In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [belanghebbende] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een verzorgingshuis onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Noardeast-Fryslân had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.240.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, met een verzoek om de waarde te verlagen naar € 730.000.
De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 31 januari 2023 zijn beide partijen gehoord. Belanghebbende voerde aan dat de bruto vervangingswaarde te hoog was vastgesteld en dat er een functionele correctie van 30% moest worden aangebracht vanwege leegstand. De heffingsambtenaar betwistte deze claims en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aan de bewijslast had voldaan om haar stellingen te onderbouwen. Het Hof bevestigde dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld en dat de Taxatiewijzer als uitgangspunt voor de waardebepaling bruikbaar was. Het Hof concludeerde dat de beschikte waarde van € 1.240.000 niet te hoog was en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2023.