ECLI:NL:GHARL:2023:354

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
21/00887
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan toereikende machtiging in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [naam1] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 1,90 opgelegd aan belanghebbende, met bijkomende kosten. Het hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat [naam1] geen toereikende machtiging kon overleggen om namens belanghebbende op te treden. Ondanks herhaalde verzoeken van het Hof om een recente machtiging, heeft [naam1] niet voldaan aan deze verzoeken. De machtiging die in het dossier aanwezig was, dateerde van 2016 en was te algemeen om als geldig te worden beschouwd voor het instellen van hoger beroep. Het Hof oordeelde dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht een verzuim is dat niet hersteld kon worden, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing van de rechtbank over de vergoeding van immateriële schade werd hierdoor niet meer aan het oordeel van het Hof onderworpen. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 21/00887
uitspraakdatum: 17 januari 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep dat is ingesteld door
[naam1]te
[woonplaats1](hierna: [naam1] )
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 juli 2021, nummer LEE 20/2254, in het geding tussen
[belanghebbende]te
[woonplaats2](hierna: belanghebbende)
en
de
heffingsambtenaarvan het
Noordelijk Belastingkantoor(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 22 maart 2017 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 1,90 waarbij tevens een bedrag aan kosten van € 61 in rekening is gebracht.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 juni 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen die uitspraak is beroep ingesteld. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 3 oktober 2017 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen omdat belanghebbende in de bezwaarfase niet was gehoord.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 november 2017 opnieuw op het bezwaar beslist en het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
1.5.
Tegen die uitspraak is beroep ingesteld op 25 juli 2020. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 juli 2021 ongegrond verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen.
1.6.
[naam1] heeft op 18 juli 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 134.
1.7.
De heffingsambtenaar heeft op 7 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022. Daarbij was per videoverbinding aanwezig [naam1] . Namens de heffingsambtenaar was per videoverbinding aanwezig [naam2] .
1.9.
[naam1] heeft ter zitting de wraking verzocht van voorzitter mr. A.J.H. van Suilen. Daarop is het onderzoek ter zitting geschorst. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 30 juni 2022 aan partijen is toegestuurd.
1.10.
De wrakingskamer van het Hof heeft het verzoek tot wraking bij beslissing van 26 augustus 2022, nummer W200.312.442, afgewezen.
1.11.
Bij brief van 1 september 2022 heeft de griffier aan [naam1] meegedeeld dat het onderzoek wordt hervat en dat nog een uitnodiging wordt toegestuurd voor de mondelinge behandeling ter (fysieke) zitting op 29 november 2022. Verder is in deze brief aan [naam1] verzocht om binnen vier weken een recente machtiging in te dienen.
1.12.
[naam1] heeft op 29 september 2022 in reactie op voornoemde brief nadere stukken ingediend.
1.13.
Bij aangetekende brief van 26 oktober 2022 zijn partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling ter zitting op 29 november 2022.
1.14.
Het onderzoek is voorgezet ter zitting van 29 november 2022 te Leeuwarden. Namens de Inspecteur is verschenen [naam2] voornoemd. [naam1] is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen. [naam1] is bij aangetekende brief van 26 oktober 2022, geadresseerd aan het in het hogerberoepschrift opgegeven adres [adres] , [woonplaats1] , uitgenodigd voor de zitting. Volgens de gegevens van Track & Trace van PostNL is op 27 oktober 2022 voor ontvangst van deze brief getekend. Het Hof gaat daarom ervan uit dat [naam1] op regelmatige wijze is uitgenodigd voor de zitting. Aan het einde van de zitting is het onderzoek gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
In de beroepsprocedure bij de Rechtbank heeft [naam1] op 4 mei 2021 verzocht om de mondelinge behandeling ter zitting op 14 juni 2021 niet fysiek maar digitaal te laten plaatsvinden, omdat hij ‘al enige weken Covid 19 achtige klachten’ heeft. In een brief van 20 mei 2021 heeft [naam1] verzocht om de zitting digitaal te mogen bijwonen. De Rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen, waarna een fysieke zitting heeft plaatsgevonden in afwezigheid van zowel belanghebbende als [naam1] .
2.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Verder heeft de Rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen.
2.3.
[naam1] heeft een hogerberoepschrift ingediend tegen de uitspraak van de Rechtbank. Daarin heeft hij vermeld dat een volmacht zich reeds in het dossier bevindt en dat daarom niet nogmaals een volmacht wordt toegezonden.
2.4.
Tot het dossier behoort een op 14 januari 2016 door belanghebbende ondertekende machtiging, waarin [naam1] wordt gemachtigd om belanghebbende ‘te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde geschillen in- en buiten rechte te bestrijden alsmede al hetgeen daartoe door gemachtigde noodzakelijk wordt geacht (…). Hieronder dient in ieder geval te worden begrepen het zo nodig aanwenden en intrekken van alle beschikbare rechtsmiddelen en proceshandelingen en het opvragen van verdere gegevens, bijvoorbeeld door middel van de Wet openbaarheid van bestuur of middels een kennisnemingsverzoek in de zin van de Wet Politiegegevens en/of de Wet bescherming persoonsgegevens (…)’.
2.5.
De griffier van het Hof heeft op 3 juni 2022 aan [naam1] gevraagd om binnen twee weken een recente machtiging over te leggen omdat de machtiging in het dossier uit het jaar 2016 is. Aan dit verzoek van de griffier heeft [naam1] niet voldaan.
2.6.
Ter zitting van 28 juni 2022 heeft het Hof nogmaals [naam1] in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een recente schriftelijke machtiging te overleggen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens belanghebbende op te treden in hoger beroep, waaronder begrepen het indienen van het hogerberoepschrift op 18 juli 2021. Verder heeft het Hof daarbij erop gewezen dat als hij van die gelegenheid geen gebruik maakt, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. [naam1] heeft ter zitting de wraking verzocht van de voorzitter. Daarop is het onderzoek ter zitting geschorst.
2.7.
De griffier van het Hof heeft bij brief van 1 september 2022 aan [naam1] verzocht om binnen vier weken een recente machtiging in te dienen. Daarbij is opgemerkt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de machtiging niet binnen de gestelde termijn wordt ingediend.
2.8.
[naam1] heeft op 29 september 2022 een nader stuk ingebracht waarbij als bijlage een uitdraai is gevoegd van een mailwisseling tussen hem en belanghebbende. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Op 4 jun. 2022 12:01 schreef [naam1] :
Geachte heer [belanghebbende] ,
Het is al een hele tijd geleden dat u bij [naam4] .nl een zaak heeft aangemeld. Bijgaand treft u de boete waar de zaak over gaat. Helaas is de zaak nog steeds niet afgerond. De zaak is uiteindelijk door de gemeente vergeten, en ook in mijn agenda is iets niet goed gegaan met het bewaken van de status. Ik stuur u dit bericht om dit te melden.
(…)
Van: [naam1]
Verzonden: dinsdag 7 juni 2022 12:08
Aan: [belanghebbende]
Onderwerp: Re: Uw zaak bij [naam4] .nl
Hallo [belanghebbende] ,
Nog even voor de duidelijkheid. Ik neem aan dat jij wel de bestuurder van het voertuig was? De machtiging is al uit 2016, maar ik neem aan dat het geen probleem is dat ik nog wat van deze zaak probeer te maken, en dat je de machtiging nog niet intrekt?
Met vriendelijke groet,
[naam1]
(…)
Van: [belanghebbende]
Onderwerp: Re: Uw zaak bij [naam4] .nl
Datum: 7 juni 2022 om 23:59
Aan: info@ [naam3] .nl
Ja ik was de bestuurder.
Wat mij betreft mag je ermee verder.
Mvg, [belanghebbende] ”

3.Geschil

3.1.
In het hogerberoepschrift richten de grieven zich tegen i) de afwijzing van de Rechtbank van het verzoek om via een videoverbinding deel te nemen aan de zitting, ii) de naheffingsaanslag parkeerbelasting en iii) de afwijzing van het verzoek om immateriële schadevergoeding.
3.2.
Alvorens tot een eventuele beoordeling van voornoemde grieven te kunnen overgaan, dient het Hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep te beoordelen. In dat verband is de vraag aan de orde of [naam1] gemachtigd is namens belanghebbende in hoger beroep op te treden.

4.Beoordeling van het geschil

Machtiging
4.1.
Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter a, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het – voor zover hier van belang – ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld (vgl. HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505).
4.2.
Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek (vgl. HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.3.
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Het ontbreken van een schriftelijke volmacht is als een zodanig verzuim aan te merken (vgl. HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.4.
Uit de in het dossier aanwezige machtiging van 14 januari 2016 (zie 2.4) blijkt dat aan [naam1] in zeer algemene bewoordingen een volmacht is verleend. Deze machtiging dateert van ruim 14 maanden voordat onderhavige naheffingsaanslag was vastgesteld. Verder is deze machtiging ten tijde van het instellen van hoger beroep meer dan 5,5 jaar oud. In deze omstandigheden tezamen heeft het Hof aanleiding gezien om eraan te twijfelen of [naam1] bevoegd was om namens belanghebbende op 18 juli 2021 hoger beroep in te stellen inzake onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting van 22 maart 2017. Op die grond heeft het Hof van [naam1] een recente machtiging verlangd.
4.5.
[naam1] heeft niet een door belanghebbende ondertekende schriftelijke machtiging overgelegd waaruit blijkt dat volmacht is verleend tot het instellen van hoger beroep inzake onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting. [naam1] heeft een mailwisseling ingebracht (zie 2.8), waarin belanghebbende opmerkt dat [naam1] ermee verder mag. Uit deze mailwisseling blijkt echter niet waarmee [naam1] verder mag, nu met geen woord is gesproken over onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting, over een rechterlijke procedure of over het instellen van een hoger beroep inzake deze naheffingsaanslag. Weliswaar heeft [naam1] bij het inbrengen van de stukken van de mailwisseling een stuk ingebracht, genaamd ‘Brondocument: Fiscale naheffing’, dat de bijlage zou zijn die door [naam1] op 4 juni 2022 zou zijn meegestuurd naar belanghebbende, maar dat dit werkelijk is meegestuurd, kan niet worden vastgesteld. Verder vertoont de opmaak van de ingebrachte mailwisseling afwijkingen ten opzichte van de reguliere lay-out daarvan. Bovendien is geen sprake van ondertekening door belanghebbende, zodat niet met voldoende zekerheid is vast te stellen wie de afzender van het bericht is. Dit brengt mee dat [naam1] geen toereikende machtiging heeft overgelegd, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard wegens het ontbreken van bewijs ten aanzien van de bevoegdheid van [naam1] .
Vergoeding immateriële schade
4.6.
De niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep brengt mee dat de beslissing van de Rechtbank over de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, niet meer aan het oordeel van het Hof is onderworpen (vgl. HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712, r.o. 2.3.2).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en
mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is op
17 januari 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd, De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 18 januari 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.