingen gemotiveerd betwist.
4.2
Naar het oordeel van het Hof, kan het schadeverleden van een voertuig, afhankelijk van de omstandigheden van het geval zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van het voertuig, de leeftijd en de kilometerstand, een waardedrukkend effect hebben op de handelsinkoopwaarde van een voertuig. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat een dergelijk schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de inkoop van een voertuig zal hiermee dan rekening kunnen worden gehouden (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 17 mei 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4046, r.o. 4.17).
4.3
Het enkele gegeven dat een auto een schadeverleden heeft, rechtvaardigt op zichzelf echter niet zonder meer de conclusie dat sprake is van een waardedrukkend effect. In dit verband wijst het Hof op rechtsoverweging 3.4 van het arrest HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat het enkele gegeven dat een gebruikt motorvoertuig verhuurd is geweest aan telkens wisselende derden (‘rental’) niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat het meer dan normale gebruiksschade vertoont. Dat geldt naar het oordeel van het Hof evenzeer voor een schadeverleden van een auto waarvan de schade is hersteld. Op belanghebbende rust daarom de bewijslast om feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat het schadeverleden van de auto zodanig is dat dit een omstandigheid is waarmee een potentiële koper rekening zal houden bij de inkoop van de auto (Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7912, r.o. 4.7. en Hof Arnhem-Leeuwarden 17 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:355, r.o. 4.12).
4.4
De Rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat een voertuig met een schadeverleden, ook na herstel, minder waard kan zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De Inspecteur heeft evenwel, naar het oordeel van het Hof terecht, gewezen op het eigen taxatierapport van belanghebbende, opgemaakt op 9 april 2019 door [naam4] , waarin is opgemerkt: “De genoemde handelswaardes zijn gebaseerd aan de hand van koerslijstonderzoek, marktonderzoek en hierin is rekening gehouden met de volgende emolumenten: schadeverleden reeds bekend - schadeverleden na herstel - garantie en coulance mogelijkheden - afwijkende specificaties.” Nu de taxateur van belanghebbende bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde reeds rekening heeft gehouden met het schadeverleden na herstel, ziet het Hof geen termen daarmee nogmaals rekening te houden door de door belanghebbende bepleite aftrek van € 15.000 toe te laten, nog daargelaten dat dit bedrag door belanghebbende cijfermatig niet, althans onvoldoende, is onderbouwd. Aldus is het schadeverleden van de auto als zodanig, naar het oordeel van het Hof, in het onderhavige geval voldoende verdisconteerd in de waardering van de auto in de staat waarin deze ten tijde van de registratie verkeerde.
4.5
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende erop gewezen dat de Rechtbank in haar uitspraak, waarvan hoger beroep, bij het vaststellen van de proceskosten vergoeding is uitgegaan van een te lage waarde per punt. Hij verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
4.6
Bij Ministeriële regeling van 12 december 2022, nr. 4343031 (Stcrt. nr. 34448) heeft de Minister voor Rechtsbescherming de bedragen vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) gewijzigd. Op grond van het aangepaste Bpb en gelet op artikel III van de hiervoor bedoelde Ministeriële regeling en de daarop gegeven toelichting dient het Hof de procesvergoeding in het onderhavige geval vast te stellen op basis van de voor 2023 geldende tarieven. Daarbij wordt in het aangepaste Bpb – evenals in het vanaf 1 juli 2021 en voor het jaar 2022 geldende Bpb – onderscheid gemaakt naar gelang sprake is van – kort gezegd – Bpm/WOZ-procedures enerzijds en overige procedures anderzijds. De Hoge Raad heeft in zijn in 4.5 vermelde arrest van 27 mei 2022, nr. 21/02977, geoordeeld dat dat onderscheid in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet, omdat geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte verschil in behandeling. Zulks heeft naar het oordeel van het Hof ook te gelden voor het in de per 1 januari 2023 van kracht zijnde Bpb gemaakte onderscheid.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

5.1
Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling van de Inspecteur.
5.2
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 592 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten voor het bezwaarschrift en de hoorzitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 296), € 1.674 voor de kosten in beroep bij de Rechtbank (2 punten voor het beroepschrift en bijwonen van de zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 837) en € 1.674 voor de kosten in hoger beroep (2 punten voor het hogerberoepschrift en bijwonen van de zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 837), ofwel in totaal op € 3.940.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend voor zover het betreft het oordeel over de proceskostenvergoeding,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.940, en;
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 345 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 541in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. M.G.J.M van Kempen en mr. E. Breedveld, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is op 9 mei 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat)
(P. van der Wal)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 10 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.