Uitspraak
de Rabobank,
de curator,
1.De verdere procedure bij het hof
2.2. Waar gaat het in deze zaak om?
3.3. De relevante feiten
2) Activiteiten
a) Het geven van zwemles aan kinderen met als doel het behalen van het zwemdiploma (…)
a) Lessen die vanwege incidentele ziekte of afwezigheid om andere redenen worden gemist, worden niet verrekend, noch vergoed. Wanneer u de les vooraf afmeldt, via de persoonlijke pagina van uw kind, dan wordt er een inhaaltegoed bijgeschreven, tot een maximum van 5 openstaande inhaallessen.
a) Betaling van lesgelden vindt plaats middels automatisch incasseren; hiertoe heeft u Akwaak bij uw inschrijving een machtiging tot automatische incasso gegeven.
a) Opzegging dient ten allen tijde schriftelijk te gebeuren.
a) Bij het afzwemmen vóór het einde van een lesperiode vindt er geen restitutie plaats van reeds betaalde lesgelden.
€ 50.413,94 betaald aan lesgelden voor de in juli 2020 gegeven zwemlessen. Er was
€ 69.993,94 geïncasseerd, maar daarvan is € 19.580,00 gestorneerd. De bankrekening vertoonde op 24 juni 2020 een debetsaldo van € 35.549,78. De Rabobank heeft het geïncasseerde lesgeld verrekend met het debetsaldo en met een andere vordering op Akwaak.
4.De bespreking van het geschil
- een vordering bestaat niet op de enkele grond dat zij haar onmiddellijke grondslag vindt in een al bestaande rechtsverhouding [1] ;
- een vordering bestaat niet pas wanneer deze opeisbaar is, maar wanneer een vordering opeisbaar is, bestaat de vordering in elk geval;
- een vordering bestaat wanneer de verschuldigdheid van de prestatie vaststaat [2] ;
- het is van belang van hoeveel nog niet of nog niet volledig vaststaande feiten het bestaan van de vordering afhankelijk is [3] ;
- er lijkt geen algemeen geaccepteerd criterium te bestaan aan de hand waarvan een toekomstige vordering kan worden onderscheiden van een vordering onder opschortende voorwaarde. In beide gevallen is de opeisbaarheid van de vordering (mede) afhankelijk van
Het arrest WUH/Emmerig q.q. betreft een huurovereenkomst. De Hoge Raad oordeelde dat op de dag van het faillissement nog niet verschenen huurtermijnen moeten worden gezien als toekomstige vorderingen omdat hun bestaan afhankelijk is van toekomstige, vooralsnog onzekere, omstandigheden waaronder in het bijzonder de daadwerkelijke verschaffing van het huurgenot, waarvoor de termijnen de tegenprestatie vormen. De Hoge Raad motiveerde dit oordeel met een verwijzing naar ‘de aard van de huurovereenkomst’. Het ligt dan ook niet voor de hand om deze beslissing toe te passen op andere overeenkomsten, zoals een overeenkomst van opdracht.
Het arrest Famed/Kreikamp qq betreft een loonvordering uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst. De Hoge Raad beslist, in het kort, dat deze vordering ontstaat op het moment dat de te onderscheiden medische deelprestaties zijn verricht. Ook voor dit oordeel verwijst de Hoge Raad naar ‘de aard van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’. Dat wijst erop dat de regel uit dit arrest over het ontstaan van de vordering tot loon niet één op één kan worden toegepast op het ontstaan van de vordering tot loon bij alle overeenkomsten van opdracht.
Van belang is dat uit het arrest WUH/Emmerig q.q. niet blijkt dat partijen hadden afgesproken dat de huur bij vooruitbetaling verschuldigd was. In het arrest Famed/Kreikamp q.q. overwoog de Hoge Raad uitdrukkelijk dat denkbaar is dat partijen een afwijkende afspraak maken over het moment van ontstaan van de loonvordering. De curator merkt dan ook terecht op dat partijen het ontstaansmoment van de vorderingen binnen zekere grenzen zelf kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld door de opeisbaarheid van de vordering naar voren te halen met een beding dat een vordering bij vooruitbetaling moet worden voldaan.
- bij langdurige afwezigheid door ziekte heeft de klant een aanspraak op terugbetaling (‘verrekening’) van lesgeld (artikel 5 onder b);
- bij uitsluiting van deelname aan de lessen heeft de klant geen aanspraak op restitutie van lesgeld (artikel 14 onder b);
- als de lessen door overmacht vanwege onbruikbaarheid van de leslocatie niet doorgaan vindt voor de lopende lesperiode geen teruggave van lesgelden plaats (artikel 14 onder c). Daaruit volgt dat in dat laatste geval voor de daaropvolgende lesperiode wel een aanspraak op restitutie bestaat. Wanneer de overmacht dus medio juni 2020 begint en voortduurt tot en met juli 2020, heeft de klant geen aanspraak op restitutie over de maand juni, maar wel over de maand juli 2020. De bepaling sluit het recht op restitutie bij andere overmachtssituaties overigens niet uit.
- als (het kind van) de klant vóór het einde van een lesperiode afzwemt, heeft de klant geen aanspraak op restitutie van al betaald lesgeld (artikel 14 onder a). Daaruit volgt dat de klant wel aanspraak heeft op restitutie van eventueel betaald lesgeld voor de daaropvolgende periode. Om in het voorbeeld te blijven: wordt er op 25 juni 2020 afgezwommen en heeft de klant niet op 1 juni 2020 opgezegd, dan blijft de klant het lesgeld over juni 2020 verschuldigd maar heeft hij aanspraak op restitutie van het (inmiddels geïncasseerde) lesgeld over juli 2020.
De hoofdregel is dat de klant het lesgeld over de maand juli 2020 verschuldigd is, ook wanneer hij in die maand geen les krijgt. Alleen in specifiekezondering voordoen.situaties is dat anders. Gesteld noch gebleken is dat die situaties - langdurige ziekte, niet opzeggen vóór 1 juni 2020 ondanks afzwemmen in die maand - zich vaker dan bij uitzondering voordoen.
Bovendien gaat het dan om ‘restitutie’ van lesgelden. Het gebruik van dat begrip wijst erop dat Akwaak wel recht had op betaling van het lesgeld, maar dat de verschuldigdheid van het lesgeld door een latere omstandigheid ongedaan wordt gemaakt.
Dat de klant in de niet geregelde situaties van overmacht (uiteindelijk) geen lesgeld verschuldigd is, betekent niet dat het lesgeld eerder niet verschuldigd is geweest, maar vloeit voort uit de algemene regels van overeenkomstenrecht. Ook de koper is de koopsom - een vordering die ontstaat bij het sluiten van de overeenkomst - uiteindelijk niet verschuldigd wanneer de verkoper door overmacht niet kan leveren. De koper kan zijn verplichting tot betaling opschorten en zal er na ontbinding van de overeenkomst van ontslagen worden.
5.5. De beslissing
- voor de procedure bij het hof op € 2.260,03 wegens griffierecht en dagvaardingskosten en op € 4.314,- voor salaris van de advocaat,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest;