De man is op zijn beurt met acht grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op het gezamenlijk gezag, het hoofdverblijf, de zorgregeling tussen hem en [de minderjarige1] en die tussen hem en [de minderjarige2] , de dwangsom en de ondertoezichtstelling. De man verzoekt:
I. primair het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] te beëindigen en hem voortaan alleen met het gezag over haar te belasten en haar hoofdverblijf bij hem te bepalen,
subsidiair het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij hem te bepalen,
en om in het primaire en subsidiaire geval te bepalen dat de vrouw [de minderjarige1] onmiddellijk aan hem moet afgeven en te bepalen dat deze beslissing met de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer gelegd kan worden en/of dat lijfsdwang wordt toegestaan, waarbij de vrouw daarvan de kosten moet dragen, dan wel met voorzieningen die het hof nodig acht.
Meer subsidiair verzoekt de man te bepalen dat de in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling voor [de minderjarige1] van een week bij de man en de andere week bij de vrouw direct ingaat, dat de overdracht op zondagmiddag 16.00 uur is en dat de vrouw het halen en brengen moet verzorgen;
II. een omgangsregeling met [de minderjarige2] te bepalen, waarbij [de minderjarige2] in de even weken vanaf vrijdag uit school (of de gebruikelijke eindtijd school als er geen school is) tot maandagochtend naar school (of de gebruikelijke begintijd school als er geen school is) en de oneven weken vanaf donderdag uit school (of de gebruikelijke eindtijd school als er geen school is) tot 18.30 uur en de helft van de vakanties en feestdagen (in onderling overleg te verdelen) bij de man verblijft;
III. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de door het hof vast te stellen omgangsregeling van de man met [de minderjarige2] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat de vrouw in gebreke mocht blijven hieraan of aan enig
onderdeel van de door het hof gewezen beschikking te voldoen;
IV. het verzoek van de GI om [de minderjarige1] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen alsnog toe te wijzen, subsidiair de raad opdracht te geven onderzoek te doen met betrekking tot de vraag of ten aanzien van [de minderjarige1] aan de voorwaarden van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan.